Preekschets Johannes 12:32
Johannes 12:32
Rogate
…en als Ik van de aarde verhoogd ben, zal Ik allen tot Mij trekken.
Schriftlezing: Psalm 22:23-32; Johannes 12:20-36
Het eigene van de zondag
Op de zondag voor Hemelvaart denken we na over dat merkwaardige woord ‘verhogen’ bij Johannes. Dood, opstanding en hemelvaart van Jezus worden door Johannes in één opgaande beweging neergezet. Zo kunnen we nog één keer terugzien naar Pasen en tegelijk al iets proeven van de betekenis van Jezus’ koningschap voor altijd.
Liturgische aanwijzingen
Een goede aanvullende lezing is Psalm 22:23-32 vanwege de verbinding in deze psalm tussen het lijden en de daarop volgende verhoging. Jezus heeft deze psalm zich geheel eigen gemaakt, waardoor Hij wist, dat zijn lijden niet vergeefs zou zijn. De smalle trechter van de eenzaamheid op Golgota loopt uit op een wereldwijde gemeenschap met de verhoogde Heer in het middelpunt. Mogelijke liederen: LvdK Psalm 22; 87; Gezang 308; 362; 421; 484; hiernaast de in dit liedboek genoemde gezangen bij deze tekst.
Geraadpleegde literatuur
ThWNT, s.v. pros en hupso-oo; J. Koopmans, Kleine Postille; K.H. Miskotte, Verzameld Werk III; Rudolf Bultmann, Das Evangelium des Johannes.
Uitleg
De tekst staat in de wijdere context van Jezus’ intocht in Jeruzalem (Joh. 12: 12-19). Oeroude Messiaanse verwachtingen zijn gewekt aangaande een opvolger op de troon van David in Jeruzalem. De Farizeeën maken zich ongerust en zeggen: de gehele wereld loopt Hem na (vs. 19). Hun uitspraak wordt in de volgende passage meteen bevestigd. Grieken willen Jezus zien. Ongetwijfeld gaat het hier om proselieten, maar ze zullen hier met opzet Grieken worden genoemd omdat Johannes hen wil neerzetten als representanten van de niet-joodse wereld, de andere schapen, niet van deze stal (Joh. 10:16). Philippus en Andreas, discipelen met Griekse namen, bemiddelen. Maar dan lijkt het alsof de perikoop wordt afgebroken, we horen niets meer over de Grieken, maar er volgt een uitvoerige toespraak van Jezus over zijn kruisiging. Men kan veronderstellen, dat er hier in de tekstoverlevering iets is misgegaan, zoals Bultmann doet, maar tegelijk oppert hij de mogelijkheid de rest van de perikoop te lezen als een indirect antwoord. Ik denk dat dit laatste de voorkeur verdient. Het gebeurt bij Johannes vaker, dat een klein of groot gebeuren uitgangspunt is voor uitvoerige beschouwingen van Jezus. Wanneer men de beschouwingen hier leest als indirect antwoord, dan hoeven de Grieken niet uit het beeld te verdwijnen, maar komen ze bijvoorbeeld in vers 32 uitdrukkelijk terug. Nu hebben zij geen toegang tot de aardse Jezus. Hij gaat op hun verzoek Hem te mogen ontmoeten niet in.
Het zou slechts misverstanden geven. Maar op een geheel andere wijze zal straks een ontmoeting tot stand komen, wanneer Hij van de aarde verhoogd zal zijn.
Het werkwoord hupso-oo (verhogen) komt in het evangelie naar Johannes viermaal voor (3:18; 8:28, 12:32, 34). Telkens wordt het bewust dubbelzinnig gebruikt. Het betekent de verhoging aan het kruis en tegelijk de verhoging in de hemel. Het gaat in deze verhoging om het letterlijke gebeuren van het opgeheven worden aan het kruis en de ten hemel opneming. Maar in beide letterlijke verhogingen gaat het om een heilsgebeuren. Dat blijkt het meest duidelijk in Johannes 3:14, waar de vergelijking gemaakt wordt met Mozes, die in de woestijn de slang verhoogde, zodat het volk, dat door de slangen dodelijk gebeten was, kon genezen. Het kruisgebeuren heeft heilsbetekenis. Daarom is het vanuit de optiek van Jezus wel vernedering, maar vanuit de optiek van de gelovigen verhoging. Door naar Hem op te zien, ontvangen zij redding. Het kruisgebeuren is ook de eerste trede van de verhoging, die in de hemelse heerlijkheid zal eindigen. Daarom is het kruisgebeuren ook vanuit de optiek van Jezus zelf verhoging. Hupso-oo is een van de woorden bij Johannes waarmee de overgang van Jezus uit deze wereld naar de wereld van zijn Vader wordt aangeduid. Andere woorden zijn anabainoo, poreuomai en hupagoo, respectievelijk meestal vertaald met ‘opvaren’ en ‘heengaan’.
Pantas helkusoo pros emauton: ‘Ik zal allen tot Mij trekken’. Jezus zegt hier, dat Hij na zijn verhoging al de zijnen uit het machtsgebied van de overste van deze wereld zal bevrijden en tot zich trekken: in zijn gemeenschap brengen. Die gemeenschap heeft betrekking op de gemeente, de kerk en de hemelse heerlijkheid. Vergelijk Johannes 10:16, waar het gaat over de andere schapen, die van deze stal niet zijn, maar die Jezus ook zal trekken. Dan zal het één kudde en één herder worden. De Grieken hier in Johannes 12 kunnen gezien worden als voorbeelden van de schapen, die van deze stal niet zijn. Nu worden ze afgewezen vanwege het misverstand van een aards koningschap, zo kort na de intocht in Jeruzalem. Maar als hemelkoning zal Hij hen en vele anderen tot zich trekken. Ook hier blijkt weer hoezeer Jezus en de Vader één zijn en hun werk één is. Want in Johannes 12:32 staat van Jezus: ‘Ik zal ze tot Mij trekken’, terwijl in Johannes 6:44 staat: ‘Niemand kan tot Mij komen tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft, hem trekke’ (helkusei).
Aanwijzingen voor de prediking
Prediking over deze tekst kan uiteraard op verschillende manieren. Men zou de tekst tamelijk los van de context kunnen behandelen, omdat de tekst zelf een duidelijke boodschap bevat. Op de zondagen tussen Pasen en Pinksteren komt op verschillende manieren de gemeente in het vizier: haar opdracht tot getuige-zijn en in de belofte van de blijvende tegenwoordigheid van Christus. Zo kan deze tekst ook dienen om daar nog eens bij stil te staan. Wij zijn gemeente dankzij de verhoogde Heer. Hij doet ook het eigenlijke werk. Wereldwijd is Hij nog bezig een gemeente te roepen. Maar juist vanwege dit thema, dat zich, langs welke weg dan ook, toch vrij snel aandient, lijkt het mij zelf goed een preek over deze tekst op te zetten vanuit de wijdere context: de vraag van de Grieken die Jezus willen zien.
De Grieken zijn de vertegenwoordigers van de wereld voor wie het heil van God in Jezus Christus ook bestemd is, maar hun wordt voorgehouden dat ze daar nu nog geen regelrechte toegang toe hebben. Het antwoord op hun vraag om Jezus te zien luidt: ‘Indien de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft zij op zichzelf; maar indien zij sterft, brengt zij veel vrucht voort’ (vs. 24). In dit antwoord zit iets heel dubbels. Aan de ene kant haalt Jezus hiermee de brug op tussen Hem en de Grieken. Zij willen graag Jezus zien in zijn Messiaanse heerlijkheid. Hun vraag is immers de reactie op zijn intocht in Jeruzalem. Maar dit lijkt niet mogelijk te zijn. De graankorrel gaat niet groeien en bloeien op de troon van David, maar valt in de aarde en sterft. Dit evangelie moet wel voor de joden een ergernis en voor de Grieken een dwaasheid zijn. En toch wordt in dit antwoord ook een nieuwe brug uitgelegd. De graankorrel zal immers vrucht voortbrengen. In die vrucht zijn de Grieken begrepen. Zij kunnen nu tot Hem niet komen, maar Hij zal opnieuw tot hen komen. De graankorrel draagt vrucht, dat is hetzelfde als: Ik zal ze allen tot Mij trekken.
Nog steeds worden vragen gesteld door buitenstaanders. Zij willen kennismaken met het christelijke geloof. In derde wereldlanden zijn het er dagelijks honderden en duizenden. In ons land groeit ook de belangstelling weer om kennis te maken met het christelijke geloof. Hoe zullen wij zendingsgemeente zijn? De drempel steeds lager maken om maar zoveel mogelijk mensen op de een of andere manier erbij te houden of te halen? Zullen we teleurgesteld zijn wanneer aanvankelijk nieuwsgierigen toch weer afhaken? Deze houding is niet in overeenstemming met de tekst. Mensen worden niet getrokken door ons, maar door de levende Heer zelf. Wij hoeven geen leden te werven voor een club, die een heel bijzondere stichter in ere houdt. Verre van dat. Onze roeping is het evangelie eerlijk uit te leggen en er gestalte aan te geven. Misschien zit in dit laatste de bottleneck. Jezus volgen betekent voor een ieder van ons de weg van de graankorrel gaan. Weten wij nog wat dit is? ‘Geloof is getrokken worden op het hout. Geloof is aanvaarden, dat de dwarsbalk gesteld wordt op de hoge recht opgaande stam van het ik’ (Miskotte, 505).
‘Die Erniedrigung gehört ihm ebenso wesentlich an wie die Erhöhung.Wer ihn also nur in seiner hoheit lieben könnte, dessen Blick ist verwirrt; er kennt Christus nicht, liebt ihn also auch nicht; er miszbraucht ihn’, aldus een citaat van Kierkegaard. Zouden niet nog geheel andere mensen naar onze boodschap gaan vragen, wanneer wij gestalte gaven aan wat dit inhoudt? En zouden niet misschien geheel andere mensen zich ook van ons afkeren? De preek kan uitlopen op de bede, dat de verhoogde Heer zijn gemeente vandaag vernieuwing zal schenken. Wanneer Hij ons tot zich trekken kan, kan Hij ons ook steeds weer vernieuwen. Die vernieuwing zal dan in ieder geval daaruit bestaan, dat wij geen verhoging zoeken buiten het kruis om. De missionaire gemeente weet van de radicale crisis over de oude wereld, de cultuur, het eigen ik, het christendom. Ze nodigt dan ook niet mensen tot een of andere vorm van aantrekkelijk christendom, maar tot de gekruisigde Christus, tot de macht van zijn weergaloze liefde. Haar getuigenis is vooral, dat zij zelf vrolijk Christus het kruis na draagt.