Menu

Premium

Preekschets Matteüs 16:23

Matteüs 16:23

Palmarum

‘Jij denkt niet aan wat God wil, maar alleen aan wat de mensen willen.’

Schriftlezing: Matteüs 16:21-23

Het eigene van de zondag

Met palmzondag wordt de stille week ingeluid. Traditiegetrouw wordt op deze zondag het verhaal van Jezus’ intocht in Jeruzalem verteld. De palmtakken die Jezus worden toegezwaaid bij zijn binnenkomst geven deze zondag zijn naam.

Van oudsher werd op deze zondag echter het héle passieverhaal gelezen, in de weergave van Matteüs. Palmzondag is daarom bij uitstek geschikt om een Matteüs Passión te laten klinken. De lezing van deze zondag legt het accent op die oude traditie om de hele passie centraal te stellen. De eerste lijdensaankondiging bij Matteüs is een pars pro toto voor alles wat daarop volgt.

Uitleg

Met de woorden ‘vanaf die tijd’ geeft Matteüs aan dat een niéuwe fase is ingeluid. In 4:7 vormden diezelfde woorden de opmaat voor Jezus’ werkzaamheden in Galilea, het begin van zijn verkondiging en van de genezingen, die Hij verrichtte. Nu luiden deze woorden de lijdensgeschiedenis in. De plaats van handeling wordt verlegd van Galilea naar Jeruzalem. In deze eerste lijdensaankondiging wordt Jeruzalem nadrukkelijk genoemd door Matteüs, in tegenstelling tot Marcus. Voor Matteüs is Jeruzalem het brandpunt van Jezus’ leven, omdat daar zijn lijden, zijn dood en uiteindelijk zijn opstanding zich zullen voltrekken.

De lijdensaankondigingen vormen de rode draad in dit deel van het Matteüs- evangelie. Viermaal schetst Jezus de afloop van zijn leven. Hier ligt wellicht een verwijzing in besloten naar de vier knechtsliederen van Jesaja. Deze liederen hebben de evangelisten het idioom verschaft om de passie van Jezus te verwoorden en vorm te geven.

Wanneer je deze vier lijdensaankondigingen achter elkaar leest, dan lijkt het alsof je met een handboek rouwverwerking te maken hebt. Na iedere aankondiging volgt een reactie van de leerlingen, waarin zij het patroon van ontkenning, verdriet en acceptatie volgen. Petrus reageert op de eerste lijdensaankondiging met een heftige ontkenning: dat kan niet waar zijn, dat mag niet gebeuren! Maar deze ontkenning houdt geen stand en na de tweede aankondiging (Mat. 17:22, 23) reageren de leerlingen vooral bedroefd. Bij de derde (Mat. 20:17-19) volgt er een discussie over wie in het Koninkrijk naast Jezus mag zitten. Je zou kunnen zeggen dat de leerlingen het geaccepteerd hebben en in hun gedachten alweer een stap verder zijn. De laatste (26:1, 2) valt er enigszins buiten, want die vormt de start van de eigenlijke lijdensgeschiedenis. Jezus geeft dan de termijnen aan: over twee dagen wordt de Mensenzoon uitgeleverd.

De verzen 21-23 vormen eigenlijk het negatief van vers 13-20, waarin het wezen van Jezus geopenbaard wordt. Het is Simon Petrus die daar de belijdenis uitspreekt: ‘U bent de messias, de Zoon van de levende God.’ Wegens dit inzicht noemt Jezus hem Petrus, de rots, want hij zal het fundament zijn waar de kerk op wordt gebouwd.

Maar dit intense openbaringsmoment wordt door Petrus zelf in het vervolg weer even hard ondergraven. Wanneer Jezus zijn lijden en opstanding aankondigt, blijkt hoe kwetsbaar en beperkt Petrus’ inzicht is. Hij reageert vol ontzetting en ongeloof op de aankondiging van Jezus’ lijden en dood. Hij weigert het gewoonweg te geloven, want hij kan het niet rijmen met zijn beeld van de Messias. Hij vergeet daarbij dat het een menselijk beeld is, dat niet samenvalt met Gods beeld.

Op die misvatting reageert Jezus heel scherp: ‘Ga terug, achter mij, satan!’ In deze woorden ligt de echo besloten van de verzoeking in de woestijn, waar Jezus de duivel ook toeroept: ‘Ga weg, satan!’ Daar kreeg de verzoeking de vorm van menselijke verlangens naar macht of het vermogen om honger en pijn te voorkomen. Aan het einde van zijn leven laat de verzoeking zich kennen als het verlangen om het lijden te ontkennen, zoals Petrus dat vol overgave doet. Daarmee wordt Petrus van funderende rots tot rots der struikeling. Hij wordt een skandalon, datgene wat tot zonde aanzet, datgene wat maakt dat je je doel voorbijschiet.

In dit stuk worden de beelden van de voorafgaande tekst prachtig gespiegeld. Tegenover de messiasbelijdenis van Petrus stelt Matteüs vervolgens diens ontkenning van een wezenlijk element van de Messias. Petrus wil alleen een glorieuze Messias zien en hij kan zijn lijden, sterven en opstanding niet plaatsen. De rots waar de gemeenschap op wordt gebouwd, wordt tot het grote struikelblok.

Petrus houdt het goddelijke in het menselijke gevangen. Jezus verwijt hem dat hij ‘niet denkt aan wat God wil, maar alleen wat de mensen willen!’ Of zoals de vertaling van de KBS uit 1992 luidt: ‘Want jouw gedachten zijn niet Gods gedachten, maar die van mensen.’ Petrus kan het menselijke niet overstijgen en mist daardoor de kern van Jezus’ messiasschap.

Aanwijzing voor de prediking

Aan het begin van de stille week, waarin het lijden van Jezus centraal staat, biedt deze tekst van Matteüs goede mogelijkheden om zijn lijden tot ons toe te laten. Het tekstwoord van deze zondag slaat een directe brug naar onze situatie, omdat ook wij worstelen met het lijden van Christus. De gekruisigde Christus is voor de joden een skandalon, een aanstoot en voor de heidenen een dwaasheid. Hoe kan dit lijden, elk lijden ooit betekenisvol zijn?

Het is heel moeilijk om het lijden in al zijn diepten tot ons toe te laten. Onze eerste neiging is om het onschadelijk te maken, net als Petrus. Hij doet dat door het te ontkennen. Wij kunnen dat op zeer verschillende manieren doen. We kunnen het lijden esthetiseren door de passie op een kunstzinnige manier te verwerken, waardoor de angel eruit gehaald wordt. Dat is een gevaar dat in de Mattëus Passion besloten ligt. Jezus’ lijden is daar zo mooi in muziek vertaald, dat het rauwe en het ongerijmde ervan uit beeld dreigen te raken.

Theologieën waarin het verzoenend bloed van Christus centraal staat, kunnen ook een middel zijn om het onaangename en het schurende van het lijden een veilige plaats te geven. Er wordt grote betekenis aan het lijden gegeven en het wordt opgeborgen in een theologisch systeem met betekenis en zeggingskracht, waardoor het verteerbaar en hanteerbaar wordt. De nieuw-testamentische schrijvers, maar ook Jezus zelf, hebben een beroep gedaan op de psalmen en vooral ook de knechtsliederen van Jesaja om het onbeschrijflijke te beschrijven. De lijdende rechtvaardige is een beeld waarin aan het lijden betekenis wordt toegekend.

Juist in de stille week is het goed om de verbijstering van Petrus tot ons toe te laten en onze eigen verbijstering en ongemak daarin te betrekken. Wij kunnen het lijden van Christus nooit volledig bevatten, omdat ook wij in onze menselijke kaders gevangen zitten. Maar wij kunnen het, in tegenstelling tot Petrus, wel onder ogen zien, door het niet te ontkennen.

Het zou een uitdaging zijn om de eerste drie lijdensaankondigingen van Matteüs samen te nemen, omdat daarin een prachtige ontwikkeling te zien is van ontkenning naar acceptatie. Zoals hierboven betoogd is, lijken deze lijdensaankondigingen wel een handboek voor rouwverwerking te vormen. Vanuit dit gegeven zijn er heldere lijnen te trekken naar onze eigen situatie.

Iemand die de worsteling met het lijden en de zin ervan aan den lijve heeft ervaren, is Dietrich Bonhoeffer. Deze zondag, 9 april, is volgens de heiligenkalender van Schuman (Oskamp / Schuman, 450) zijn gedenkdag. In zijn gevangenisbrieven, bijvoorbeeld in het prachtige gedicht: ‘Wie ben ik?’ (Bonhoeffer, 290-291), maakt hij ons deelgenoot van zijn worsteling en zijn dubbelheid.

Misschien komt het door het menselijke onvermogen om de kern van het lijden te vatten, zoals in de bijbeltekst verwoord wordt, dat juist bij deze zondag meer buitenbijbelse, literaire teksten zich aandienen. Naast de brieven van Bonhoeffer, die al genoemd zijn, wil ik ook verwijzen naar een monoloog die Imme Dros over Petrus geschreven heeft (Dros, 234-237). Dit is een prachtige en aansprekende tekst, waarin vooral de verwarring van de Petrusfiguur sterk naar voren komt. Het gebruik van een dergelijke theatrale tekst heeft een intensiverend effect op de dienst.

Liturgische aanwijzingen

De oerchristelijke hymne uit Filippenzen 2:6-11 is een mooie tweede lezing, omdat daarin het wezen van Jezus Christus wordt bezongen. Deze tekst zou als een tegenhanger van het onbegrip van Petrus kunnen fungeren.

Daarnaast zou men de laatste van de knechtsliederen kunnen lezen, Jesaja 52:13-53:12, waarin veel beelden uit de lijdensgeschiedenis besloten liggen.

Als men het intochtselement wil behouden, dan zou Zacharia 9:9-10 gelezen kunnen worden, waarin het menselijke beeld botst met de goddelijke realiteit. Er komt geen koning met pracht en praal, maar een zachtmoedige vorst op een eenvoudig lastdier.

Geraadpleegde literatuur

W.Barnard, Binnen de tijd. Het zinsverband der liturgie, Voorburg 1988, 102-113; W. Barnard,Stille omgang. Notities bij de lezing van de Schriften volgens een vroeg-middeleeuwse traditie, Brasschaat 1993,221-230; J.T. Nielsen, Het evangelie naar Mattheus II, Nijkerk 1990; A. Leske, ‘Matteüs’, in: E. Eynikel e.a. (red.), Internationaal commentaar op de bijbel II, Kampen 2001, 1513-1515; D. Bonhoeffer, Verzeten overgave, Baarn 1989; I. Dros e.a., Het hoogste woord. Bijbel voor kinderen, Baarn 2003; P. Oskamp en N. Schuman (red.), De weg van de liturgie. Tradities, achtergronden, praktijk, Zoetermeer 1998.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken