Preekschets Johannes 16:22 – Stille zaterdag
Johannes 16:22
Stille Zaterdag
Jullie hebben nu verdriet, maar ik zal jullie terugzien, en dan zul je blij zijn, en niemand zal je je vreugde afnemen.
Schriftlezing: Johannes 16:16-22
Het eigene van de dag
Stille Zaterdag heeft een dubbel karakter: het gebeuren van de vrijdag klinkt na én er is de verwachting van wat komen gaat.
Uitleg
Wat Jezus in de afscheidsgesprekken in Johannes 13-17 in de mond is gelegd, was er kennelijk toe bedoeld de vroeg-christelijke gemeente, die naar eigen besef leefde in de tussentijd tussen zijn terugkeer naar de Vader en zijn wederkomst, een hart onder de riem te steken. Jezus kondigt aan dat Hij zijn leerlingen zou verlaten (13:33: ‘Ik blijf nog maar een korte tijd bij jullie’), maar ook daarna kunnen zij ‘in hem blijven’, door zijn woorden te bewaren en te leven volgens zijn gebod elkaar lief te hebben (o.a. 15:9v.). Bovendien, Hij zal van hen weggaan naar een plaats waarheen zij Hem niet kunnen volgen (13:33b), maar van daar zal Hij een plaatsvervanger, pleitbezorger sturen om hen te leiden (o.a. 14:16v.; 16:12-15). Die beloften worden aan de leerlingen gedaan, en over hun hoofden heen aan de vroege gemeente en latere gelovigen.
In leesroosters hebben deze teksten veelal een plek gekregen op de zondagen tussen Pasen en Hemelvaart. Dan is het de opgestane Jezus die zegt dat Hij nog korte tijd (40 dagen) bij zijn leerlingen is. Dan verwijst de belofte dat Hij een pleitbezorger zal zenden, ‘de Geest van de waarheid’ (16:13), naar Pinksteren, en de belofte dat men Hem vroeger of later zal terugzien naar de verhoopte wederkomst.
Maar een feit blijft dat deze woorden in het evangelieverhaal vóór Pasen klinken. Zo ook 16:16-22. ‘Nog een korte tijd (mikron) en jullie zien me niet meer’ (16a) verwijst in die context naar de dood, waarvan Jezus weet dat hij aanstaande is, en ‘maar kort daarna zien jullie me terug’ (16b) naar de opstanding. De schrijver van dit evangelie ziet die twee, dood en opstanding, als één gebeuren waarin Jezus’ grootheid (heerlijkheid) blijkt. Toch blijven het momenten die in het verhaal van elkaar onderscheiden zijn: eerst de dood, daarna de opstanding, ‘nog een korte tijd en (…) kort daarna (…)’ Ook hier is er dus een tussentijd.
Daarover ontstaat tussen Jezus en enkele leerlingen een gesprek. Hoe vaker het herhaald wordt: ‘Nog een korte tijd en jullie zien me niet meer, maar kort daarna zien jullie me terug’ (16;17;19), hoe minder zij ervan lijken te begrijpen. Hoe kunnen ze dat vóór Pasen ook al vatten? Hun onbegrip geeft Jezus aanleiding om met gezag (Amèn amèn legoo humin, vers 20) over die tijd tussen zijn dood en opstanding te spreken. De leerlingen zullen huilen en weeklagen om wie ze verloren hebben, ‘terwijl de wereld blij zal zijn’ (want die verkiest het duister en verheugt zich erover dat men het licht heeft weten te doven). Maar al spoedig zal er voor de leerlingen weer reden tot vreugde zijn: ze zullen zich hun kortstondig verdriet niet meer herinneren als ze Jezus weerzien (of beter, in vs. 22 worden de rollen omgekeerd: als Hij hen terugziet. Hij ziet naar hen om!). De vergelijking in vers 22-23 is, aldus Barrett, ‘a simple one’: zoals bij de geboorte van een kind een korte periode van pijn plaatsmaakt voor vreugde, zo zal ‘the short sorrow of GoodFriday and the following day give place to the joy of Easter’. De tegenstelling wordt scherp aangezet: nu is er het kortstondige verdriet om het (komende) verlies – straks zal er blijvende vreugde zijn, ‘die niemand je zal afnemen’. De tijd die dan aanbreekt, wordt voorgesteld als ‘immer österliche Freudenzeit’ (Becker).
Dat 16:16-22, binnen de context van het evangelie gelezen, wijst naar gebeurtenissen die ophanden zijn (Jezus’ dood en opstanding), doet overigens niets af aan het feit dat de taal die de auteur gebruikt verder reikende, eschatologische connotaties heeft. Dat geldt met name voor het beeld van de vrouw in barensnood. Vergelijk Jesaja 26:17-21: Juda roept tot de Eeuwige, zoals een vrouw schreeuwt in haar weeën. Zoals zij moet ook het volk het nog een korte tijd (LXX: mikron) volhouden, want ‘jullie doden zullen herleven’. In Jesaja 66:7-14 wordt het beeld breder uitgewerkt: nu barensnood, straks een vertroostende moederborst. ‘Zoals een moeder haar zoon troost, zo zal ik jullie troosten. (…) Wat jullie daar zien, zal je hart verblijden’ (opsesthe, kai charèsetaihumoon hè kardia, Jes. 66:14 (LXX); haast woordelijk in Joh. 16:22 overgenomen).
Aanwijzingen voor de prediking
In de paaswake wordt niet gepreekt. Maar is er op Stille Zaterdag een samenkomst, bijvoorbeeld aan het begin van de avond, dan kan daarin een bescheiden meditatie klinken. De toon is ingetogen: dit is de stille dag tussen het verdriet van gisteren en de vreugde van morgen in. Het dubbele karakter is verwoord in Jona 2: ‘Uit het rijk van de dood schreeuw ik om hulp – u hoort mijn stem. (…) Ik zink tot de bodem, (…) u trekt mij levend uit de dood omhoog, o Heer, mijn God!’
Soms lijkt het of in de kerk die beweging van verdriet naar vreugde, van nood naar redding haast vanzelfsprekend gemaakt wordt: alsof op ‘Kyrie’ meteen en automatisch ‘Gloria’ volgt en op Goede Vrijdag automatisch Pasen. Het is goed om er vandaag bij stil te staan dat die beweging ook voor een gelovige allerminst vanzelfsprekend is. Tussen de vrijdag van het verlies en de paasdag van het nieuwe begin is een tussentijd noodzakelijk. Ik ontleen in het volgende gedachten aan Leonhard Ragaz (1868-1945). Wilde het voor de leerlingen Pasen worden, dan waren er de drie dagen nodig ‘die een voor een doorleefd moesten worden’. Tussen de dag van de dood en die van het geloof in nieuwe mogelijkheden is de ‘tweede dag’ een noodzaak.
Zo is het ook in ons eigen leven: als een hard lot je treft, ‘is er niet altijd meteen troost voorhanden. Dan is er niet altijd meteen opstanding zichtbaar. Eerst is er een graf met een steen erop, die geen mensenhand bewegen kan.’ In de periode van die ‘tweede dag’ (hij kan, bijvoorbeeld bij het verlies van een dierbare, weken, maanden of jaren duren) moeten het verdriet en alle andere gevoelens die het meebrengt, worden verwerkt. Dan pas kan het komen tot verzoening met dat lot, dat verdriet, en tot een nieuw geloof in het leven (aldus Ragaz). Ook de leerlingen moesten ‘de tweede dag’ helemaal doorstaan, voordat ze op dag drie in de overwinning op de dood konden geloven. Dat is de beweging van Pasen. Voltrekken we die méé in ons leven?
Liturgische aanwijzingen
Men kan deze dag afsluiten met een paasnachtdienst, die na het vallen van de nacht begint en waarin wordt toegeleefd naar de dageraad van Pasen. Die paaswake, die dus al in het teken van de paasdag staat, kan de hele nacht duren of worden ingekort tot de duur van een gewone dienst. Er wordt niet gepreekt. Een kortere of langere reeks lezingen (4 tot 12) stelt bijbelse thema’s aan de orde, die vooruit wijzen naar Pasen, zoals schepping, uittocht, doortocht. Voor de liturgische gegevens zie: Dienstboek – een proeve. Wie overweegt de paasnachtdienst ‘in al zijn volheid’ te vieren, met zijn uitgebreide reeks lezingen en gebeden, bedenke dat dit sommigen wel eens te veel kan worden. ‘De woorden liepen me over de rand,’ verzuchtte Kune Biezeveld over zo’n viering (Als scherven spreken, Zoetermeer 2008, 118).
Een andere mogelijkheid is het houden van een eenvoudige dienst, bijvoorbeeld aan het begin van de avond, waarbij het eigene van deze ‘tussendag’ wordt geaccentueerd. Wat is dat eigene? Een klassiek thema is ‘de nederdaling ter helle’. Die viert men in de oosters-orthodoxe wereld op deze ‘Grote Zaterdag’ omstandig: Jezus bestreed en overwon in de hel de dood. Wie die voorstelling wel erg ver af vindt staan van het moderne levensgevoel, kan als thema overwegen: ‘het teken van Jona’ (Matt. 12:40: zoals Jona drie dagen en nachten in de vis verbleef, zo de Mensenzoon in het binnenste van de aarde). Daarbij past Jona 2 en Gezang 40 (LvdK). Wij kozen voor het thema ‘de tussentijd’. Naast het gedeelte van Johannes 16 kan dan ook Jona 2 worden gelezen.
Geraadpleegde literatuur
Wij citeren uit de meditatie ‘Na drie dagen’ van L. Ragaz, Het Koninkrijk Gods, vert. Marie H. van der Zeyde, Zeist 1939.