Menu

Premium

Preekschets Genesis 48:14 – Oudjaar

Preekschets voor Oudjaar

Genesis 48:14

… hij legde zijn handen kruiselings.

Schriftlezingen: Genesis 48:1 -20; Hebreeën 11:21

Het eigene van de dag

De dienst op oudejaarsavond brengt bezinning met zich mee op de vergankelijkheid van het menselijk leven. De tijd gaat voorbij en zo het aardse leven. Ook wanneer de gedachtenis van de gestorvenen reeds plaats vond op de Zondag van de Voleinding, is het goed te beseffen dat voor sommigen het afgelopen jaar het sterfjaar van een geliefde was en in de beleving van oudejaarsdag persoonlijke herinneringen sterk aanwezig kunnen zijn.

Zie ook de bijbehorende schets voor Nieuwjaar.

Uitleg

Deze prachtige vertelling aan het slot van de Jozefnovelle wordt op verschillende plaatsen onderbroken door fragmenten uit de traditie over aartsvader Jakob (Westermann). Dit is duidelijk te zien bij de onderbrekende verzen 3-7, de overgang van vers 12 (oorspronkelijk slot) en 13vv. (nieuw slot, met de uitgesproken zegen), en bij de harmoniserende, naar de Aäronitische zegen gemodelleerde tussenverzen 15-16. Godsdiensthistorische achtergrond van deze verknoping van de Jozef-traditie met de Jakob-traditie is mogelijk de overgang van een familiaire naar een meer staatsrechtelijke vorm van gemeenschap in het oude Israël. De tekst zou in de historische context dan een legitimering bedoelen, met het gezag van Jakob zelf, van de rijzende ster van EfraÏm.

Een opvallende en ontroerende theologische parallel biedt Jeremia 41, dat spreekt van Gods verkiezing van Efraïm als zijn ‘eerstgeborene’, ‘lievelingszoon’ en ‘troetelkind’ (Jer.41:9, 20). Zijn verkiezing geeft de adoptie van Efraïm en Manasse door de oude Jakob een diepe zin. Zij leert diens pantomime in Genesis 48 als teken verstaan, als een profetische geste. Pointe van de perikoop is dan dat Gods verkiezing de menselijke berekening en geschiedenis soeverein doorkruist. Jozefs protest (‘zo niet’) onderstreept de vreemdheid van Gods zegen, die niet in het verlengde ligt van het menselijk kunnen, maar dragende grond is en een belofte inhoudt.

De verzen Genesis 41:45 en 50-52 horen eigenlijk ook bij dit hoofdstuk. In de theofore namen van Jozefs vrouw en schoonvader blijkt hoe Jozef als hoge beambte betrokken is bij de Egyptische staatscultus. In de joodse traditie is Jozef een voorbeeld van assimilatie (vgl. Jer. 29:5-71). Maar wel onder de hand Gods, en met behoud van identiteit: in de naamgeving van zijn zonen spreekt Jozefs besef dat zijn voorspoed in den vreemde gelegen is in het feit dat de Heer met hem is (vgl. Gen. 39:2,21,23). In de uitleggeschiedenis is er ook wantrouwen tegen het ‘cultuurmandaat’ van Jozef. Zo verhaalt een roman uit de dagen van Philo (‘Jozef en Asnat’) de bekering van Asnat tot JHWH (ook Rembrandt schildert haar erbij in zijn weergave van Gen. 48). In de na-deuteronomistische tijd staat de assimilatie bij Jozef – geleerd door de geschiedenis – min of meer onder censuur. Het goud van Egypte richt meer kwaad dan goeds uit. Niettemin bedenkt Jakob in onze tekst de Egyptische halfbloedzonen van Jozef met de aartsvaderlijke zegen. Manasse en Efraïm staan onderaan de lijst van Genesis 46. Maar Jakob rekent hen ‘als Ruben en Simeon’ (adoptie).

Voorafgaande aan de zegening van Jozef en diens zonen herinnert de stervende Jakob aan zijn godservaring in Betel (48:3-4). Ook verderop vinden we deze herinnering van Jakob aan Gods goedheid. Aan diens nabijheid en verlossing (48:15-16) heeft hij te danken wat hem toekwam en wedervaren is. ‘Wat Gij eens gedaan hebt is / steeds in mijn gedachtenis’ (Ps. 77:4). Het doorgeven van de zegen wortelt in de herinnering aan Gods beloften (vgl. Heb. 11:21).
Een tweede flashback van de stervende Jakob betreft Rachels ontijdige dood op de weg naar Betlehem (48:7). Op zijn sterfbed komt niet de onmin met Esau, het bedrog door Laban of de hongersnood in Kanaän, maar het verlies van Rachel boven. Dit gedenken ‘is hem pijn’; hier blijft ‘zijn ziel ongetroost’ (Ps. 77:1). God belijden wil niet zeggen dat er geen ruimte is voor verdriet en ervaring van verlies. Integendeel:

in Genesis 48 staan de opgerichte steen van Betel en de steen van Rachels graf naast elkaar. Bij de zegening van Jozefs zonen is evenals in Genesis 27 de zegenende vader blind, is er ook nu lichamelijk contact (een hartelijke omarming) en wordt ook nu naar de naam gevraagd (48:8). Zegen onder handoplegging komt hier voor het eerst voor in de Heilige Schrift. En meteen is de uitvoering ‘irregulier’! Jakob kruist (‘vervlecht’) zijn handen, zodat niet Manasse, de oudste, de hoofdzegen ontvangt, maar Efraïm. Is Jakob niet meer goed bij zinnen? Zweeft hem de zegen in zijn jeugd voor ogen (psychologische duiding)? Zadelt hij het nageslacht op met zijn eigen, oude twist met Esau? Verliest een vos wel zijn haren, maar niet zijn streken en is de conclusie I’histoíre se répète (dramatische duiding)? Of doorkruist Jakob met opzet de zorgvuldige voorbereidingen van Jozef (‘ik weet het’) en treffen we hier een bijzondere helderziendheid bij de stervende Jakob (vgl. Gen. 49), waarbij ‘de mening des Geestes’ de menselijke regie doorkruist (profetische uitleg)? Mooi is hier de Statenvertaling: ‘hij maakte zijn handen wijs’. Jakobs kruiselingse zegen is géén vergissing. Jakobs handen voeren Gods welbehagen uit, dat alleen Israëls geschiedenis gaande houdt (Jer. 31; Luc.2), de volken zegen bereidt (Ps. 2) en het individuele mensenleven zin en samenhang geeft (Jakob, Jozef). De menselijke zorg om de voortgang van Gods naam en zegen (Jozef, Jakob; vgl. Ps. 78:2 ber.), is naar waarde te schatten in haar voorbereidende karakter. De Geest en de waarheid komen van God.

Aanwijzingen voor de prediking

ln de context van Oudjaar overweegt de pastorale toonzetting. Maar het profetische aspect is niet afwezig (Jozefs zorgvuldige beheer tegenover de kolossale verspilling deze avond). We kiezen voor de preek, gegroepeerd rond de kerntekst 48:14, voor een aantal gerichte overwegingen.

  • De steen van Betel.

    Op zijn sterfbed brengt Jakob Gods belofte en rechtvaardiging in herinnering. Zijn leven lang (tot in het land Egypte) weet hij zich gedragen en behoed. Jakobs gedachtenis bij zijn sterven (op de grens) nodigt uit de zegeningen te tellen in het voorbije jaar. In de wetenschap dat het bijbelse gedenken niet met boekhoudkunde te maken heeft, maar met Gods handelen in de wereld van vandaag en morgen.

  • De steen van Rachel.
    Op Jakobs sterfbed komt ook de ervaring van verlies boven. De vroegtijdige dood van Rachel is hem een wonde geweest, zijn leven lang. De stokoude Jakob nog voelt het gemis en verdriet van jaren, dat zwaarder weegt dan wat hij verder heeft meegemaakt in zijn leven. Dat Rachel ‘weigert zich te laten troosten’ (vgl. Mat. 2: 18), verbiedt ‘de stem te Rama’ het zwijgen op te leggen, door de macht van de dood te ontkennen en aan reële gevoelens en ervaringen van verlies voorbij te gaan

  • Aan Jakobs leven is af te lezen dat delen in Gods zegen niet betekent dat moeite en verdriet in het leven bespaard blijven. Jakob heeft het nodige meegemaakt en ook Jozef heeft in Egypte ‘de gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen hij geleden heeft’. Maar Jakob is wel met een nieuwe naam genoemd. Hij heeft in God zijn helper gevonden, die hem niet om ‘de moeiten des levens’ heengeleid heeft, maar wel er doorheen. Op een wijze die het nageslacht tot een blijvende zegen is.

  • Wat geven wij een nieuwe generatie mee? Een steeds grotere vuilnisberg of een geest van wijsheid en rechtvaardigheid? Gaan met God: dat is de weg waarop Jakob zijn kleinzoons zet. Boven het goud van Egypte (de volle winkelschappen van de decembermaand, verheerlijking van de vrije markt, een digitaal paradijs) is Gods welbehagen levensbasis. Zo stelt de Schrift ons het leven van de aartsvader voor ogen. Wie zijn ontferming vindt, vindt het leven. Het leven naar zijn ‘tora’ maakt onze handen wijs.

  • In het on-land Egypte maakt God een nieuw begin met zijn volk. De pantomime van Genesis 48 is belofte en tekentaal. In Jakobs gekruiste handen en adoptie staat Gods zegen voor de wereld en tenslotte onze eigen aanneming tot ‘zonen en dochters’ getekend. Uiteindelijk zal God (met Efraïm en Manasse) velen tellen ‘als in Israël ingelijfd’; maakt Hijzelf zijn handen wijs; zegent Hij de wereld ‘kruiselings’ en zonder vergissen. Achter Jakobs zegen in Genesis 48 staat de volheid van Gods vergevende liefde in Jezus Messias, die ernaar verlangt ook in het leven van postmoderne mensen door te breken.

Liturgische aanwijzingen

Oudejaarsdag valt binnen de octaaf van Kerst. Niet de dood, maar Gods genade in Jezus Christus heeft het laatste woord. Dit waarschuwt voor somberheid in gebeden, verkondiging en liedkeus.

Liederen Psalm 77:1-4 (zie onder); 78:2; 80 (de’Jozefpsalm’); 87; Gezang 280 (als drempellied); 391 -398; 459.

Geraadpleegde literatuur

  • C. Westermann, BK, op Genesis 41:45, 50-52; 48:1-20

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken