Menu

Premium

Preekschets Marcus 7:34 – Kerkdienst met (slecht)horende en dove mensen

Marcus 7:34

Hij sloeg zijn blik op naar de hemel, zuchtte diep en zei tegen hem:
‘Effata!’, wat betekent: ‘Ga open!’

Schriftlezing: Marcus 7:31-37

Klanktaal en gebarentaal

Nederland telt ongeveer dertienduizend mensen die helemaal niets kunnen horen. Zij zijn of doof geboren (er zijn ongeveer honderd doofgeborenen per jaar) of op latere leeftijd doof geworden. Wie op latere leeftijd doof wordt, heeft in de periode daarvoor in meer of mindere mate een gesproken taal kunnen verwerven. De meeste mensen ontmoeten ‘taal’ immers in de vorm van klanken die je kunt vóórtbrengen of horen. Wie echter doof geboren wordt, heeft ten aanzien daarvan met een ernstige beperking te maken.

Om toch iets van die gesproken taal ‘op te vangen’ was – tot een jaar of twintig geleden – vrijwel de enige optie voor een doofgeborene in Nederland het leren van ‘spraakafzien’ (vroeger heette dat ‘liplezen’). Een inzicht dat de laatste decennia echter meer en meer doorbreekt is, dat ‘taal’ ook plaats kan vinden in lichaamsgebaren die je kunt maken en kunt zien. Zoals voor horende mensen het verwerven en gebruiken van een klanktaal de natuurlijke weg is om taal te verwerven en te gebruiken, zo is voor doofgeborenen het verwerven en gebruiken van een gebarentaal de natuurlijke weg. Voor slechthorende of later doof geworden mensen is dat meestal een combinatie van beide. Naast klanktaal en gebarentaal is er ook de geschreven taal. Maar dat is geen aparte taal. Dat is een code waarin een gesproken taal of een gebarentaal wordt opgeslagen en bewaard.

De groep slechthorenden en doven bestaat tegenwoordig meer en meer uit mensen die allereerst in de gebarentaal een eigen taaluiting hebben, maar daarnaast soms goed, maar meestal niet zo heel erg goed, met een gesproken taal en de bijbehorende geschreven taal uit de voeten kunnen. Omdat de taal van een kerkdienst voor het grootste gedeelte geschreven en gesproken taal is, is dit een van de redenen waarom het voor slechthorende en dove mensen soms bijna onmogelijk is aan een kerkdienst deel te nemen. Lezingen, woorden, liederen, gebeden en ook muziek (!) vormen bijna eerder een hindernis dan een begaanbare weg om Het Woord te horen en te verstaan!

Het dovenpastoraat

Gelukkig hebben instituten – zoals bijvoorbeeld het dovenintemaat Effatha – en organisaties als de Nederlandse Christelijke Bond van Doven (NCBD) maar ook individuele mensen zoals ouders van dove kinderen, predikanten en andere bij doven betrokken kerkleden, zich de tijden door ingespannen om naar beste weten en kunnen het evangelie ook in gezamenlijkheid met slechthorende en dove mensen te delen.

Op het protestantse erf resulteerden deze en andere inspanningen in 1975 zelfs in het oprichten van een Interkerkelijk Dovenpastoraat (IDP) waarin de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Nederlandse Hervormde Kerk een samenwerkingsverband aangingen op het terrein van de ‘geestelijke verzorging van doven’. Een samenwerking die gecontinueerd is na de totstandkoming van de PKN.

Doel van dit IDP is plaatselijke kerken te helpen hun pastorale verantwoordelijkheden voor hun dove leden zo goed mogeüjk in te vullen. Want – zoals hierboven geschetst – doven vragen op een bijzondere manier aandacht en zorg vanwege hun specifieke problematiek ten aanzien van de gesproken en de daarbij behorende geschreven taal. Wie voorgaat in een dienst met (slechthorende en dove mensen doet er daarom goed aan gebruik te maken van de kennis die aanwezig is bij een van de regionale interkerkelijke commissies van het IDP of bij een van de dovenpastores die verbonden zijn aan het IDP.

Het eigene van deze kerkdienst

De schets voor deze zondag is bedoeld voor een dienst waarin zowel slechthorende en dove mensen als horende mensen participeren. Immers: opengaan voor Het Woord zij een ieder in verbondenheid met allen die geloven meer dan gegund. Zowel de slechthorende en dove gemeenteleden als de horende gemeenteleden zullen een zekere nieuwsgierigheid hebben hoe de voorganger en andere medewerkers vorm geven aan deze dienst.

Uitleg

De context is van belang. Marcus 7:31-37 wordt voorafgegaan door het teken van de broden (6:30-44), een niet herkennen van Jezus door zijn eigen discipelen (6:45-52) en het onmiddellijk wel herkennen van Jezus door vele anderen die van Jezus verwachten dat Hij genezing zal brengen (6:53-56). Daarna volgt het twistgesprek met de Farizeeën over rein en onrein en leert Jezus zijn discipelen daarover (7:1-23). Vervolgens vertrekt Jezus naar de omgeving van Tyrus, ten noorden van Galilea. Daar geneest Jezus een niet-joods meisje op voorspraak van haar moeder. Daar blijkt het brood ook voor hen bestemd te zijn (7:24-30). Met een overgangsvers (7:31) waarin Jezus dwars door het gebied van Dekapolis naar het Meer van Galilea trekt, wordt het genezingsverhaal van onze tekst ingeleid (7:31-37). Daarna volgt opnieuw een teken van de broden (8:1-9), een twistgesprek met de Farizeeën (8:11-13), een niet-zien en -begrijpen van Jezus door de discipelen (8:14-21) waarna het genezingsverhaal van een blinde volgt (8:22-26).

Vanaf Marcus 6: 30 tot en met Marcus 8:26 komen telkens dezelfde elementen terug. In Marcus 8:18 vraagt Jezus aan zijn discipelen: ‘Jullie hebben ogen, maar zien niet? Jullie hebben oren, maar horen niet?’ De vraag is: wat wordt niet gehoord en wat wordt niet gezien? Het antwoord klinkt bij Marcus in het openbaar worden van Jezus als de Messias (8:27-30) en als de Zoon van God (9:2-10). Zie en hoor dat Jezus het Brood is dat leven geeft (14:22)!

Marcus 7:31-37 en Marcus 8:22-26 (maar ook het eerdere 2:1-12) horen bij elkaar: doven horen, blinden zien en verlamden gaan weer lopen. Op de achtergrond klinkt de oudtestamentische profetie zoals uit Jesaja 35 volop mee: ‘Dan worden blinden de ogen geopend, de oren van doven worden ontsloten. Verlamden zullen springen als herten, de mond van stommen zal jubelen’ (zie ook Jes. 29:18w).

Marcus 7:31-37 heeft (evenals 2:1-12 en 8:22-26) alle elementen in zich die kenmerkend zijn voor wonderlijke genezingsverhalen. Er is een mens in nood, andere mensen nemen hem mee naar iemand aan wie genezingskracht wordt toegedicht. Deze haalt de mens weg uit zijn nood, er zijn mensen die hier getuige van zijn, en zowel zij als degene die genezen is reageren op eigen wijze op dat wat er gebeurd is. (Let op dat in alle drie genoemde gedeelten uit Marcus andere mensen hun medemens bij Jezus brengen. De gemeente komt hier nadrukkelijk in beeld!)

Een aantal woorden in de tekst vraagt speciale aandacht. Allereerst de Griekse woorden koofon kai mogilalon (7:32). Nogal eens wordt dit vertaald met ‘een doofstomme’. Dit is een foutieve vertaalwijze die ten onrechte doorwerkt in de aanduiding van een mens die doof is. Letterlijk staat er namelijk: ‘een dove en moeilijk sprekende’. Mogilalos betekent ‘met moeite sprekend’ en betekent niet ‘stom’. Dan zou er alalos, sprakeloos of stom (vgl. 7:37; daar is alalos slechts aanhaling uit Jesaja; het legt de nadruk op het goed kunnen spreken als gave van God) hebben gestaan. De NBV heeft hier overigens: ‘iemand die doof was en gebrekkig sprak’.

Verder vraagt ook het woord Effata (7:34) de aandacht. Dit is geen Grieks woord maar een Aramees woord en het betekent: ‘Ga open’. Jezus zegt dit tegen de dove en moeilijk sprekende. Maar het kan ook zijn dat Jezus dit woord tegelijkertijd tot de hemel richt.

Andere uitspraken van Jezus, die in het Aramees zijn overgenomen in de Griekse en Latijnse tekst van het Nieuwe Testament zijn overigens: Talita koem (‘Meisje, ik zegje, sta op!’ in Mare. 5:41) en Eli, Eli, lema sabachtani (‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’ in Mat. 27:46). Het precieze waarom van het opnemen van deze Aramese woorden in de evangelietekst is niet duidelijk. Mam het feit dat ze bewaard zijn gebleven maakt ze wel tot heel intense woorden.

Nauwkeurig lezen is vereist wanneer het er om gaat wat er precies gebeurt. Wat doet en zegt Jezus, wat de dove en moeilijk sprekende, wat doen en zeggen de omstanders? We lezen dat mensen (familie, vrienden, buren?) uit het gebied van Dekapolis (dus over de grens van Galilea) een dove en moeilijk sprekende bij Jezus brengen. Hij gaat niet zelf, hij wordt door hen gebracht. Zij roepen Jezus op om de dove en moeilijk sprekende de hand op te leggen. Jezus gaat hier op een geheel eigen wijze op in. Hij neemt de man uit de menigte terzijde in afzondering, steekt vervolgens zijn vingers in de oren van de dove en moeilijk sprekende, spuugt en raakt zijn tong aan. Vervolgens kijkt Hij omhoog naar de hemel, zucht diep en zegt tegen hem: Effata, dat is: ga open. Dan gaan zijn oren open en meteen laat de band om zijn tong los, en spreekt hij normaal. Orthoos: opvallend dat deze dove meteen op de goede manier spreekt; doven horen niet hoe woorden worden uitgesproken en kunnen hun eigen stem niet controleren! Vervolgens gebiedt Jezus hun om het gebeurde aan niemand te vertellen, maar hoe meer Hij hun dat gebiedt, des te meer bazuinen ze het overal rond. Ze zijn bovenmatig buiten zichzelf en zeggen dat alles goed is wat Hij doet. Ook de doven doet Hij horen en de stommen spreken.

Aanwijzingen voor de prediking

In de prediking (zoals overigens geldt voor de gehele liturgie) dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van mensen die niet goed kunnen horen of zelfs helemaal doof zijn. Ook zullen er van een aantal van hen waarschijnlijk familieleden aanwezig zijn. Dat vraagt van de prediker fijngevoeligheid en tegelijkertijd nuchterheid. Want inderdaad: het kan heel ingewikkeld zijn om doof te zijn. En allerlei gevoelens en gevoeligheden die mensen hebben, kunnen daar in meekomen. Maar aan de andere kant hoeft en mag het woord ‘doof niet verbloemd (te) worden. Er zijn nu eenmaal mensen die wel of juist niet kunnen horen.

In de prediking kan men op verschillende manieren met Marcus 7 omgaan. Zo kan bijvoorbeeld de lijn gekozen worden van het doof en blind en sprakeloos zijn van mensen wanneer het over Jezus gaat. Alles cirkelt dan om de vraag: wie is Hij toch? Uit onszelf weten wij dat niet. Hijzelf zal ons moeten openen voordat we kunnen belijden wie Hij is: U bent de Messias (Petrus in 8:29). Het verhaal over de dove (of over de verlamde in 2:1-12 en de blinde in 8:22-26) vormt dan samen met de profetie uit Jesaja 35 verhalende en poëtische stof om het geloof in Jezus als de Christus onder woorden te kunnen brengen.

In de prediking zou men er ook voor kunnen kiezen onze tekst aanleiding te laten zijn om de moeilijke positie van mensen met een beperking in de toenmalige Joodse religieuze en culturele context te laten zien. Over Jezus mag dan verkondigd worden dat Hij degene is die gekomen is om mensen te bevrijden uit wat hen benauwt en die hen ‘bevrijd en wel’ opnieuw in het leven zet. Daarbij zou ingegaan kunnen worden op de vraag hoe de positie van mensen met een beperking in onze tijd in Nederland is. Daarbij zal de vraag aan de orde mogen komen hoe wij in onze tijd omgaan met mensen met een beperking of met mensen die anderszins in een positie kunnen komen waardoor zij niet ‘mee kunnen doen’. Ook ons omgaan met elkaar in de kerk zou daarbij niet uit de weg gegaan moeten worden. Van Jezus mogen wij leren dat het anders kan en heel vaak ook anders moet.

Een daarop gelijkende, maar net iets andere insteek voor de prediking is om in te gaan op het fenomeen doof-zijn. Wat betekent dat, hoe is het om doof te zijn, waar loop je als dove/slechthorende tegenaan? Hoe was het vroeger thuis en op school? Had je vriendjes en vriendinnetjes? Hoe is het op je werk en in de omgang met collega’s? En waar kun je bijvoorbeeld in de kerk allemaal wel of niet aan meedoen? Een dove zou daar zelf iets over kunnen vertellen. Het kan heel goed dat er dan gegevens naar voren komen die ook gelden voor mensen die niet doof of slechthorend zijn. Denk aan het isolement waarin je als mens je kunt bevinden; en denk aan wel mee willen doen, maar niet mee kunnen of mogen doen.

Nog weer een andere mogelijkheid is om de tekst in Marcus 7 nauwkeurig te volgen en op ons in te laten werken hoe Jezus omgaat met deze dove en moeilijk sprekende mens. De nadruk kan dan liggen op de houding van Jezus ‘die niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen’ (Mare. 10:45). Wat deze dienst van Jezus inhoudt wordt duidelijk. De dove hoeft niet op te klimmen uit zijn wereld naar Jezus, maar Jezus daalt af in de wereld van de dove. Daar spreekt Jezus hem aan op de manier die bij de dove past. Wie er oog voor heeft ziet zomaar één en al gebarentaal!

Het is wellicht goed om te wijzen op de ‘gebarentaal’ van Jezus.

  • Allereerst neemt Hij de man apart, weg van de menigte. Wat er tussen een mens en zijn Heer gebeurt is van hen. Sowieso is de communicatie tussen twee mensen per definitie geen theater, maar zij mag vrij zijn van alle spiedende blikken van anderen. Dat geldt zeker voor communicatie in de gebarentaal. Die kan nu eenmaal niet op zachte toon of fluisterend maar is ook zichtbaar voor anderen. Daarom is het altijd goed om, wanneer je met een dove praat, hem apart te nemen om haar of zijn aandacht te blijven houden. Omringd door veel anderen doet een dove al gauw niet anders dan ‘rondkijken’.

  • Dan steekt Jezus zijn vingers in de oren van de man. Het voelt net alsof Jezus aanwijst wat er aan de hand is. Dat lijkt hard voor een mens om zo letterlijk op zijn beperking gewezen te worden. Maar het is ook een heilzaam gebaar. Jezus raakt de man daar aan waar anderen wellicht terugdeinzen.

  • Jezus spuugt. Aan spuug werd in die tijd geneeskracht toegeschreven.

  • Jezus raakt de tong van de man aan. Zie (2).

  • Jezus slaat zijn blik op naar de hemel. Van God hangt uiteindelijk alles af. Het heil komt van boven. Niet van beneden, niet uit spuug, niet uit de mens.

  • Jezus zucht diep. Daar spreekt bewogenheid uit. Jezus is bewogen om de nood van heel de schepping. Begaan met de nood van deze ene mens. In zijn zuchten, zucht de schepping. In zijn zuchten, zucht ook de Geest (Rom. 8:8w). Jezus zucht naar God. Hij pleit. Hij bidt om de heelheid van een mens. Hij bidt om de heelheid van de schepping.

  • En God hoort. Zoals God sprak bij de schepping van de hemel en de aarde: ‘Er zij licht’, zo spreekt Jezus hier in Gods Naam: ‘Effatha, wat betekent: ga open!’ Jezus spreekt het verlossende woord. Het woord, dat opening geeft. Opening naar God en naar mensen.

Er wordt door Jezus vrijwel niets in klanktaal gezegd maar des te meer in gebarentaal.

En als Hij al iets zegt, doet Hij dat in de taal die heel erg bij Hemzelf en zijn bewogenheid met mensen past. Het leert ons, juist ook in de prediking, de taal te spreken die heel erg bij onszelf maar ook heel erg bij onze hoorders past.

Liturgische aanwijzingen

Hulpmiddelen zijn voor een dienst als deze onontbeerlijk. Wanneer men voorgaat in een dienst waar ook (slechthorende en dove mensen aanwezig zijn, is het verstandig een beroep te doen op de inzet en hulp van een van de regionale Interkerkelijke Commissies (I.C.) van het IDP. In de regel kent een dergelijke I.C. veel van de mensen die een gehoorbeperking hebben. Maar vooral ook is daar kennis van zaken ten aanzien van praktische zaken waar aan gedacht moet worden om de dienst zo goed als mogelijk toegankelijk te maken.

De I.C. zal onder andere wijzen op het benutten van een beamer of een overheadprojector om de teksten van liederen en lezingen weer te geven. Verder is de inzet van een tolk gebarentaal onontbeerlijk indien de voorganger zelf de gebarentaal niet of in onvoldoende mate beheerst. In het gesproken woord zullen de zinnen kort en qua taal helder moeten zijn.

De voorganger zal duidelijk moeten articuleren. De mond van de voorganger moet goed zichtbaar zijn in verband met hen die spraak afzien. In dat verband is het belangrijk dat de groep doven vooraan kan zitten. Er kan hierover nog veel meer gezegd worden. Maar laat u in dat verband adviseren door leden van een I.C. of een van de dovenpastores.

De dovenpastores werken overigens tegenwoordig veel met de beamer. Zij zijn zeker bereid u, op aanvraag, een voorbeeld toe te zenden van een beamerpresentatie zoals zij die gebruiken in een dienst waarin ook dove en slechthorende mensen zo goed als maar mogelijk mee kunnen vieren.

Wat de liturgie aangaat, mag in het Kyriëgebed een bede om ontferming zeker gericht zijn op mensen met een beperking (lichamelijk, verstandelijk en geestelijk) en ook op de kring om hen heen. Naast de evangelielezing kan de profetenlezing uit Jesaja 35 een plaats krijgen in de dienst.

Liederen om te zingen zijn bijvoorbeeld: Psalm 107:19 en 20; Gezang 39, 53, 168, 302.

Wellicht ook interessant

God zelf ontmoeten
God zelf ontmoeten
None

Thema: God zelf ontmoeten

Hoe vind je stille tijd in een wereld die op hol is geslagen? Nikolaas Sintobin nodigt je in God zelf ontmoeten uit om op retraite te gaan. Zonder klooster, gewoon vanuit je eigen huiskamer. Want in de stilte en het gebed kan God opeens verschijnen. Hij laat zich daarbij inspireren door de geestelijke inzichten Ignatius van Loyola. Het leidt tot een herontdekking van de geestelijke begeleiding uit vroeger tijden. Geestelijke begeleiding die erop gericht is de ander te helpen bij het ontwikkelen en onderhouden van een relatie met God. Belangrijk daarin is het herkennen van Gods stem in je leven. Vanuit de overtuiging dat God spreekt via gevoelens, verlangens en dagelijkse ervaringen.

Nieuwe boeken