Preekschets Micha 5:1
Micha 5:1
Zevende zondag na Pinksteren
Uit jou, Betlehem in Efrata, te klein om tot Juda’s geslachten te behoren, uit jou komt iemand voort die voor mij over Israël zal heersen.
Zijn oorsprong ligt in lang vervlogen tijden, in de dagen van weleer.
Schriftlezing: Micha 4:9-5:5
Uitleg
De voortgezette schriftlezing wil de kerkganger laten horen, dat de context van de preektekst niet in kerstsfeer staat en daardoor anders overkomt. Historisch-kritische exegese leidt – zie Van der Woude – tot het afwegen welke verzen vóór- dan wel na-exilisch zijn. Maar wie de tekst 4:9-14 structureel bekijkt, constateren dat in vers 10 en 13 ‘dochter Sion’ – in 4:8 een bijvoeging – als vocatief rechtstreeks wordt aangesproken, met een dubbele imperatief. In dit tekstdeel klinkt daarnaast vier keer het Hebreeuwse nu, dat ik met Septuaginta en Chouraqui (maintenant) blijf lezen als tijdsbepaling.
Vers 9 start er mee: ‘Nü, waarom juich je een gejuich?’ Die nadrukkelijke combinatie is in het bijbels taalveld uniek. Het werkwoord (r-w-j duikt voor het eerst op in Numeri 10, daarna zeven keer exclusief in Jozua 6 (val van ), terwijl het in de vier teksten in 1 Samuël duidt op krijgsgeschreeuw. Het substantief komt met diezelfde connotatie alleen nog voor in Exodus 32:17 (gouden kalf). Geïnterpreteerd vanuit die verhalen stelt de profeet dus eigenlijk de vraag: ‘Waarom juich je een Arzygjgejuich?’ Als profeet van het universele vredesvisioen vraagt hij door: ‘Is er in jou niet een koning, of is je raadgever verdwenen (Koning en Raadgever volgens Statenvertaling) dat weekrampen als een barende je hebben bevangen?’ Die beeldspraak kennen Jesaja en Jeremia ook en kun je negatief (pijn), maar ook positief (geboorte) duiden. Micha roept dochter Sion op tot nieuwe geboorte, door de pijn heen! Zo verstaan correspondeert de eerste dubbele imperatief in deze profetie structureel en inhoudelijk geheel met de tweede:
Krimp ineen en breek door, dochter Sion, als een barende, want… (vs. 10)
Sta op en dors, dochter Sion, want… (vs. 13)
De letterlijke herhaling ‘als een barende’ fungeert nu als explicatie van dochter Sion en kondigt haar nabije toekomst aan. Achter ‘want’ (vs. 10) volgt tot en met vers 12 de profetische visie op wat te verwachten is: ‘Nu zal men “Burgstadt” Jeruzalem gaan verlaten en zal men wonend in open veld tot in komen, maar daar, daar (2x) (…) zul je gered worden, Jhwh zal je verlossen uit de vuist van je vijanden!’ Ja, inherent aan deze uittocht uit Jeruzalem zal het leedvermaak van de volkeren zijn, maar die (hemah), wat weten die van de wegen en gedachten van Jhwh? (vgl. Jes. 55:8). Hén verzamelt Hij tot een garve op de dorsvloer. Achter ‘want’ (vs. 13) volgt 2x ‘Ik zal stellen/maken’: je van ijzer, je hoeven van brons. Profetische taal voor: onder de volkeren blijf jij, dochter Sion, verkoren tot dorsende os. geen andere reden dan om hun gewelddadig verworven vermogen te verbannen aan… Jhwh, Heer van heel de aarde.
Vers 14 heeft vervolgens als vocatief ‘bat gedoed’, dochter…? De vertalingen verschillen nogal. In ieder geval gaat het om een woordspel. Voor de interpretatie is bepalend of je het uitgangspunt neemt in het substantief gedoed, dat onder meer in 1 Samuël 30 staat voor (rovers)troep/bende, óf datje het zeldzame werkwoord g-d-d tot basis neemt. Mozes gebruikt dat werkwoord eenmalig als hij het geheiligde Godsvolk voorschrijft in droevige tijden geen heidense rouwpraktijken te hanteren: ‘Gij zult uzelf niet kerven/insnijden’ (Deut. 14:1). Choraqui kiest de eerste interpretatie: ‘Maintenant, attroupe-toi, fille de troupe!’ (zie ook Statenvertaling), Buber de tweede: ‘Ritzen magst du dich nun, Tochter der Rottenstreife!’ (vergelijk NBV). Vervolgens is bepalend wie in de vertaling tot subject wordt gemaakt en hoe het werkwoord wordt vervoegd: ‘II a mis contre nous la siège’ naast ‘In Einengung hat man uns versetzt.’ In de laatste regel (‘D’un sceptre, ils frappent a la joue le juge d’Israël / mit den Stecken schlagen sie auf die Wange den Richter JisraëlsP) blijft de vraag wie ‘ze’ zijn en wie aangemerkt moet worden als ‘richter van Israël’. Het gaat hier om beeldspraak in assonerend Hebreeuws: met de sjèwet slaan ze Israëls sjofel. In het bijbels taalveld betekent sjèwet staf/stok/roede alsook (volks)stam. Vandaar dat Rashi de beeldspraak laat gelden voor de beledigingen die Israëls stammen opgehoopt hebben tegen richters en profeten. Maar sjofel Jisraël in het enkelvoud komt uitsluitend in deze tekst voor en lees ik als Micha’s typering voor Jhwh. Deze derde vocatief sluit aldus het profetisch oordeel over Jeruzalem af. Verbolgen over het feit dat men ‘Sion bouwt met bloed en Jeruzalem met onrecht’ (3:10) typeert Micha met een op Mozes gebouwde term Jeruzalem tot ‘dochter kerfbende’! Jhwh, Heer van heel de aarde, duldt echter niet dat Jeruzalem verwordt tot een heidense bende. Vers 14 verwoordt dat profetisch oordeel sarcastisch: ‘Nü, kerfje maar, dochter kerfbende!’ Een belegering heeft Hij om ons gelegd. Met de roede (als stamvolk) slaan ze Israëls Rechter op de kaak.
Tegenover (het voorlopig afgeschreven) Jeruzalem stelt de voortgaande tekst de positie van Betlehem Efrata. (In Gen. 35:16, 19 en Ruth 4:1 lw worden die plaatsnamen ook genoemd, met Rachel en Ruth als barenden!) Van daaruit ‘zal voor Mij uitgaan een mosjeel in Israël’, mosjeel heerser? Het werkwoord (m-sj- l) ook beteken ‘wijsheidsspreuken spreken’; kortom er wordt een wijs bestuurder aangekondigd; Choraqui: gouverneur. Maar ‘tot aan de tijd dat de barende gebaard heeft’ (toespeling op 4:9w) blijft het rommelen. Messiaans bestuur draagt als kenmerk ‘weiden in de kracht van Jhwh = herder zijn in de majesteit van de naam van Jhwh, onze God’ (= 4:5). Bovendien zal dat messiaans herderschap zich uitstrekken ‘tot aan de einden der aarde’. Hierop volgt Micha’s enige vermelding van ‘sjaloom’ gecompleteerd met ‘deze’. Het aanwijzend voornaamwoord interpreteert men meestal op de persoon: Déze zal vrede zijn! De Septuaginta vertaalt: het zal de vrede zelf zijn (estai autè eirènè); Chouraqui: Et ce sera la paix. De drie Hebreeuwse woorden duiden aldus de messiaanse heilstijd aan. Nee, met Assyrië rondom ziet Micha die niet aanbreken, maar zich wel manifesteren. De herhaalde bijzin van tijd (‘wanneer Assur in ons land zal komen en wanneer hij zich een weg baant in onze paleizen/in ons gebied’) is gekoppeld aan twee hoofdzinnen met vreedzame strekking. Het in de eerste hoofdzin verwonderlijk verwoorde optreden (‘we zullen zeven herders aanstellen en acht humane leiders en zij zullen herder zijn over Assur, land met het zwaard, en over land Nimrod, met haar opening (naar geweld, zie Gen. 10:8w)’) lijkt paradoxaal, maar wordt tekstueel gefundeerd in de laatste hoofdzin: ‘Hij zal redden van Assur’ (zie 4:10). Zo gelezen tekent Micha het optreden van Israël tegen het gewelddadige Assyrië als voorbode van de messiaanse heilstijd.
Aanwijzingen voor de prediking
Micha blijft spreken als vredesprofeet. Ondanks dat hij in de nabije toekomst de verbanning zich ziet voltrekken over zijn Jeruzalem. Hij geeft echter zijn profetisch vertrouwen niet op dat Jhwh door middel van zijn volk de geschiedenis naar sjaloom wil . Daarom kritiseert hij in dichterlijke taal met profetische spot het feit, dat het universele oorlogsdenken ook met gejuich is binnengehaald in ‘vesting’ Jeruzalem. Waarom heeft Jeruzalem de plannen en het raadsbesluit van Jhwh, zijn A’oning en Raadgever (StV) verkwanseld? Maar die onheilsperiode niet altijddurend zijn. Binnen het heilsplan van Jhwh profeteert hij aan Jeruzalem de verbanning naar als redding en verlossing uit het heidense machtsdenken. Voor de volkeren is die profetische visie abracadabra. Helaas nü ook voor dochter Sion, maar Micha blijft haar aanspreken als vrouw die aan de gojim het inzicht zal baren, dat hun vermogen verworven met geweld en oorlog geen gewin brengt. Het heidens getypeerde Jeruzalem (‘dochter kerfbende’) zal haar van Godswege toebedeelde functie niet kwijtraken. Zoals ooit Jebus omgebouwd werd tot Jeruzalem, stad van sjaloom, onder David, de achtste zoon van de ‘Efratiet uit Betlehem in Juda’ (1 Sam. 17:12), zo zal de messiaanse bestuurder voortkomen uit dat kleine herdersdorp Betlehem.
Matteüs grijpt in zijn geboorteverhaal (heel anders gecomponeerd dan Luc. 2) terug op de profetie van Micha. Aan de gemeente op deze zondag uitgelegd worden, dat dat niet gebeurt volgens het christelijk concept van verwachting en vervulling, maar als getuigenis van deze Joodse evangelist. Matteüs laat gojse wijzen opgaan naar Jeruzalem zodat ze vandaar door Jóódse schriftgeleerden verwezen worden naar Betlehem. Essentieel is dat Matteüs aldus de volkeren de weg wijst naar Israëls geschriften. Zijn ‘boek over de genesis van Jezus Christus, zoon van David, zoon van Abraham’ (1:1) stelt vanaf die eerste regel dat Jezus niet verkondigd worden los van Mozes en profeten. Zoals exclusief deze evangelist betuigt, dat ‘de profeet Jezus uit Nazaret in Galüea’ (21:11) in Jeruzalem zijn intocht hield, zo beklemtoont hij dat Betlehem (alleen 5x in Mat. 2) ook voor de gojim schriftuurlijk diens geboortestad moet zijn. Overigens laat Matteüs de schriftgeleerden in Jeruzalem niet met gelijke woorden spreken als in Micha 5 geschreven staan. Hij citeert nogal vrij. Ik wil daarin horen, dat sinds Jezus Messias de volkeren wel delen in de heilstijdverwachting van Israël, maar die niet op gelijke wijze interpreteren. Jezus erkennen als Christus/Messias is tot op vandaag het strijdpunt tussen synagoge en kerk. Daaraan is gekoppeld het verschillend zicht op de heilstijd. Die verwachting is echter gebaseerd op de woorden van profeten en apostelen. Heilstijdverwachting tot woordenstrijd , maar is met zichzelf in strijd als zij leidt tot strijd met de (bewapende) hand. Laten we die (kerkgeschiedenis niet herhalen!
Liturgische aanwijzingen
Als evangelielezing: Matteüs 2:1-6. Liederen: Psalm 1; 78; 89; 132; Gezang (131; 152); 284; 286; 464; 480.