Preekschets Lucas 5:28-29
Lucas 5:28-29
Derde zondag na Epifanie
Levi stond op, liet alles achter en volgde hem. Hij richtte in zijn huis een groot feestmaal voor hem aan, waarop een groot aantal tollenaars en anderen samen met Jezus aanwezig waren.
Schriftlezing: Lucas 5:27-39
Het eigene van de zondag
In de tijd van Epifanie klinkt steeds de vraag: wie is Jezus, wie is Hij binnen en vanuit zijn volk Israël? Het antwoord ontvouwt zich in evangelieverhalen van roeping en genezing.
Uitleg
Na zijn programmatische en zorgvuldig gecomponeerde openingshoofdstukken (1-4) laat Lucas nu Jezus aan het werk zien. Hij begint met het vertellen van verhalen waarin roeping en genezing door elkaar heen gevlochten worden. Het verhaal van de roeping van leerlingen als vissers omlijst het geheel van Lucas 5:16:16, met daartussenin genezingsverhalen (5:12-26 en 6:1-11). In het midden hiervan staat ons verhaal. In al die vertellingen gaat het ook over oud en nieuw: hoe wordt het oude in en door het nieuwe bewaard en bekrachtigd?
Jezus gaat van maaltijd naar maaltijd – zo vertelt Lucas het. In bijna de helft van de hoofdstukken van zijn Evangelie komt een maaltijd voor. De maaltijd is het moment om leven te delen, om te vieren dat de Eeuwige naar mensen omziet. Lucas plaatst de maaltijd uitdrukkelijk in de traditie van Israël. Daar is de maaltijd een bezegeling en viering van een verandering van verhoudingen, van metanoia (‘bekering’, beter: ‘omkeer’). Dit verhaal is exemplarisch daarvoor.
Alles begint bij zien, aandachtig zien. Jezus trekt eropuit en ziet dan een tollenaar bezig met zijn werk waarop iedereen neerkijkt. Diens naam valt ook meteen: Levi. De combinatie van zijn naam en beroep is dubbel aanstootgevend: de afstammelingen van Levi zijn bezitloos, vertrouwen zich toe aan de rest van Israël om priesterlijk voorbeeldig voor te gaan in de dienst aan de Eeuwige (Num. 18:20-21). En deze Israëliet collaboreert met de bezetter voor eigen gewin! Alle reden om zo iemand te minachten en te mijden. Zo niet Jezus: hij spreekt hem aan, met de simpele woorden: ‘Volg mij’ – machtswoord en nodiging ineen.
En dat werkt, vertelt Lucas heel direct, zonder omwegen: ‘hij volgde hem’. Twee participia lichten dit volgen toe: ‘alles achterlatend’ en ‘opstaand’. Het woord ‘achterlaten’ heeft alleen Lucas hier: het is kenmerkend voor de radicaliteit van de navolging; hierdoor wordt Levi de bezitloze die hij vanuit zijn traditie heeft te zijn. Het woord ‘opstaan’ klinkt ook in de omringende genezingsverhalen (5:25 en 6:8); het vertelt van nieuw leven dat ontvangen wordt.
Zo ontstaat er beweging: van leven in isolement naar leven in gemeenschap, geconcretiseerd in de gezamenlijke maaltijd. Levi houdt ‘ontvangst’, en hij doet dat feestelijk in het groot: er is in zijn tolhuis nu plaats voor Jezus en voor een menigte. Maar die menigte bestaat wel uit mede-tollenaars… – en ‘anderen’. Die anderen worden daarna door de farizeeën ‘zondaren’ genoemd. Voor hen waren maaltijden plaatsen om het heilige in zuiverheid en dus in afzondering te vieren – uit angst om besmet te raken en dus onrein te worden. Die angst wordt door Lucas ironisch en paradoxaal ‘morren’ genoemd, het woord voor wat het volk in de woestijn doet, als het geen vertrouwen heeft in de leiding van de Eeuwige op weg naar het goede, beloofde land. De elite – de leiders van Israël – mort, het volk viert Gods bevrijdende daden!
Jezus gaat in op het gemopper. Hij neemt het label ‘zondaren’ op, maar zegt: ‘Daar moet ik juist zijn; niet bij rechtvaardigen (die redden zichzelf prima), maar bij zondaren – die hebben de oproep tot omkeer nodig.’ Hij sluit zich aan bij Johannes de Doper, die de mensen opriep tot ‘een doop van omkeer gericht op het wegzenden van zonden’ (Luc. 3:3). Jezus ontkent de zonden van tollenaars als Levi niet, maar speelt in op het verborgen verlangen naar omkeer, naar een ander leven.
Hebben de farizeeën de verwijzing naar Johannes opgepikt? In het vervolg vergelijken ze diens leerlingen met die van Jezus en zetten vraagtekens bij Jezus’ maaltijden: is vasten niet meer op zijn plaats? Nee, zegt Jezus, en hij legt dat uit met feestelijke beelden van bruiloft en wijn. Beelden waarin het priesterlijke doorklinkt: het priesterkleed dat uit één stuk geweven moet zijn (Ex. 28:31), het beste van de wijn dat voor priesters is (Num. 18:12). Priesterzoon Levi is thuisgekomen en dat moet gevierd worden. Het nieuwe moet niet het oude oplappen, dan scheurt alles kapot; het nieuwe moet het oude invullen, afmaken, opnieuw in beweging zetten. Zodat het oude herkend wordt als ‘voortreffelijk’ (chrestos, een onmiskenbare toespeling [van Lucas?] op ‘christus’). De laatste woorden kunnen ons behoeden voor de valkuil te denken dat Jezus het oude zou willen afschaffen en vervangen door iets nieuws. Het oude (de traditie, de Tora) is voortreffelijk, tof. Het eigene, het nieuwe van Jezus wil het oude in beweging brengen (De Heer, 60).
Aanwijzingen voor de prediking
Ik zou in de overweging focussen op de betekenis van een woord als ‘zonde’, op de beleving van een begrip als ‘oud’ en op de kracht van een beeld als ‘tafel’.
Grote woorden als zonde en omkeer vallen in deze perikoop. Wie van de kerkgangers zit daarop te wachten? De woorden sluiten niet direct aan bij de geloofservaring van de meeste hoorders. Dat heeft te maken met het oude, moralistisch ingevulde schema van zonde en vergeving, week in week uit respectievelijk beleden en ontvangen – en daarmee doodgemaakt. Dat zonde een bevrijdend woord is, waarin aangewezen wordt wat fout is om er werkelijk van af te komen, dat heeft in de christelijke traditie weinig kans gekregen. Terwijl Levi het zo ervaart: hij wordt ontdekt aan zijn zonde, en is er blij mee. Opgelucht trekt hij de grens over van egoïstische zelfverrijking naar het eten en dus delen met anderen. En hij trekt kennelijk beroepsgenoten mee. Zou het in de prediking lukken om iets van deze vreugde over de omkeer te laten voelen? De komst van het rijk zet mensen in een nieuwe verhouding tot elkaar, op alle niveaus van het leven. Niet als een last, maar als een bevrijding. Voorbeelden uit het sociale en persoonlijke leven zijn denkbaar, kritische vragen zijn misschien beter.
Het gaat in het evangeliegedeelte ook over oud – dat is niet fout. Dat gaat in tegen de beleving in onze tijd, waarin oud verouderd is, de geur van ‘afgedaan’ aan zich heeft. Oud is – in het Israël van Jezus – de Tora van Mozes die mensen brengt bij het samen bewonen van het land (denk aan alle concrete voorschriften [voorstellen] daarvoor overal in de boeken van Mozes). Oud is – in onze tijd, in het verlengde van de Tora – een economie die niet gebaseerd is op enge (beperkte) financiële belangen, maar op menselijke behoeften. Oud is ook de ervaring van ouderen, die nog weten wat solidariteit is. Oud is goud. Dat oude kan ons oog geven voor het werkelijk nieuwe van jongeren, die op hun manier (zonder zich te [hoeven] voegen in oude patronen) samenhang zoeken. Die van alles aan de kant konden zetten, toen in december 2012 vluchtelingen een appèl op hen deden en ze samen met behulp van nieuwe media de Vluchtkerk in het leven riepen.
Aan tafel blijkt wie wij zijn, welke ruimte en grenzen wij in het leven roepen. Eten we het liefst met de ons bekende kring? Of nodigen we anderen uit aan tafel? Schuiven we gemakkelijk aan of in? Maar daarbij onmiddellijk de vraag: kunnen deze vragen zonder moraliserende ondertoon klinken? Dat is niet eenvoudig. Het is winst als we samen eten zien als een kans om het leven te vieren – ook het dagelijks leven. Ik denk aan de gemeentemaaltijden die in sommige kerkgemeenschappen georganiseerd worden met een mengelmoes van alleenstaanden en gezinnen, ik denk aan de studentenmaaltijden die vanuit het studentenpastoraat her en der geregeld worden; die leiden tot geweldige gesprekken. Samen eten leidt tot verrassende en verrijkende ontmoetingen. Daarvoor mensen uit hun veilige huisje lokken is een kunst in de kerk.
Liturgische aanwijzingen
Uit het Eerste Testament zou gelezen kunnen worden Numeri 18:20-32 – over de dienst van de Levieten (Levi-mensen). De ‘Ballade over Jezus’ van Huub Oosterhuis brengt de inzet van Jezus krachtig onder woorden (VL blz. 424; ook in Tussentijds nr. 64). Ook andere liederen van Oosterhuis zijn passend: ‘Tijd van leven’ (vl 794; melodie Psalm 86; ook als nr. 47 in Tussentijds) en ‘Lied om leven’ (vl 881; ook te zingen op de melodie van Psalm 42). In Opstaan! Meer liederen uit Iona, Glasgow & de rest van de wereld staat het lied ‘Een plaats aan de tafel’ (nr. 6).
Geraadpleegde literatuur
Voor mij is een standaardwerk over Lucas de trilogie van Jos de Heer, Lucas/Acta, Zoetermeer, 2006-2008; in deel 2 (9-61) schrijft hij over dit verhaal en de context. Hiernaast: Jan Bonsen, Verlaat het vaderhuis!, Amersfoort, 1986 en Ben Hemelsoet en Dirk Monshouwer, Lucas. Lezen naar de gewoonte van Pasen, Zoetermeer, 1997.