Preekschets Johannes 3:5
Johannes 3:5
Eerste zondag na Pinksteren
… niemand kan het koninkrijk van God binnengaan, tenzij hij geboren wordt uit water en geest.
Schriftlezing: Johannes 2:23-3:16
Het eigene van de zondag
Deze zondag Trinitatis gaat over de onmogelijke vraag naar het waarom. Hoe kan iemand uit de Geest worden geboren? In de nacht komt Nikodemus bij Jezus en zoekt het dogmatisch gesprek: hoe komt iemand tot geloof? Aan de hand van momenten uit het leven van een verstandelijk gehandicapte jongeman en in een gesprek met de Duitse theoloog Helmut Thielicke licht iets op van een mogelijk antwoord.
Uitleg
Barth geeft aan dat het gesprek van ‘de mens’ (vs. 1) Nikodemus met Jezus alleen te verstaan is vanuit de inleiding vanaf 2:23. ‘Wie is de mens dat gij acht op hem slaat, het mensenkind dat gij hem aanziet’ (Ps. 8:5). Mensen komen tot geloof op grond van de tekenen, de wonderen die ze gezien hebben, zo begint de inleiding. Het kan gemakkelijk worden opgevat als een soort Tomasgeloof waarvan de volksmond zegt … eerst zien en dan geloven. Het is echter juist het bijzondere van Tomas in Johannes 20, dat hij er zeker van wil zijn, dat het de gekruisigde is die opgestaan is, Hij die dwars door de crisis heen een weg heeft gebaand voor ons: Christus. Iets wat in deze perikoop al wordt aangezegd: ‘Want God heeft zijn Zoon niet tot de wereld gezonden om de wereld te veroordelen maar opdat de wereld door hem zal worden gered’ (3:17).
Velen krijgen vertrouwen in Jezus, als leermeester. Nikodemus is een van hen. Episteusan . men geloofde opnieuw. Jezus echter heeft zichzelf niet aan hen toevertrouwd (impf. episteuen). Vertrouwen op (alleen) tekenen, zich (‘nog niet geheel’ of alleen ten dele) toevertrouwen aan Christus, geloof en ongeloof van mensenzijde: alles resoneert hierin mee. Is geloven een zaak van kennis, van inzicht, van niet-anders-kunnen, van keuze of beslissing? In de ontmoeting van Nikodemus met Jezus zelf wordt duidelijk dat het in ieder geval een zaak van beslissende geloofskeuze is: treedt uit de nacht definitief het nieuwe licht. ‘De kring van openbaring en geloof sluit zich niet. De ontmoeting met Jezus, het gewaar worden van hetgeen jij dóet vanuit de mens gebeurt nog niet in de crisis’ (Barth). Dit geloof heeft het ongeloof nog naast zich en niet in zich. ‘Hij kende ze allemaal’, betekent: Hij ziet hen in hun onhelderheid, besluiteloos en weifelend. Heel basaal rijst de vraag naar het besef van de eigen existentie, voor de mens én voor Christus.
Op momenten dat iemand het koningschap van God ziet (vs. 3), sluit zich in het ‘even’ de kring van openbaring en geloof. Geen kijken van buitenaf, maar een zien waarin je geraakt wordt door wat er gebeurt; een confrontatie van andere orde. Zoals misschien een foto een verslag kan zijn van een moment, iets wat gevangen is in de tijd of het gebeuren uit de tijd tilt en iets wezenlijks raakt: het moment inspint of tot leven brengt.
Door mensen worden we geboren (uit vlees), menselijk is en blijft ons leven. Met onze geboorte krijgen we een plaats in de geschiedenis van generaties. Meulink en Van Rhijn beschrijven het zo (95vv): ‘Ons bewustzijn, zelf-bewustzijn is van meet af aan verwikkeld in betrekkingen met anderen, waarin het “ik” staat, stond en zal staan. Het mij-zelf is getekend door hoe anderen mij zien en betekenis geven, en daar heb ik me levenslang op verschillende manieren toe te verhouden.’
‘Und da weiss ich, dass nichts vergeht,
keine Gestalt und kein Gebet
(dazu sind die Dinge zu schwer)
meine ganze Kindheit steht
immer um mich her.
Niemals bin ich allein.
Viele, die vor mir lebten
und fort von mir strebten
webten,
webten
an meinem Sein.’
(Rainer Maria Rilke)
Het gaat niet om een verdubbeling van de menselijke existentie in de tijd, maar om de momenten waarin je basaal geraakt wordt, opleeft, door de Geest. Je hebt het niet in de hand, je kan het niet afdwingen of proberen te vatten of te begrijpen. Je openstellen, een ‘ja’ uitspreken voor de mogelijkheid, loslaten het idee van de autonome mens die het leven in handen houdt. Een vrijheid die alleen daarin ligt geloof te hechten aan het onmogelijke, want ‘de wind waait waarheen zij wil’. De beslissing zit in het feit dat je je niet opsluit. Want als je altijd binnenzit, weet je niet wat regen is. Het is de beslissing die vraagt om een antwoord juist vanuit deze vrijheid, een vrijheid in diepe verbondenheid. Hiervan spreekt de doop.
Hoe kan dat geschieden? Het begint bij de overgang van het kijken naar het zien (vs. 3), vervolgens het ondergaan en de moed om in het moment te staan (vs. 5) en het onderkennen dat in het ‘even’ Góds Koninkrijk aanwezig is, al weten we niet hoe het komt (vs. 9), noch dat we het in een leer kunnen vatten (vs. 10). Het is een ‘genesis’ van bovenaf (anothen vs. 3). Hij die uit de hemel is neergedaald, mens onder de mensen. Intercessie niet alleen als christologisch maar ook als pneumatologisch motief. Akke van der Kooi beschrijft dit helder: ‘Intercessie wijst ook op de ervaring dat God “in het voorbijgaan” het leven van een mens onderbreekt en mogelijkheden van vernieuwing geeft’ (82).
Aanwijzingen voor de prediking
Voor de prediking raad ik aan om de geschiedenis van Nikodemus naast een actueel verhaal te leggen, bijvoorbeeld dat van een verstandelijk gehandicapte jongeman. En in een gesprek met de Duitse theoloog Helmut Thielicke licht iets op van een mogelijk antwoord.
Verhaal uit het ‘gewone’ leven
Jan is zwaar verstandelijk gehandicapt als gevolg van een inenting op vroege leeftijd. Veel deskundigen hebben Jan gezien, naar hem gekeken, onderzocht, plannen opgesteld. Nauwelijks iemand vroeg wat het betekende om als moeder of vader je kind zo vroeg al aan de zorg van anderen te moeten toevertrouwen. Het was je eigen kind en toch weer niet. Geliefd én overgeleverd aan … deskundigheid. Al die 37 jaar behield Jan het verstandelijke niveau van een kind van zes maanden. Zijn lichaam groeide en vergroeide. Nooit heeft hij zelfstandig kunnen zitten. Vanuit de rolstoel, half liggend, beschouwde hij de wereld. En zoals voor ieder kind van een half jaar, waren moeder en vader het allerbelangrijkste, zijn wereld. Vaders stem konden zijn ogen doen twinkelen, met moeders handen bleef hij eindeloos spelen. Zijn taal. Snoezelen heeft hij aan zijn moeder geleerd. Het ging moeizaam, langzaamaan werd het gebruik van lichaamstaal vertrouwd, van kleuren die in elkaar overgingen, de ontspannende muziek. Jans muziek.
Al woont Jan niet thuis, hij is elke dag ‘aanwezig’ in het gezin.‘Jan is je kwetsbare broer, dat blijft, levenslang.’ Zijn zus zet zich in voor het welbevinden van mensen met een meervoudig complexe handicap, op de instelling en in de politiek. Ze accepteert niet dat kwetsbaren alleen maar uitgeleverd zijn aan .
Toen werd Jans moeder ernstig ziek. Aan mij werd gevraagd hoe we Jan kunnen voorbereiden op het sterven van zijn moeder. Ik ging in gesprek met zijn ouders. Voor zijn moeder was het ‘onmogelijk’ om Jan achter te laten, van iedereen had ze afscheid genomen. ‘Hoe kan Jan u hierbij helpen?’ Heel ‘ongewoon’ ontstond een mogelijkheid: vader en zus haalden hem op, legden hem naast zijn stervende moeder op bed. Moeder kon nog één keer samen met Jan snoezelen, heeft afscheid genomen .‘aan jouw handen vertrouw ik mijn geest toe’.
In gesprek met Helmut Thielicke
Johannes brengt ons in het enorme spanningsveld van het menselijke bestaan: zelfbeschikking, overgave, zorg voor / om en vertrouwen, dragen van verantwoordelijkheid en keuzes. In zijn boek Das Leben kann noch einmalbeginnen schrijft Thielicke (62vv):
‘Het tegendeel van zorg is niet een optimisme dat zich verbeeldt: het is allemaal niet zo erg, het zal zo hard niet lopen. Deze zogenaamde optimisten zijn oppervlakkige naturen die niet serieus en dapper genoeg zijn om in de realiteit stand te houden. Het tegendeel van zorg-hebben is veelmeer het geloof. Het is het geloof, dat weet heeft van de ongewisheid van de toekomst en dat standhoudt in alle raadselen en schijnbare zinloosheid van het noodlot, dat simpelweg zegt: desondanks blijf ik bij je. Bedenk echter dat dit geloof niet zegt: ondanks alles blijf ik stug op mijn benen staan, wat me niet doodt maakt me sterker. . Het geloof zegt veelmeer: Ik val en vaak ben ik hulpeloos, maar jij raapt mij op. Mijn verstand staat soms haast stil of wordt gek in het aangezicht van het lijden in de wereld, maar jij laat mij niet begaan, ook dan hou jij mijn hand vast, want ik mag weten dat jouw liefde haar weg vindt / heeft gevonden in het grootste donker. In dit opzicht is geloof het tegendeel van zorg. Als wij dit vertrouwen ons laten schenken, dan proeven wij iets van de koninklijke vrijheid als kind van God en onder onze handen verandert onze hele verhouding tot de toekomst. Onze interesse geldt niet de vraag (vol angst en twijfel) óf God zal helpen, maar er geldt een andere vraag (vrolijk, en nieuwsgierig), hóe zal God helpen.’
Liturgische aanwijzingen
Voor zondag Trinitatis zijn er voldoende liederen te vinden. Johannes 3:16 is verwerkt in liederen als Gezang 175 en 451. In Gezang 129, 334, 340 en 343 is het ‘als nieuw geboren worden’ terug te vinden. Het register van Tt verwijst naar 28 en 147. Een mooi lied bij Johannes 3 schreef Hans Mudde; zie zijn Op de wijze van het lied, Zoetermeer 2005, lied 57.
Geraadpleegde literatuur
Hanneke Meulink-Korf, Aat van Rhijn, De onvermoede derde, Meinema 2002; Karl Barth, Erklärung des Johannes-Evangeliums, Zürich 1976; Akke van der Kooi, De ziel van het christelijke geloof, Kampen 2006; Helmut Thielicke, Das Leben kann noch einmal beginnen, Stuttgart 1980; dez., Zu Gast auf einem schönen Stern(autobiografie), Hamburg 1984.