Preekschets Hebreeën 2:14,15 – Kerst
Hebreeën 2:14,15
Kerstmorgen
Omdat die kinderen mensen zijn van vlees en bloed, is de Zoon een mens geworden als zij om door zijn dood definitief af te rekenen met de heerser over de dood, de duivel, en zo allen te bevrijden die slaaf waren van hun levenslange angst voor de dood.
Schriftlezing: Hebreeën 2:10-18
Het eigene van de zondag
Anders dan in de kerstnachtdienst komt op de kerstmorgen hoofdzakelijk de vierende en luisterende gemeente bij elkaar. Er is dan plaats voor een verkondiging, waarin de heilsbetekenis van de incarnatie grondig kan worden overdacht.
Uitleg
Twee dingen wil de auteur onder de aandacht van de gemeente brengen: 1. de Zoon is waarachtig mens geworden, 2. zijn weg van menswording, lijden en dood heeft rijke heilsbetekenis: bevrijding van dood en duivel (vs. 14v.) en verzoening voor de zonden (vs. 17). Die twee weldaden staan niet los van elkaar, maar ze vallen ook niet samen. Op de eerste gaat de schrijver in onze tekst expliciet in. Deze is een nadere explicatie van vers 9.
Vers 14. Het ‘omdat’ (epei,een geliefd woord van de schrijver) aan het begin laat het betogende karakter duidelijk uitkomen. Over ‘die kinderen’ (ta paidia)is in de voorgaande verzen gesproken. Hierin heeft de schrijver beklemtoond, dat de Zoon en de zonen (en dochters) een gemeenschappelijke oorsprong hebben: in God; en als Hebreeën in Abraham (vs. 16). Ze horen bijeen (bij-Eén). De Zoon en de kinderen vormen een broederschap. Van die kinderen wordt gezegd, dat zij mensen zijn van vlees en bloed. Letterlijk staat er, dat zij deel hebben (gekregen) aan bloed en vlees {kekoinoonèken,het perfectum geeft de permanente situatie aan). De auteur bepaalt ons hier bij de menselijke existentie, die door zwakheid, zonde, beproeving en sterfelijkheid wordt gekenmerkt.
Om zijn broeders en zusters te hulp te kunnen komen is de Zoon mens geworden. Letterlijk: ‘heeft ook hij zelf op gelijke wijze daaraan deelgenomen’. ‘Heeft deelgenomen’ (meteschen, aor.) duidt het initiatief en de daad aan. Dat hij waarachtig mens is geworden, wordt door het woord paraplèsios(‘op gelijke wijze’, ‘precies zo’) uitgedrukt. Vers 17 verduidelijkt dit nog eens: hij is in alles aan zijn broeders en zusters gelijk geworden (homoioothènai). Er is echter één uitzondering. Hij is de mensen gelijk geworden, uitgenomen de zonde (4:15).
De bedoeling van de incarnatie is, zegt de auteur, dat de Zoon door zijn dood zou afrekenen met hem, die macht (‘kratos, ‘heerschappij’, ‘Gewalt’) had over de dood, de duivel. Vaak wordt in het Nieuwe Testament de verbinding tussen Christus’ komst en dood enerzijds en de zonde anderzijds gelegd (zie o.a. Rom. 5:12v.; 8:3; 1 Kor. 15:3; 1 Joh. 3:5, 8). Terwijl de auteur van Hebreeën zich straks eveneens uitgebreid in cultische taal met die thematiek zal bezighouden (2:17; 8:lvv.), gebruikt hij in onze tekst ‘traditional language associated with the Christus Victor theme’ (Ellingworth, 172). Zeker zal de schrijver zich bewust zijn geweest van de samenhang tussen zonde en duivel, maar hier focust hij op die tussen duivel en dood. Waarom moest Jezus sterven? Om de zonden te verzoenen (het schuldmotief). Maar onze tekst geeft als antwoord: om het dodenrijk binnen te gaan en daar de tiran van dat rijk te verslaan (het overwinningsmotief; vgl. Kol. 2:15). Katargeoo betekent 1. ontkrachten, buiten werking stellen, 2. vernietigen, verdelgen, aan de kant schuiven (vgl. 1 Kor. 15:26; 2 Tim. 1:10, waar hetzelfde werkwoord wordt gebruikt).
‘Duivel’ (diabolos) komt alleen hier in Hebreeën voor. Het Nieuwe Testament tekent ons de absolute tegenstelling tussen God en de satan en predikt, dat Christus gekomen is om de werken van de duivel te verbreken. Wordt de duivel elders in het Nieuwe Testament ‘aanklager’, ‘mensenmoorder van den beginne’, ‘vader van de leugen’, ‘de god dezer eeuw’ genoemd, hier is hij ‘simply the personal embodiment of evil’ (Ellingworth, 173). In ieder geval maakt de schrijver van Hebreeën duidelijk, dat de geboorte en de dood van Jezus de voltrekking van een wisseling van de macht inhouden. De vorst der duisternis is van zijn macht beroofd.
Vers 15. Formuleert vers 14 het doel van Christus’ komst en sterven negatief, vers 15 brengt dat positief onder woorden. De Zoon is gekomen om door zijn sterven ‘allen te bevrijden die slaaf waren van hun levenslange angst voor de dood’ (nbv). ‘Levenslang’ kan ook op ‘slavernij’ worden betrokken (nbg-51). Maar of men nu kiest voor de vertaling ‘levenslange angst’ of ‘levenslange slavernij’, de bevrijdingsactie van de Zoon geldt van beide. Hij heeft de mensen eens en voorgoed verlost (apallaxèi, aor.) uit de gevangenschap van duivel, dood en angst. Nog positiever gezegd: via het reddingswerk van de Zoon mogen de mensen delen in zijn glorie (2:10). Ook al wordt er in onze tekst niet over de verhoging gesproken, als nadere uitlegging van 2:9, 10 is zij indirect mee bedacht. De machtswisseling is in de verhoging definitief bezegeld (zie Grasser, 149).
Aanwijzingen voor de prediking
-
De tekst legt een directe verbinding tussen de menswording van de Zoon en zijn sterven. Ze komt ook in tal van kerstliederen voor. Valt er over het feest van de geboorte zo niet erg snel een donkere schaduw? Zo kan ook wat de tekst zegt over het levenslang in angst voor de dood gevangen zitten een zekere ergernis oproepen. Getuigt dat niet van een zwartgallige kijk op het menselijk bestaan? Kerst en geboorte passen voor ons gevoel goed bij elkaar; kerst en dood niet. Of toch? Opvallend in onze tijd is bijvoorbeeld het verschijnsel van het organiseren van een kerstconcert in een crematorium, waarbij mensen de gelegenheid wordt geboden hun dierbaren te gedenken en waarbij woorden van bemoediging worden gesproken.
-
Het is verrassend, dat het begin van het schriftgedeelte juist hoog opgeeft van het mens zijn. We zijn kinderen van God en broeders en zusters van de Zoon. Daar heeft allereerst Israël weet van gekregen. God komt in Israël ter wereld. Juist de Hebreeën mogen beseffen, dat Jezus begaan is met het lot van de nakomelingen van Abraham. Maar wie Abraham ziet, ziet meteen ook de volken.
-
De auteur wijst ons op de onontkoombare werkelijkheid van de dood. Het besef ervan hoeft niet meteen tot angst te leiden. We zijn tijdelijke en vergankelijke mensen en als kinderen van één Vader van het leven genieten. Toch ervaren we ook telkens weer de pijnlijke inbreuk van de dood. Het is niet de bedoeling, dat de prediker het gehoor angst aanpraat. Als mens en als pastor weet de prediker van verschillende soorten angst, die door de werkelijkheid van de dood kunnen worden opgeroepen. De auteur vertelt niet wat de angst voor de dood precies veroorzaakt. Dat geeft de prediker de mogelijkheid deze op onderscheiden wijze te verwoorden. We noemen een aantal facetten. We kunnen denken aan de angst voor het oordeel van God over de zonde. Ook de eindigheid van het bestaan als zodanig kan ons angst inboezemen. We lijden vandaag de dag onder nog weer andere gedaanten van deze angst. De moderne mens wordt beheerst door de angst van de leegte en van de zinloosheid. In onze maatschappij met haar grote nadruk op beleving en kick zijn we bang niet genoeg uit het leven te halen, want straks ben je er geweest. Er is de angst voor een ontijdige of onnatuurlijke dood (door een vreemd virus, ecologische crisis of terroristische aanslag). Ook het gigantische wapenarsenaal in de wereld houdt ons in een door angst ingegeven en angstaanjagende greep.
-
Achter de werkelijkheid van dood en angst zit volgens het nieuwtestamentisch getuigenis een geestelijke, antigoddelijke macht. ‘Duivel’ roept bij ons verschillende reacties op. Een modem denkend mens zal zeggen, dat hij niet bestaat en dat veel mensen slachtoffer zijn geworden van allerlei bijgeloof. Gelovigen uit niet-westerse culturen kunnen ons echter confronteren met een juist wel rekenen met zijn bestaan. Voor occult belaste mensen kan hij een vreeswekkende werkelijkheid zijn. De naam kan ook simplistisch worden gebruikt om bepaalde staten of mensen te demoniseren. Toch beseft ieder, dat met dit woord een transpersoonlijke, boze werkelijkheid wordt aangeduid. De bijbel tekent de duivel als een louter negatieve macht. Een macht die ook nu nog merkbaar is, maar door Christus wel reeds voorgoed gebroken is. Je moet hem daarom niet onderschatten, maar helemaal niet overschatten. Door de komst van Christus heeft er een machtswisseling plaatsgevonden. Wat kunnen wij merken van deze wisseling? De werking ervan laat zich bijvoorbeeld aflezen uit het (geloofs)leven van mensen die in naam van Jezus de machten van het kwaad hebben weerstaan (Dietrich Bonhoeffer, Oscar Romero) of die door die naam bevrijding ervoeren. De prediker kan hiervan voorbeelden noemen uit het werk van de zending en uit de praktijk van het pastoraat.
-
Om deze wereld te bevrijden was het voor God noodzakelijk eerst af te rekenen met die antigoddelijke macht. Hiertoe is God (de Zoon) mens geworden en is Hij het gebied van dood en hel binnengegaan om daar de macht over te nemen. Zoals Luther zegt in De grote catechismus: ‘Er was geen raad, hulp of troost, totdat de enige en eeuwige Zoon van God zich uit grondeloze goedheid over onze moeite en ellende ontfermde en van de hemel nederkwam om ons te helpen’ (Luther, 78). De tirannen van duivel, zonde en dood zijn ‘alle verdreven en in hun plaats is gekomen JezusChristus, de Heer van leven, gerechtigheid, alle goeds en zaligheid en heeft ons arme, verloren mensen uit de muil van de hel gescheurd, ons verworven, vrijgemaakt en teruggebracht in de gunst en genade van de Vader en ons als zijn eigendom onder zijn bescherming en beschutting genomen om ons te regeren met zijn gerechtigheid, wijsheid, macht, leven en zaligheid’ (ibidem). Deze citaten zijn een illustratie van de ontdekking die een gekweld mens als Luther was aan het evangelie heeft opgedaan. Ze mogen de prediker inspireren om de bevrijdende betekenis van het evangelie in actuele woorden te vertolken. Dat zou hij of zij ook kunnen doen aan de hand van het verfilmde sprookje van C.S. Lewis: De Kronieken van Namia. De Leeuw, de Heks en de Kleerkast. Omdat Hij, de bereider van onze redding (2:10), een van ons is geworden en omdat Hij (in de hel) geweest is, kan Hij ‘ieder die beproefd wordt bijstaan’ (2:18). Waar Hij regeert, is de dood geen Angstgegner meer. Waar in zijn naam gezongen, gebeden en gehandeld wordt, beweegt men zich in een terreurvrije ruimte en krijgt men ‘de moed om te zijn’. Zo slaat kerst de stemvork aan voor het lied ‘Jesus ist Sieger’ (J.C. Blumhardt).
Liturgische aanwijzingen
Als evangelielezing noemen we Marcus 3:20-27. Uit het LvdK kan gezongen worden: Psalm 81:5; 89; Gezang 25; 26; 116; 133:1, 2, 3,4, 8; 139; 147; 169; Tfnr. 135; 137; 140.
Geraadpleegde literatuur
E. Grässer, An die Hebräer {EKK XVII/1), Braunschweig/Neukirchen-Vluyn 1990; P. Ellingworth, The Epistle to the Hebrews. A Commentary on the Greek Text (NIGTC), Grand Rapids (Michigan)/Carlisle 1993; M. Luther, De grote catechismus. Vertaald en ingeleid door P. Boendermaker, Kampen 19782. Over de betekenis van het ‘Jesus ist Sieger’ bij Blumhardt: D. Ising, Johann Christoph Blumhardt. Leben und Werk, Göttingen 2002, 340-361. Het boek van Lewis is recent opnieuw uitgegeven: C.S. Lewis, De Kronieken van Namia. De Leeuw, de Heks en de Kleerkast, Kampen 2005.