Preekschets Jesaja 11:5 – Tweede Advent
Jesaja 11:5
Hij draagt gerechtigheid als een gordel om zijn lendenen en trouw als een gordel om zijn heupen.
Schriftlezing: Jesaja 11:1-10
Het eigene van de zondag
Deze tekst is een adventstekst bij uitstek. Veel leesroosters hebben Jesaja 11 als OT-lezing in de periode voor Kerst. Wie in de periode van advent avondmaal viert, kan aansluiten bij de eschatologische dimensie in dit bijbelgedeelte: op die dag, de dag van de HEER, zal het kwaad geen macht meer hebben en de Gezalfde van de HEER zal de gerechtigheid van het komende Godsrijk brengen. Het is een belofte van de overvloed (‘kennis van de HEER vervult de aarde’, Jes. 11:9) waar het avondmaal op anticipeert. Genade en overvloed, ethiek en eschatologie komen in de lezing samen en laten dimensies oplichten van het heil in Christus dat in het sacrament present wordt gesteld. Eén lijn pakken we in het bijzonder op, die van de ethiek: de Messias belichaamt Gods gerechtigheid, ultiem en uniek.
Uitleg
Jesaja 11 maakt duidelijk dat de Messias van God zal uitgaan: de Geest van God zal op hem zijn. Gods karakter zal hem doordringen van inzicht, wijsheid, kennis en vroomheid. Tegelijk is er het inherente verband met de geschiedenis van volken en mensen. De Messias is geen engel, maar een mensenkind, geboren uit het geslacht van Isaï, de vader van koning David. Een nieuwe David zal hij zijn, een Messias-Koning. Een rechtvaardige koning (11:3-5). Maar wel een wiens koninkrijk niet van deze wereld is, zo laat de beschrijving ervan zien: een visioen vol van verlangen naar een wereld zonder kwaad en zonde, zoals ooit in het begin in de hof van Eden (11:6-9). Het Joodse volk mag zich erin verheugen deze Messias voort te brengen, en de wereld mag zich erin verheugen dat hij een rustplaats voor alle volken zal zijn (11:10). Deze Gezalfde heerst over heel de aarde, waarmee zijn oordeel ook verder reikt dan Israël alleen. De Messias die uit Israël voortkomt is geen lokale, exclusieve openbaring van Gods recht en heil, maar gaat heel de wereld aan. De verbinding in Jesaja 11 tussen het recht waar Gods Gezalfde voor staat en het visioen van de nieuwe wereld, maakt van deze nieuwe wereld geen romantisch Utopia, een paradijs vol uitvergrote (onheilige) menselijke dromen. Gods nieuwe werkelijkheid krijgt vorm als een wereld vol recht, waar de verhoudingen zijn hersteld, waar de machtigen van hun tronen zijn gestoten en nederigen worden verhoogd (Luc. 1:52). Deze koning spreekt zachtmoedigen zalig en geeft armen een plaats in zijn rijk (11:4; vgl. Mat. 5:3, 5).
Het beeld in vers 5, gerechtigheid en trouw als gordel (azoor), hoewel niet meer zichtbaar in de BGT, is bijbels-theologisch geladen. Het roept haast en urgentie op, zoals de Israëlieten het brood in Egypte eten met hun lendenen omgord (Ex. 12:11). Het ‘opschorten van de lendenen’ of het omgorden van je middel is een beeld voor gereedheid en alertheid. Jeremia krijgt de opdracht om gereed te staan en zijn roeping op zich te nemen (Jer. 1:17), en de apostelen gebruiken dezelfde beeldspraak om de gemeente in de wereld alert te laten zijn, waakzaam in dienst van Christus (Ef. 6:14; 1 Petr. 1:13). De militaire connotatie spreekt mee, vooral ook bij Paulus’ beschrijving van de wapenrusting in Efeziërs 6, en in Jesaja 5 hoort de gordel bij de wapenrusting van de Assyriërs (5:27). De Messias-Koning staat gereed, is alert, en actief in de verwerkelijking van recht en trouw. Snijders (POT) wijst erop dat Achaz’ trouw aan en geloof in God ter discussie staat (7:9). Zo vormt de gestalte van de Messias zoals Jesaja over hem spreekt, ook kritiek op de huidige invulling van het koningschap door koning Achaz. Voor Gods Gezalfde zullen waarheid, trouw en gerechtigheid geen wankele waarden zijn. Hij houdt zich overeind met recht en trouw, en staat gereed om zijn vijanden te verslaan en om zich over de armen en onderdrukten te ontfermen. De verschijning van de Messias is boven alles een daad van God. God breekt af en God bouwt op. Hij hakt takken af en velt statige bomen (10:33-34). Dezelfde God laat iets nieuws opkomen uit de stronk die is afgehouwen. De God die verwoest en oordeelt, is dezelfde God die herstelt. God schept ruimte voor de Messias. De Messias zelf is een teken van Gods trouw aan zijn volk. Zo zal Jezus later kunnen zeggen: Ik ben de waarheid, Ik ben het leven (Joh. 14:6).
Aanwijzingen voor de prediking
Dat het in de prediking in de adventsperiode om de komende Heer gaat, ligt besloten in het woord adventus. In een bespreking van het lectionarium van de oude kerk (1847) laat Ernst Ranke zien dat dit begrip in de homiletische praktijk breed gebruikt wordt: voor de komst van God in het menselijke vlees, de komst in de uitstorting van de Geest en de komst van Christus in heerlijkheid. Binnen het kerkelijk jaar zal de focus van advent toch moeten blijven liggen op de komst van God in het menselijke vlees, en advent is dan, zo stelt Ranke, de ‘objectieve voorbereiding op de menswording’. In Jesaja 11 licht dat ‘objectieve’ op aan de hand van de situering in Israëls geschiedenis en het Davidische koningschap. Uit de stronk van Israël schiet een telg op. Jezus’ komst is diep verankerd in de geschiedenis van Israël. Dat ‘objectieve’ klinkt door in de prediking en het bepaalt de gemeente bij het historische van de incarnatie, zonder dat de pneumatologische en eschatologische aspecten daarbij worden genegeerd. De preek kan deze drie kanten bijeenhouden vanuit het visioen dat Jesaja 11 laat zien. Het vraagt voor de preek ook om visionaire, beeldende, evocatieve taal. Taal waarin het verlangen doorklinkt, hoopvolle taal. Geen taal die in het verleden hangt en naar nostalgie ruikt. Daar hebben we in de cultuur genoeg van: retro is modern, oude kinderboeken worden verfilmd, terug naar het gevoel van vroeger. Het visioen van Jesaja doet ons niet blijven hangen in een verleden dat voorbij is, maar spreekt van een tijd waarin het geweld is uitgebannen, waarin de hele werkelijkheid is doordrongen van de kennis en gerechtigheid van God. Dit verlangen is belichaamd in het Kind in de kribbe. God geeft zelf een nieuwe weg. Dat gaat ook door de afbraak en de pijn heen. Wie het Kind in de kribbe wil aanvaarden als Messias, kan niet zomaar in het verleden blijven hangen. Bekering is dan een bijbels woord. De adventsprediking wekt in ons de hoop en de blijdschap, zoals voelbaar is in Jesaja 11. Laat het in de prediking niet loszingen van het leven op deze aarde. Wat van de komende Heer wordt gezegd, trekken de apostelen door voor de gemeente: Omgord daarom de lendenen van uw verstand (…) en hoop volkomen op de genade (1 Petr. 1:13, HSV). Het verlangen en de hoop waarop de gemeente in de adventsprediking wordt aangesproken, houden de geest paraat en wekken op tot een nuchtere kijk op de wereld. De concreetheid van de zintuigen in Jesaja 11, het ruiken, zien en horen, houden de gemeente bij deze aarde. De gemeente is pas echt realistisch als zij leeft vanuit Gods visioen. Dit realisme wordt gevoed in het sacrament, waar het volk van de Messias haastig eet, want het koninkrijk is nabijgekomen. Het sacrament plaatst ons in de spanning van geloof en gehoorzaamheid, van belofte en bevel. Want zoals de Messias zich bekleedt met waarheid en trouw, zo wordt ook zijn volk daartoe aangespoord. Al vraagt het wel om geloof: alle paden van de Heer zijn goedertierenheid en trouw voor wie zijn verbond en getuigenissen in acht nemen (Ps. 25:10).
Liturgische aanwijzingen
Psalm 25:5 en 6 (Berijming 1773); Psalm 72. Gezang 300:5 en 6 sluiten aan bij het ‘haastig eten’ in Exodus 12, waar met de riem om het middel de maaltijd van de uittocht wordt genoten. God wordt als koning bezongen die zich met omgord heeft, met heldenmoed in Psalm 65:4 en met macht in Psalm 93:1. Wie het verband tussen het beeld van de gordel van de waarheid met de roeping van de christelijke gemeente in verband wil brengen, kan gebruikmaken van lezingen uit Efeziërs 6 of 1 Petrus 1.
Geraadpleegde literatuur
Zie de schets van 30 november 2014 over Jesaja 8:23. Hans-Hinrich Jenssen, ‘Die Predigt im Jahreskreis’, in: Handbuch der Predigt, Berlin 1990; John D. Watts, Isaiah. Word Biblical Themes, Dallas 1989, pp. 17-22.