Menu

Premium

Preekschets Marcus 15:14 – 5e zondag van de veertigdagentijd

5e zondag zondag van de Veertigdagentijd

Maar Pilatus heeft tot hen gezegd: maar wat voor kwaad heeft hij gedaan?
Zij schreeuwen des te heftiger: ‘Kruisig hem!’

Marcus 15:14, Naardense Bijbel

Schriftlezing: Marcus 15:1-20

Zie ook

Het eigene van de zondag

Voor de zes zondagen van de veertigdagentijd kies ik voor één doorlopende lezing: het lijdensverhaal uit het evangelie volgens Marcus (Mc. 14:32 – 15:47). De keuze voor Marcus is arbitrair. Het gegeven dat het de oudst bekende bron is, speelt een rol. Het lijdensverhaal heb ik in zeven stukken verdeeld. De eerste zes zijn het thema voor de zes zondagen van de veertigdagentijd, deze zes én de zevende pericoop zijn voor lezing op Goede Vrijdag.

Thema

`En ‘t zijn de Joden niet, Heer Jesu, die u kruisten…ik ben ‘t…
want dit is al geschied om mijne zonden.’

Revius gevonden bij Ter Linden, 158

Deze dichtregel kun je nog toelichten met een heel korte overweging die ik ooit schreef voor Goede Vrijdag bij deze Bijbeltekst :

Kruisig hem!
Kruisig hem – trek hem God van zijn huid!

Het waren de joden niet, die zo riepen;
het is de mens die zo roept
Het zijn wij, jij, u, ik.
Bij wijze van spreken en doen.

Kruisig hem!
En dan is het tot óns, dat de Eeuwige roept:
Mijn volk, wat heb Ik jou gedaan
en waarmee heb Ik je zo vermoeid,
dat jij Christus kruisigt?
Dat jij niet de minste mens tot naaste bent,
niet doet recht en gerechtigheid,
verzoening niet predikt,
en de aarde vervuilt?

Het ‘kruisig hem’ spiegelt tot ons terug in Gods Woord tot ons:
mens, waar is je broeder?!

Uitleg

Ons verhaal begint met de woorden ϰαὶ εὐϑὺς (en meteen.) Eὐϑὺς is hét karakteristieke Marcuswoord: het komt 42x voor – meer dan in de rest van het Nieuwe Testament samen. Met ϰαὶ εὐϑὺς begint ook het voorgaande vers (14:72). Daar wordt gerefereerd aan de haan, die voor de tweede maal kraait, als ware nu de verloochening van Petrus bevestigd. Het lijkt – door gebruik van dat exact zelfde woordpaar – alsof de verloochening van Petrus en het kraaien van de haan tegelijk ook de wake-up call is voor het sanhedrin de volgende stap te zetten. Zelfs de fanatieke aanhang (Petrus c.s.) laat ‘m in de steek – niets meer te vrezen voor het sanhedrin: naar Pilatus met Jezus! (Het mooie van de Naardense Bijbel is dat dit soort in de brontaal aanwezige links doorvertaald wordt naar de doeltaal. In tegenstelling tot de NBV)

Dat doet het sanhedrin in de ochtendvroegte (πρωΐ). Dezelfde ochtendvroegte als in 16:2, als blijkt dat Christus – bij het opgaan van de zon en hét moment van de haan om de dag te begroeten – is opgestaan. Het zal verkeren…

Maar zo ver is het nog niet. Eerst dus naar Pilatus. Maar waarom eigenlijk? Volgens sommigen omdat het sanhedrin Jezus ter dood had veroordeeld, maar deze straf niet mocht uitvoeren. Zo staat het in bijvoorbeeld het Johannesevangelie (18:31). Of dat historisch juist is? Het stenigen van bijvoorbeeld Stefanus (Hand.7:59) ging zonder tussenkomst van de Romeinen. De doodstraf door kruisiging was wél typisch Romeins in die dagen. Zonder Pilatus waarschijnlijk dus geen kruisiging. Was het sanhedrin daar op uit? We weten het niet. Wat we wel weten (ik bedoel: wat ik vermoed), is dat er in elk geval goede theologische motieven zijn voor Marcus om Jezus langs Pilatus te laten gaan. Jezus gaat hiermee de derde en laatste fase in van zijn veroordeling. Door het evangelie heen is de weg naar het kruis – naar Jezus’ veroordeling – een belangrijke rode draad. Het begint in Mc.6:4, waar Jezus zegt: `een profeet is nooit ongeëerd, behalve in zijn vaderstad, onder zijn verwanten en in eigen huis!’ Daar is de eerste veroordeling. Deze veroordeling van de directe, intieme en familiaire omgeving wordt in het stuk voorafgaande aan onze tekst verbreed tot ‘Jeruzalem’ (het sanhedrin). En in ons verhaal wordt aangestuurd op een veroordeling van ‘Rome’ – een veroordeling wereldwijd. Dat is naar mijn idee een mooie verklaring van ‘Jezus voor Pilatus’. Om Heiland voor allen te kunnen zijn, moeten allen ook meegenomen worden in de schuld. Daar is Pilatus, die staat voor ‘Rome’ en dat is ‘de wereld’, voor nodig. Als in het Apostolicum wordt beleden ‘die geleden heeft ons Pontius Pilatus’, dan hoor ik het belang van de concreetheid en aardsheid van ons geloof. Met andere woorden: dáár gebeurde het – de kruisiging! Maar óók hoor ik in de verte mee resoneren die beroemde dichtregels van de 17e eeuwse Revius: En ‘t zijn de Joden niet, Heer Jesu, die u kruisten…ik ben ‘t… want dit is al geschied om mijne zonden.’ Met andere woorden: hier gebeurt het nog steeds – de kruisiging!

Pilatus was overigens een wrede als antisemiet bekendstaande Romeinse procurator. In ons verhaal lijkt het alsof hij zijn best doet, Jezus vrij te pleiten bij de schare en het sanhedrin. Het kan goed zijn, dat Marcus hier Pilatus niet té negatief neerzet om zijn doelgroep – de christenen in de verdrukking te Rome – zoveel mogelijk uit de wind te houden. Van de weeromstuit komt dan wel de schuld van de veroordeling meer te liggen bij de schare – het sanhedrin en de Judeeërs. Dat heeft in de christelijke traditie het antisemitisme helaas stevig gevoed! Terwijl – zoals eerder betoogd – juist het verhaal de schuld bedoelt te verbreden – via de stap naar de Romeinse Pilatus – tot ‘de hele wereld’.

Nu dan staat Jezus voor Pilatus en Pilatus stelt een nog niet eerder gestelde vraag: ‘U, bent u de koning van de Judeeërs?’ Wat maakt dat Pilatus deze vraag stelt? In elk geval lijkt het me niet, dat Pilatus hier cynisch is. Voor een politicus en machthebber is het nogal relevant wat de status en macht is van zijn gesprekspartners. Is hij een bedreiging? Dient zijn bestaan de belangen van Pilatus c.s.? Ik denk dat Pilatus wil uitvinden, hoe dat nu precies zit met Jezus. Hij kwam met nogal wat kabaal de stad in en velen riepen: ‘gezegend dat wat komt: het koninkrijk van onze vader David; hosanna in den hoge!’ (Mc.11:10) Daarom zegt hij waarschijnlijk in vers 12 ook, dat de schare hem koning der Judeeërs noemt – hij verzint het niet zelf. Aan de andere kant: het sanhedrin levert hem uit – zou dat dan zijn eigen koning uitleveren? Ja, dat zou zo maar kunnen uit afgunst (vers 10). Afgunst is een emotie met een vernietigende kracht – denk aan die van Kaïn op Abel (Gen.4) of die van de broers van Jozef op Jozef (Gen. 37). Het sanhedrin is afgunstig op Jezus en waarop dan precies, dat blijft in het midden staan. Het kan zijn op zijn aanhang en zijn macht. Het kan ook zijn op de rol die hij op zich neemt als martelaar en Messias. Hij speelt het spel in elk geval met andere regels – maar welke? Hij geeft niet mee, hij werkt niet tegen – hij blijft soeverein wie hij is, alsof de ondervragers er niet toe doen. Hij onttrekt zich aan de (machts)relatie. En juist dat geeft hem een soort macht die het geweld dat op hem wordt uitgeoefend, machteloos maakt en er daarom juist óók voor zorgt, dat de gewelddadigheid toeneemt. De weg naar het kruis is onafwendbaar.

Ook tegenover Pilatus werkt hij mee noch tegen: `U, bent u de koning van de Judeeërs?’ vraagt Pilatus. En Jezus antwoordt: `ú zegt het!’ Daarna doet hij er verder het zwijgen toe – tegen mensen spreekt hij niet meer, alleen de Eeuwige zal hij nog aanroepen (in Mc. 15:34).

Tot verwondering (ϑαυμάζω) van Pilatus is Jezus’ zwijgen. Het hele evangelie door blijft Jezus verwonderen, tot aan Pilatus toe.

Dan volgt het gesprek van Pilatus en de scharen. De schare toont zich daarin een op hol geslagen horde. Met hordes kan het verkeren: heden hosanna, morgen kruisigt hem, en Pilatus de calculerende machtspoliticus zonder ruggengraat (zie vers 15). Barabas (letterlijk ‘zoon van de vader’) wordt losgelaten. Hetzelfde geldt trouwens voor die andere zoon van de vader – overgeleverd wordt hij om gekruisigd te worden.

Aanwijzingen voor de overweging

Algemeen: Jezus (of beter: Jezus volgens Marcus) heeft zijn veroordeling, lijdensweg en opstanding voorzien – en de lezer weet dat (Mc.10:32-34.) Deze wetenschap stelt naast al het schokkende ook gerust: alsof Jezus achter zijn totale verlies van regie tóch de touwtjes in handen houdt. Hij heeft het allemaal al gezegd. Het geeft mij het wonderlijke gevoel dat het ook al komt het niet goed, toch goed komt. Het is daarmee een verhaal van vertrouwen tegen de klippen op.

Dan naar de tekst: het eerste is misschien wijzen op een keerzijde van de ontvangstgeschiedenis van dit verhaal: het antisemitisme dat dikwijls en helaas gelegitimeerd is met een beroep op teksten als deze.

In dit verband is de dichtregel van Revius een mooi antiserum. Er zit veel in: behalve kritiek op een destijds zeer gangbare lezing van dit verhaal, namelijk dat de Joden de moordenaars van Christus / God zouden zijn, brengt de dichtregel ook het verhaal naar ons, vandaag, nu, hier. Wij zijn het, die de Heer kruisigen.

In de overweging zou ik inzetten op twee bij elkaar horende facetten: wij zijn ‘Christus-kruisigers’ en dat maakt ons schuldig enerzijds én op het antiserum daartegen wij kunnen er wat aan doen – we zijn verantwoordelijk anderzijds.

We zijn schuldig – het is onvermijdelijk. We zeggen het vaak eufemistisch met uitspraken als ‘iedereen maakt fouten’. Dat is een gegeven en ik ga niet zeggen wat dit eufemisme impliciet wel lijkt te veronderstellen: dat is niet erg. Dat is het namelijk (in de regel) wel. Dát moeten we echter weer niet verwarren met: we zijn slecht. Wij zijn allen zondaars, een misschien niet zo’n populaire boodschap, maar dat maakt hem niet minder waar. Je kunt die schuld illustreren aan de rollen in het verhaal. Het is spannend om er zo eens naar te kijken. Neem bijvoorbeeld de Pilatus-rol: zo-zijn-de-procedures-ik-brand-mijn-vingers-verder-niet (Is hij een Eichmann van het eerste uur?) Een herkenbaar dilemma, dat we bijvoorbeeld terugzien in ons vluchtelingenbeleid, dat laveert tussen procedures en concrete mensen/kinderen. Of neem de Barabbas-rol: mijn-leven-is-meer-waard- dan-dat-van-een-ander. Barabbas laat zich de vrijheid lekker aanleunen (hoe voorstelbaar – daar gaat het niet om), maar wat betekent dat voor een ander? Zijn leven wordt uitgeruild met dat van Jezus. Maar wat of wie geeft hem eigenlijk meer recht dan Jezus om te leven? Naar onze dagen vertaald: wat rechtvaardigt eigenlijk dat aan jouw leven meer zorg en geld wordt besteed dan aan dat van een Afrikaan? Niet echt opwekkende vragen, ik geef het direct toe, maar toch wel relevant vanuit Bijbels antropologisch perspectief. Wij zitten allemaal in meer of mindere mate in één van die rollen of in andere rollen, waarin we fouten maken en schuld opbouwen. Dat maakt ons zondig en Christus-kruisigers. Maar met zondig gaat het niet over onze deplorabele staat. Met zondig duid ik op onze vaak (dus niet altijd!) gemiste kans verantwoordelijkheid te dragen. Het is die verantwoordelijkheid, die ons scheppers naast en onder de Eeuwige maakt – bijna goddelijk ourselves – dus we hebben veel in onze mars! Onze schuld maakt ons niet ontoerekeningsvatbaar. Dé centrale vraag van de Bijbel is: mens, waar is je broeder? In de Bijbelse antropologie zijn we mensen who can make a difference. Ja, je kunt er dus wat aan doen, de bevrijding van schuld (niet te verwarren met het wegdoen ervan) ligt in onze verantwoordelijkheid aan de roep ‘mens, waar is je broeder’ te beantwoorden. Hier kun je ook mooie voorbeelden zoeken en geven, uit het leven gegrepen. Dat hoeft niet alleen groots, het kan klein en in de sfeer van alledaags mededogen – herkenbaar voor allen.

Voor de kinderen

Elke zondag wordt de betreffende perikoop uitgebeeld in een aantal scènes. Die worden in een tableau vivant gezet en daar kun je een foto van maken. Kijk vooraf zelf welke scènes je in beeld wilt brengen. Bij terugkomst kun je dat in de kerk uitbeelden. Op Goede Vrijdag kunnen bij de doorlopende lezing de foto’s worden getoond.

Liturgiesuggesties

  • Rode draadlied voor alle zondagen in de 40-dagentijd: NLB 934.

  • Verder: NLB 574, 575, 576, 581, LB 177

Geraadpleegd

  • Online Studiebijbel

  • B. Witherington III, The Gospel of Mark – a Socio-Rhetorical Commentary, Cambridge 2001, 378 e.v.

  • B. J.Malina & R. L. Rohrbaugh, Synoptic on the gospels, Minneapolis 2003, p. 213-218

  • C. Clifton Black, Mark, Nashville 2011, p.293-337

  • N. ter Linden, Het verhaal gaat…III, Amersfoort 1998

  • E. Drewermann, Beelden van Verlossing – toelichtingen op het evangelie van Marcus, Den Haag 1990, 203-272

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken