Menu

Premium

Preekschets Jozua 24:14

Jozua 24:14

Eerste zondag na Epifanie

En nu:
Vreest jhwh en dient hem
in volledigheid en in trouw,
en verwijdert de goden
die uw vaderen aan de overzijde
van de Rivier in Egypte gediend hebben,
en dient jhwh!

Schriftlezing: Jozua 24

Uitleg

Het boek Jozua eindigt in een grote apotheose. In dit slothoofdstuk wordt heel het verhaal nog eens vanuit een heel bepaald perspectief neergezet. Het wordt in één lange toespraak door Jozua aan de gemeente voorgelegd. Het slotakkoord wordt gevormd door het antwoord van de gemeente en de verbondssluiting.

Uit dit stuk wordt direct duidelijk dat het boek is geschreven voor de liturgie van de gemeente. Er wil iets gezegd en geleerd worden. De toespraak van Jozua is één grote greep uit Thora en het daaropvolgende verhaal van dit profetenboek. Iedereen wordt opgetrommeld om naar Sichem te komen. Het is de plaats waar Jakob een gedenkteken heeft opgericht nadat hij zich verzoend heeft met zijn broeder Ezau (Gen. 33:19,20). En het is de plaats waar Jakob zijn mensen oproept de vreemde goden uit hun midden weg te doen. Ze moeten stuk voor stuk worden ingeleverd en worden massaal begraven (Gen. 35:4). Geheel in die traditie spreekt Jozua de gemeente bij Sichem toe.

Heel de geschiedenis wordt gerecapituleerd. In Jozua’s toespraak gaat het echter niet over de heldendaden van Israël en over hoe krachtig het volk het land heeft veroverd. Heel de geschiedenis, vanaf de voorvaderen van Abraham (24:2), wordt in het perspectief gezet van een geschiedenis van de heilsdaden Gods. Niet dus als een geschiedenis waarin de daden van de mensen centraal staan, maar opvallend genoeg als een geschiedenis waarin God, de Bevrijder, de handelende figuur is. Heel het verhaal van Tora en van dit profetenboek wordt verteld als een bevrijdingsgeschiedenis. Heel het verhaal wordt onder het gezichtspunt van de bevrijding van de goden gebracht. Het volk wordt bevrijd van zijn goden. De voorvaderen dienden andere goden (vs. 2); zij waren, met andere woorden, buitengewoon godsdienstig. En wat gebeurde er met Abraham? Hij wordt daarbij weggehaald. ‘Ik nam uw vader Abraham.’

De kritische zin kan ons niet ontgaan. Er staat niet: ‘En Abraham zocht Mij op,’ nee, Abraham wordt uit de wereld van de godsdienst weggenomen om rond te gaan in het land Kanaän. Over hoe God zaad vermeerderde bij Abraham en Izaak te voorschijn kwam, gaat het. En Egypte is nog niet genoemd (vs. 4) of het gaat al over het ‘doen uittrekken’. Het gaat over hoe God het volk door de woestijn bracht over de Jordaan en Bileam het volk liet zegenen (Num. 22:2-24:25). En over hoe Jericho in hun hand werd gelegd en zij het land ontvingen waar zij konden wonen, omringd door wijngaarden en olijfbomen. In heel dit verhaal wordt met geen woord gerept over de misdaden van het volk en over zijn ongeloof. Dat lijkt geheel te zijn vergeten. In deze samenvatting klinkt één groot ja van God, één groot ‘solo gratia’: Hij die zijn volk terecht wilde brengen. Het gaat om die grote acte, waarmee het verhaal inzet en waarmee het uiteindelijk ook eindigt: jullie zijn gered uit de greep van de goden.

In het dertiende vers is de Godsspraak ten einde. Nu komt het er op aan. In heel het voorafgaande is uitgelegd wie nu hun God is. Zijn naam als een verhaal van bevrijdingsdaden. Nu is het woord aan het volk. En in dat antwoord zal het moeten gaan om de meest wezenlijke vraag van de theologie, namelijk de vraag wie ‘God’ is. Tegen de achtergrond van die bevrijdende uitleiding uit het ‘godenhuis’ komt het daar op aan. Volgens Jozua’s woord is er maar één conclusie mogelijk voor wie de oren open heeft voor de werkelijkheid waarin de gemeente staat: jhwhdienen. Wie deze ene conclusie niet wil trekken, die heeft de keus. In dat geval zijn er genoeg mogelijkheden. Het ‘kiest dan heden wie gij dienen zult’ slaat niet op de keuze tussen of jhwhof de andere goden. Dat is hier niet aan de orde. Als je niet meegaat met het verhaal van jhwhdan heb je volop de keuze, wil hier gezegd worden.

Het slot is veelzeggend. Als het volk uitroept dat het jhwh wil dienen, zegt Jozua dat zij dat helemaal niet kunnen omdat deze God een ‘naijverig’ God is en zij zullen toch wel weer terugvallen op hun goden. Een kritische noot. Kunnen wij jhwhwel dienen? Het is een grote, realistische vraag aan het einde van dit boek. Maar tegen deze onmogelijkheid in roept het volk: ‘jhwh zullen wij dienen’ (vs.

21). En dan moeten ze doen waartoe ook Jakob bij Sichem opriep: ze moeten hun vreemde goden uit hun midden verwijderen en zeggen dat zij alleen naar de stem van jhwhzullen horen.

Het boek eindigt vervolgens in de verbondssluiting. Een gedenksteen wordt opgericht, zoals eertijds in de Jordaan, nadat Jozua alle woorden in het boek van de Thora Gods geschreven heeft. Die steen dient als getuige. ‘Dat jullie je God maar niet verloochent’ (vs. 27).

Aanwijzingen voor de prediking

Op deze tweede zondag van Epifanie is het opnieuw de ‘sprake Gods’ waar het om gaat. Voorganger Jozua is alleen maar een doorgeefluik en zorgt voor de toepassing. Het grote thema is hier hoe wij antwoorden op de grote daden Gods. Daden die hier heel nadrukkelijk onder de noemer van de uitleiding uit het godsdiensthuis worden gebracht. Het volk is bevrijd van zijn goden. Daar zet heel deze geschiedenis mee in. Nota bene om te beginnen bij Abraham. Het volk is bevrijd uit de greep van al die goden. En het heeft kunnen proeven van de ruimte van het land. Nu is het de vraag hoe de gemeente antwoordt. Dient zij deze Bevrijdergod, deze jhwh die zich hier bekendmaakt in zijn daden van bevrijding? Of wil zij terug naar the old time religion?

Voor de prediking is het van belang dat vers 15 helder wordt uitgelegd. Een onaandachtige lezing maakt er al snel van dat het gaat om de keuze tussen jhwh en de goden. Niets is minder waar. Het gaat hier om het dienen van jhwhof de keuze tussen tal van goden. Keus genoeg. En goden zijn dan de machten die onze agenda’s bepalen. Blind Noodlot, Stom Toeval, maar ook de macht van de markt en de beurs. De goden zijn vandaag de machten waar wij bewust of onbewust mee leven en die elke vezel van onze existentie bepalen. Jozua maakt aan het slot duidelijk dat er in feite maar één conclusie mogelijk is. Als je bevrijd bent uit het godsdiensthuis, dan wil je toch niets liever dan deze jhwh dienen? Het gaat hier dus niet om onze keuze tussen jhwhen andere goden.

Het thema van de openbare geloofsbelijdenis kan hier natuurlijk zeer helpen. En daarbij ook de vraag: kunnen wij jhwh wel dienen? Het volk komt al wel snel met zijn antwoord, maar kan het het ook? Alle bekeringscampagnes staan hier wel geweldig onder druk. Het gaat in heel die samenvatting van dit slothoofdstuk om een explicatie van het grote ja van God. Alle misdaden en zonden zijn vergeten. In die bevrijdingsgeschiedenis is jhwhhet handelende subject en niemand anders. Het gewicht ligt bij Hem die ons op het oog heeft. Dat is beslissend voor het vruchtdragen, om met de lezing van Johannes 15 te spreken. De vraag nu is wat je eigenlijk anders kunt dan hier in mee te gaan.

Prachtig is ook het slot waar al de woorden worden opgetekend in de Thora Gods. Het staat allemaal in het grote boek dat op de kansel ligt. Het boek over het grote ja van God. Dat boek dient als levend gedenkteken, zondag aan zondag.

Liturgische aanwijzingen

Liederen: Psalm 115; Gezang 7, 341 (LvdK); Gezang 113 (‘Hij die gesproken heeft…’, Tt).

Geraadpleegde literatuur

K.A. Deurloo, Jozua. Verklaring van een bijbelgedeelte, Kampen 1981; K.H. Kroon, Geloof Gebod Gebed, Amsterdam 1949, 22-27.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken