Menu

Premium

Preekschets Openbaring 3:19

Openbaring 3:19

Twaalfde zondag na Pinksteren

Iedereen die ik liefheb wijs ik terecht en bestraf ik.
Zet u dus volledig in en breek met het leven dat u nu leidt.

Schriftlezing: Openbaring 3:14-22

Het eigene van de zondag

Zie ook zondag 9 augustus. De gemeente wordt met deze stof een spiegel voorgehouden. Wordt opgeroepen tot de blik op zichzelf, tot zelfreflectie. Behalve dat deze stof sowieso aan de orde kan worden gesteld, kan een en ander ook heel goed een opmaat zijn voor de viering van de maaltijd des Heren.

Uitleg

In de welvarende stad Laodicea (Klein-Azië) stichtte de evangelist Epafras, evenals in Kolosse, een gemeente. De welvaart had te maken met de vele banken en geldwisselkantoren, met de florerende wolindustrie; ook werd daar de befaamde Frygische ogenzalf vervaardigd die zelfs wel blindheid kon genezen. De stad had aanzien, was een belangrijk centrum in de regio, was selfsupporting, zo sterk dat zij na de aardbeving van het jaar AD 60 met eigen middelen de wederopbouw kon financieren.

Door de welvaart kon de gemeente steeds een belangrijke bijdrage leveren aan de inzameling voor de armen in Jeruzalem. Toch lijkt juist deze gemeente er het meest van alle zeven aangeschreven gemeenten van langs te krijgen. Het eerste wat er gezegd wordt, is dat ze zo lauw is als het water dat door buizen van Hierapolis naar de stad stroomde. Lauw is men, niet heet, niet koud. Het is vlees noch vis. Waar staat men nu eigenlijk voor? Als mensen ergens heet of koud over zijn, weet je tenminste met wie je te doen hebt. Maar wat spreekt er uit lauwheid? Het is zo nietszeggend, zo helemaal niets, daarom klinkt het: Ik zal u uit mijn mond spuwen. Dat vieze water kan ik niet doorslikken. Het is niet koud en fris en het is niet lekker warm. Het is niets!

De gemeente van Laodicea ontleent haar waarde aan zichzelf. Ze is ontzaglijk rijk, ze kan zichzelf bedruipen, ze hoeft niet afhankelijk te zijn. Ze heeft niemand nodig, ook de Amen niet, de betrouwbare getuige, het begin van de schepping van God. Hij spreekt krasse taal. Hij ontmaskert. Jullie denken rijk te zijn, niemand nodig te hebben. Maar in alles wat je denkt te zijn en te hebben, ben je zo verschrikkelijk arm en naakt. Je bent in dat vele hebben zo kwetsbaar. Je bent letterlijk kortzichtig, want je hebt geen goed beeld van jezelf. De ‘Amen’ voegt zich als het ware bij de handelaars in de stad. Hij heeft producten in de aanbieding, die voor de gemeente van levensbelang zijn. Producten waaraan men de rijkdom dankt, die men meent juist niet nodig te hebben. De metafora zijn helder. Juist hetgeen waar je je op beroept, is te ontvangen in de geestelijke gaven die de Heer van de gemeente in bezit heeft. Die maken echt rijk, die bedekken je schamelheid, die geven het juiste zicht op jezelf.

De gemeente van Laodicea wordt fors aangesproken. Er gaat niets van jullie uit. Uit de woorden spreekt emotie, betrokkenheid. De tekstwoorden spreken ervan dat dit uit liefde gebeurt. De gemeente is God zo lief dat er duidelijkheid geboden is. De tekstwoorden kunnen worden gezien in het licht van een opvoedingssituatie. Ouders die zielsveel van hun kinderen houden, gaat het ter harte als ze het niet goed doen. Als ze gewoonten opbouwen, zich ontwikkelen op een manier die hen schaadt in plaats van vooruitbrengt. Daarom moeten ze wel ingrijpen. Zó wordt Laodicea toegesproken. Wie God liefheeft, is voor Hem zo kostbaar dat er duidelijk wordt opgetreden, dat de waarheid onbarmhartig klinkt. Het mag gezien worden als terechtwijzing, als tucht (dit liever dan de NBV-vertaling ‘straf’, want: paideuein!) Het werkwoord elegchein wil zeggen dat God de dingen onder ogen wil brengen, ermee wil confronteren, erop wil wijzen dat het zo niet kan, dat de verhouding tot God zo niet kan bestaan. Het werkwoord bedoelt opheldering te vragen, verantwoording, gesprék. De gemeente wordt opgeroepen te breken (metanoiein) met haar zelfgenoegzame, gezapige leven. Ze moet leren leven van de persoon die op haar deur klopt, contact wil, gemeenschap. Van die Heer leeft zij, in die Heer is zij rijk. Die Heer wil haar in beweging zetten. Want het moet ergens om gaan! Mensen die in Jezus Christus geloven, is het ergens om te doen. Die gaan ergens voor. Jagen de doelen na waar hun meester zich aan gaf, vinden belangrijk wat Hij belangrijk vindt.

De gemeente van Laodicea wordt op niet mis te verstane wijze een spiegel voorgehouden. Dit om haar bij haar roeping te bepalen. Ze moet het over een totaal andere boeg gooien. Of ze komt om in haar zelfgenoegzaamheid, of ze wint. Als ze ten minste naar zichzelf durft te kijken, besluit weer helemaal te leven in de kracht van de Heer die overwint. Dan heeft ze samen met Hem reden te gloriëren.

Aanwijzingen voor de prediking

In pastorale gesprekken geven mensen nogal eens de reden voor de verwatering: ‘We hebben het te goed.’ Er is geen reden voor afhankelijkheid. Het loopt allemaal wel, ook in de kerk. Er kan ineens verlegenheid zijn als er vragen worden gesteld van het kaliber ‘Is it well with your soul?’ Hoeveel ernst maakt de gemeente met haar roeping? Of heeft zij het verleerd daarover te spreken en te denken? Is er niet veel gezapigheid in de kerk? Rusten we niet met de wereld mee op de lauweren van welvaart en consumentisme? Een reisje hier, een tripje daar. Permitteren we ons met een goed glas wijn in de hand niet de luxe vragen over het bestaan van God aan de orde te stellen, méér dan dat onze verhouding tot God aan de orde is? In vroeger tijd werd al te veel gedaan aan ‘geestelijk navelstaren’. Maar is de gemeente niet doorgeschoten naar het andere uiterste? Heeft zij zicht op zichzelf, heeft zij de bereidheid dat te ontwikkelen? Is er überhaupt rust en tijd voor het geloofsgesprek? Of heeft dat geen hoge prioriteit? Hoe staat de barometer van ons geloof?

De brief aan de gemeente van Laodicea kan helpen de eigen situatie helder te krijgen. De duidelijke taal brengt de ernst ervan over. De perikoop vraagt om een onthullende prediking, om het leggen van de vinger bij waar het om gaat. Dat de gemeente geroepen wordt van het evangelie te leven, niet van zichzelf. Niet van maatschappelijke en kerkelijke prestaties en manifestaties.

De imperatief van de tekstwoorden klinkt wellicht te weinig in de verkondiging. Misschien dat dat als iets van vroeger wordt beschouwd. Maar het wordt de kerk in de post-moderniteit toegeroepen: ‘Waar ben je toch mee bezig? Zo kun je toch niet leven! Word wakker! Leef niet voor en uit jezelf, maar voor de Heer van de gemeente! Zet je in voor zijn zaak! De zaak van het evangelie, het bericht over de Gekruisigde die is opgestaan! We worden opgeroepen tot een heel ander, een nieuw leven. De opvoedingstaal van het Koninkrijk wil tot die verandering leiden, tot een totaal andere manier van leven. Zoals kinderen in de opvoeding worden gevormd, zo wordt de gemeente gevormd door de duidelijke taal van de ‘Amen’, in een andere vertaling: de waarachtige. Het is belangrijk dat de gemeente deze duidelijke woorden werkelijk ontvangt, ze in zich opneemt en besluit het totaal anders te doen. Het is ook belangrijk dat zij de dringende liefde opmerkt die in deze woorden besloten ligt.

Daarvoor biedt vers 20 perspectief. Daar klinkt de uitnodiging, de zachtere toon. Het aanbod van een Heer die opnieuw zegt er voor ons te zijn. Die zo liefheeft dat Hij contact wil. De gemeente is aan zet. Zij moet Hem binnenlaten. Dan is daar de intimiteit van de tafel. Eten doe je niet met de eerste de beste. Voor de gemeente is Hij de eerste, de beste. Juist in een avondmaalsdienst krijgen de vermanende woorden wellicht het meest reliëf. In de maaltijd van de Heer wordt ons immer de hand toegestoken. Telkens weer. Brood en wijn spreken van vergeving verzoening, van acceptatie, van liefde. Opstaan van die tafel is het begin van het nieuwe leven waartoe hier wordt opgeroepen. De gemeente moet worden aangesproken, niet gewatteerd. Dat is de grote waarde van deze brief. Dat er een God is die zich zo om ons bekommert, dat wij in zijn liefde de duidelijke waarheid over onszelf horen. Dat heeft de christelijke gemeente nodig, wil zij niet omkomen in ‘eigendommelijkheid’.

Liturgische aanwijzingen

Liederen: Gezang 86, 295.

Geraadpleegde literatuur

Jan Nieuwenhuis, Johannes de ziener, Kampen 2004; D.E. Aune, Revelation,WBC.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken