Menu

Premium

Preekschets Jeremia 20:7

Jeremia 20:7

Negende zondag na Pinksteren

‘Heer, u hebt mij verleid, en ik ben bezweken, u was te sterk voor mij en hebt mij in uw greep gekregen. Dag in dag uit lachen ze om mij, iedereen bespot mij.’

Schriftlezing: Jeremia 20:7-18

Het eigene van de zondag

Drie zondagen onderzoeken we de ambivalente houding die sommige ‘profeten hebben ten aanzien van de hun opgelegde taak. Jeremia is de meest uit gesprokene. Zijn moeite met zijn opdracht en de Opdrachtgever zelf laat niets aan duidelijkheid te wensen over. Gaat hij zelfs niet over de schreef? En valt hier nog over te preken?

Uitleg

Jeremia is, anders dan de meeste andere profeten, niet een man die achter zijn boodschap verdwijnt. Meer dan alle andere, vroege en latere, profeten is hij als mens te onderscheiden van zijn profetisch ambt. Hij laat God in lange klachten aan het woord maar verheft ook zijn eigen stem in breed uitpakkende klaagzangen. Hij lijdt zelf. Hij lijdt aan de boodschap die hij brengen moet. Hij lijdt mee met het volk dat wegens zijn zonde gestraft zal worden. En hij lijdt door het effect van zijn donderredes, de ellende die hij aankondigen moet. Hij wordt door de gemeenschap volledig buitengesloten. Dat maakt dat Jeremia zich niet zomaar aan de wil van God kan overgeven. Hij moet vragen, begrijpen, zich verzetten. Jeremia 20 staat dus geenszins op zichzelf. In een behoorlijk aantal confessiones horen we van de ellende, de troosteloosheid waarin Jeremia zijn eigen lot gedompeld ziet (bijv. 15:10-21). Soms antwoordt God op zijn klacht (15:19), maar in dit hoofdstuk niet.

De aanleiding voor Jeremia’s hartenkreet in hoofdstuk 20 lijkt in het voorafgaande gedeelte te liggen. Als gevolg van zijn prediking is hij in de gevangenis geworpen en mishandeld (vs. 2). Het heeft hem er niet van weerhouden om vervolgens tegen de opdrachtgever (hoofdopzichter van de tempel) een persoonlijk oordeel namens de Heer uit te spreken, gecombineerd met een algemeen oordeel over de Judeeërs. Maar dan brengt Jeremia vanaf vers 7 en 8 zijn eigen problemen naar voren. Hij doet dat op poëtische wijze, door middel van een opeenvolging van parallellismen, in een lyrische stijl, vol pathos. Vanuit de diepte van zijn gemoed. ‘U hebt mij verleid’ (het Hebreeuws heeft zelfs de bijklank van verkrachting, vgl. Ex, 22:15 (16)) ‘en ik ben bezweken. U was te sterk voor mij en hebt mij in uw greep gekregen.’ Gevolg daarvan is dat hij voorwerp is van ‘lachen’ en ‘spotten’ (vs. 7) en ‘smaad en hoon’ (vs. 8). Vier verschillende woorden worden hier gebruikt. De diepte van Jeremia’s gevoel in dit opzicht laat zich alleen op meervoudige wijze uitdrukken. Met smaad eindigt ook de klaagzang in vers 18. Het is de rode draad van het gedicht. De woorden ‘onrecht’en ‘geweld’ slaan, gezien de context mijns inziens op Jeremia zelf, zoals de nbv ook vertaalt, en betreffen niet zijn boodschap zoals andere vertalingen willen.

Een logische reactie zou zijn: houd er dan mee op! Maar dat is onmogelijk, zoals hij in vers 9 op indringende wijze uit de doeken doet. Probeert hij de woorden van God binnen te houden, dan brandt het hem in hart en gebeente, zodanig dat hij het niet uit kan houden. In vers 10 horen we iets van de genoemde spot en smaad. De mensen bauwen hem na, herhalen zijn voor de priester bestemde boodschap van vers 3: ‘Magor-missabib’, ‘vrees van alle kanten’, die nu ook op hem van toepassing is. Zijn ‘vrienden’ blijken zijn vijanden. Zij zijn uit op zijn val, trachten hem te verleiden (zoals God in vs. 7), willen zich op hem wreken.

Plotseling volgt dan, drie verzen lang, Jeremia’s lofrede op de HEER, die een ‘machtig krijgsman’ is (vs. 11), aan Jeremia’s zijde. Gods kracht die Jeremia in vers 7 vooral als probleem ervaarde, komt hem nu te stade. Zoals hij zelf door jhwh‘overwonnen was’ (vs. 7), zo overwint God nu de vervolgers (vs. 11). Schande en schaamte zijn nu hun deel.

In vers 12 roept Jeremia de HEER zelf aan: HEER van de hemelse machten, die rechtvaardig beproeft en hart en nieren doorziet … laat die zich op hen wreken die wraak op Jeremia hadden willen nemen (vs. 10).

Kortom: God is sterker dan Jeremia, maar gelukkig ook sterker dan de vijanden. Hij kan ‘verleiden’, ‘overwinnen’ en ‘wreken’, wat de vijanden niet kunnen, al zijn ze er wel op uit. Daarmee kan de profeet zijn voordeel doen. Hij vertrouwt zijn zaak/strijd aan jhwh toe. Hij zingt en looft de HEER (vs. 13). Natuurlijk zijn er commentaren die deze drie verzen die zo anders van toon zijn, als een latere invoeging door een redactor die de intensiteit van de klacht wat te gortig vond, beschouwen. De logica van de lofzang ligt echter verankerd in de voorafgaande erkenning van Gods kracht. De meest gevoerde discussie gaat trouwens over de vraag of het vervólg wel oorspronkelijk is. Ligt er niet een cesuur tussen vers 13 en 14? De verzen 14-18 (de vervloeking van zijn geboorte) zouden door de profeet op een andere tijd zijn uitgesproken dan de verzen 7-13. De discussie lijkt me voor de prediking niet direct relevant. Er is zeker reden om vers 14 wel als een logisch vervolg te zien. Want Jeremia heeft net zo te lijden van die geroemde kracht van God als de vijanden. Hij kan zijn eigen koers niet varen en uiteindelijk valt hem dezelfde schande toe (vs. 18) als de vijanden (vs. 11). Zijn beknelde positie tussen God en volk in, maakt het leven voor Jeremia uiteindelijk zelfs ondraaglijk.

In de verzen 14-18 vervloekt de profeet zijn eigen geboorte. Dat is nogal wat. Zo vaak wordt er in Jeremia geen expliciete vloek uitgesproken. Slechts op drie andere plekken in het boek is er sprake van (11:3; 17:5 en 48:10). Hij vervloekt de dag van geboorte en de man die de blijde boodschap van de geboorte van een zoon aan zijn vader met vreugde bracht. De profeet had achteraf gezien in de schoot van zijn moeder de dood willen vinden. Zijn moeders schoot (drie keer genoemd) is kennelijk zijn enige veilige levensplek geweest. Waren zijn levensdagen maar nihil geweest in plaats van nu zijn dagen in schande ten einde te brengen. Overigens vervloekt Jeremia noch zijn moeder, noch zijn vader, noch de HEER zelf!

Dat er van de kant van jhwh in deze tekst geen reactie komt, wordt door sommigen als extra tragisch voor de profeet gezien. Oosterhoff ziet dat anders. ‘Er volgt op de opstandige en hartstochtelijke taal van Jeremia geen woord van God. Geen berisping, geen troostwoord, niets. Ook zendt God zijn opstandige dienaar niet weg. God laat Jeremia uitrazen en gaat gewoon met hem door …’ (217).

Aanwijzingen voor de prediking

Leven met God is leven in de realiteit. Benoemen hoe het is. Niet mooi maken, niet verdoezelen, maar ook niet cynisch worden, niet het bijltje er bij neergooien. In dat kader kan Jeremia in zijn klagen de hoorder veel te zeggen hebben. Duidelijk is dat deze tekst, deze klacht niet op zichzelf staat. Het is een herhaald terugkerend thema van Jeremia dat hij zijn eigen lot beklaagt. En wel in dramatische termen, groots en meeslepend. Het heeft iets heroïsch om, als oordeelsprediker, zich niet tegenover het volk op te stellen, ongenaakbaar, maar mee te lijden met het volk, zijn land. Hij kan ook niet anders. Als hij zijn leven bekijkt, ziet hij daar in het klein het bittere lot van het volk gereflecteerd. Het komt door die dubbele relatie met God en mensen. Omdat God is die Hij is, en het volk niet beter is dan het is, ziet Jeremia’s leven er zo uit. Hij wordt als het ware gemangeld tussen de werkelijkheid van God en de realiteit van zijn volk en tijd. Dat is voor velen herkenbaar, al hebben weinigen daar zo diep onder geleden als hij, wiens lot zo expliciet met zijn ambt verbonden is.

Jeremia’s omgang met dat lijden heeft grote zeggingskracht voor wie zijn eigen strijd (met God) te strijden heeft. Hij gaat volstrekt eerlijk met zijn gevoelens om. Hij durft God alles voor de voeten te werpen. Overigens niet zonder respect. Hij vervloekt God niet, hij vervloekt zichzelf. God blijft de machtige die vanzelfsprekend zijn eigen weg gaat. Jeremia ziet wel degelijk dat de Heer ook rechtvaardig is, bevrijdend, lovenswaardig. Ondanks Jeremia’s uitbarstingen van woede en teleurstelling blijft de relatie tussen hem en God intact. Het lijkt mij voor een gemeente heel bevrijdend om aan de mogelijkheid van een dergelijke zeer ambivalente omgang met God ruimte en aandacht te geven. Gebruik te maken van de lyriek van Jeremia, om stil te staan bij de pijn die ook een plaats heeft in de relatie met de Eeuwige. Er kunnen veel gevoelens naast elkaar bestaan. Dat is een feit van de ervaring. Je kunt boos zijn en vertrouwen tegelijk. De uitdaging van een preek over Jeremia 20 is om niet te snel de overstap te maken naar het vertrouwen die de woede mogelijk maakt. Voor mensen die zich schuldig voelen over elke mogelijke uiting van verzet tegen God, kan het bevrijdend zijn om de voorganger op rustige, niet dramatische toon te horen spreken over de moeizame kant van de relatie met de Eeuwige.

Daarnaast maakt Jeremia duidelijk datje God niet kunt ontlopen. Je kunt je niet verschuilen, of er het zwijgen toe doen als Gods zaak aan de orde is. Dat stemt tot nadenken en kan in elk geval een aardige correctie zijn op een te marginaal spreken over en omgaan met de God van Israël.

Dat wij in het leven niet altijd aan een volstrekt onbekommerde omgang met de Vader toekomen, hoeft geen drama te zijn. Dat past bij de weg van de grote geloofsgenoten, die hun leven geleefd hebben en hun geloof behouden hebben, zonder het beloofde te hebben aanschouwd. Zie ook Hebreeën 11:13-16. Gelukkig schaamt God zich niet voor hen, hoeveel menselijk schande hun ook ten deel gevallen is.

Liturgische aanwijzingen

Een goed begin kan een lofpsalm als Psalm 72, 1 en 4 zijn. Psalm 71 is een aardige reactie op de klacht van Jeremia 20, omdat het vergelijkbare elementen bevat maar dan in een vertrouwend gebed. Psalm 142 sluit ook heel mooi aan op de schriftlezing. Dat geldt ook voor Gezang 40. Voor de rest zou ik toch liederen met een wat opgewekte inhoud kiezen, anders wordt het geheel wel erg zwaar. Bijvoorbeeld Gezang 284,286,297, 330. Ook GvL 428! Als tweede schriftlezing zou Hebreeën 11:13-16 gekozen kunnen worden.

Geraadpleegde literatuur

A.van der Lingen, Een profeet onder de profeten. Jeremia, Zoetermeer 1992; B.J. Oosterhoff Jeremia deel 2 (cot), Kampen, 1994; G. von Rad, Theologie des Alten Testaments II, München 1980.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken