Menu

Premium

Preekschets Prediker 9:10 – Nieuwjaar

Prediker 9:10

Nieuwjaar/Naamgeving van Jezus

Doe wat je hand te doen vindt. Doe het met volle inzet, want er zijn geen daden en gedachten, geen kennis en geen wijsheid in het dodenrijk. Daar ben je altijd naar op weg.

Schriftlezing: Prediker 9:1-10

Het eigene van de dag

Aan het begin van het nieuwe jaar kijken we vooruit. Onzekerheid en verwachting vervullen ons hart. Het spektakel van het vuurwerk geeft ook uiting aan dit dubbele gevoel. Het is de feestelijke inzet van een nieuwe periode en een teken van leven. Het overstemt echter ook de beklemming van de ongewisheid over wat het nieuwe jaar zal brengen.

Uitleg

Prediker wijst aan het begin van dit hoofdstuk op het onbekende van de toekomst. De mens weet niets van wat voor hem ligt (vs. 1). De toekomst is een zaak, die open ligt. Hierin kan van alles gebeuren. De enige, die hier macht over heeft, is God. Wat wijze en rechtvaardige mensen tot stand willen brengen ligt in de hand van God Qfjad ha’Höhïm, vs. 1). Prediker vermijdt het gebruik van de naam Jhwh. Hij legt de nadruk op de afstand tussen de mens en God, wiens plannen onkenbaar en onnaspeurlijk zijn. Van het werk Gods, dat onder de zon geschiedt, kan de mens niets ontdekken (8:17). We staan hier voor een grens. Deze steile afhankelijkheid noopt tot bescheidenheid.

Dat wij begrensde mensen zijn is niet alleen een ‘verticale’, maar ook een ‘horizontale’ waarheid. De dood stelt aan ons bestaan een onherroepelijke grens. Van één ding zijn we wel zeker: dat we eens moeten sterven. Je bent altijd op weg naar het dodenrijk (se’öl). Het is de enige keer, dat de schrijver dit woord gebruikt. Het heeft bij hem niet zozeer de betekenis van onderwereld of schimmenrijk, maar het drukt pregnant het dood-zijn uit. Het dodenrijk is de plaats zonder leven, zonder activiteit, zonder weten, zonder kennis, zonder wijsheid. Dat dit geen koude opmerking, maar een existentieel besef is drukt de schrijver uit door het in vers 10 gehanteerde qinametrum (een versvorm, die typerend is voor de klaagzang). Voor wie leven mag, is er nog hoop. Er is nog iets wat loont. Zo’n mens staat nog bewust in het leven en kent nog hartstocht. Die kan deelnemen aan alles wat er gebeurt onder de zon. Dat kunnen de doden niet meer; zij weten niets en worden vergeten (vs. 4vv.).

Wat blijft de mens dan nog over? Met welke instelling mogen we zo nog onderweg zijn? Prediker wijst ons deze richting: wees blij met wat je in het dagelijkse leven ten deel valt (vs. 9) en vat de mogelijkheden die je krijgt met beide handen aan (vs. 10). Je moet met vreugde eten en drinken, vrolijke kleren dragen, een feestelijke geur opdoen en genieten van het leven met de vrouw (of de man) die je bemint. Dat wil God en dat gunt Hij je (vgl. 2:24; 3:13; 5:17vv.). En dan ook doen, wat je hand te doen vindt. De dingen van het leven moetje aanpakken. ‘Wat je hand vindt’ betekent: ‘du findest Gelegenheit’, ‘dir ist es möglich’ (vgl. Richt. 9:33; 1 Sam. 10:7; 25:8) (Lauha, 170). Het Hebreeuwse woord, dat nbv met ‘met volle inzet’ vertaalt en letterlijk ‘met uw vermogen’ betekent, kan ook bij de voorafgaande woorden worden betrokken, zoals NBG-51 heeft (‘Al wat uw hand vindt om naar uw vermogen te doen, doe dat’) (zo vertalen ook Lauha en Beek). Duidelijk is in elk geval, dat Prediker ons bepaalt bij een wezenlijk aspect van het mens-zijn: dat van het handelen. De mens is een homo agens.

Aanwijzingen voor de prediking

Nieuwjaar richt onze blik naar buiten en naar voren. We wensen elkaar ‘gelukkig nieuwjaar’ of ‘heil en zegen’. We gaan daarvoor de deur uit. Onder het geluid en het licht van vuurwerk treffen mensen elkaar na twaalven op straat. We drukken de hand van onze feitelijke naasten, de buren, en beseffen de toekomst te delen met vele anderen. ‘Het lawaai en het rumoer zijn ook tekenen van leven, van een wereld die groter is dan de kleine kring van verwanten, van uitdaging en hoop. Op die dag wordt de verandering gevierd, het nieuwe, het mogelijke’ (Nauta, 106-107).

We blikken vooruit. Wat zal de toekomst ons brengen? We hebben bepaalde verwachtingen. Er zijn goede voornemens. Er kan ook een zekere vrees zijn: ‘waar gaat het naar toe?’ De weg die voor ons ligt kennen wij niet. Geen mens kan in de toekomst kijken.

Er is Eén die het heden kent en de toekomst overziet. Het leven ligt in de hand van God. Dat belijdt de Prediker ook. Hij leert ons bescheidenheid en eerbiedige afhankelijkheid. God gaat zijn ongekende gang.

Van één ding zijn we wel zeker: dat ook dit jaar voorbijgaat, dat ‘nieuwjaar’ ‘oudjaar’ wordt. Waar gaan we heen? Prediker zegt: naar het dodenrijk; daarheen ben je altijd onderweg. Een donkere, maar wel realistische kijk op het leven. Het lijkt wel alsof hij niet los van ‘oudjaar’ kan komen. Maar, nemen wij het oudejaar eigenlijk ook niet mee, ook al staan we aan een nieuw begin?

Toch leert de Prediker ons geen pessimisme. In het besef van onze kortstondigheid en vergankelijkheid wekt hij ons op van het alledaagse bestaan te genieten en het leven aan te vatten, zoveel we kunnen. De mogelijkheden die je krijgt moetje met beide handen aangrijpen. Dus geen berusting. Ook geen krampachtige genotzucht. Want genieten en handelen zijn zaken, die God je gunt. Genieten is een ‘gave van God’. En ook het handelen is datgene, wat je hand vindt (niet: graait of grijpt).

Treffend is het, hoezeer Prediker ons eigenlijk op de betekenis van de handen wijst. Eerst spreekt hij over de hand van God. Dan over wat wij met onze handen mogen doen. Eten, drinken, je kleden, de hand van je geliefde vasthouden en handelend in de wereld staan. In een gebroken wereld zijn het fragmenten van geluk en momenten van kiezend, cultuurscheppend bezig-zijn. Vreugde en arbeid zijn scherven van geluk. ‘Geluk is als een scherf: schitterend dus, maar ook niet groter dan deze. Hoewel: doet de scherf niet de vaas vermoeden?’ (Rothuizen, 11).

Maar over de verhouding tussen Gods hand en onze handen mogen we nog iets meer zeggen. Beseffen, dat het leven in Gods hand rust zoals de Prediker belijdt, mag inhouden dat we ons aan Hem tóevertrouwen. Wat de toekomst brengen zal weten we niet, maar we geloven: ‘Mij geleidt des Heren hand.’ Kijkend naar ons handelen kunnen we ook bevreesd raken. We maken immers steeds weer ‘vuile handen’. En hoeveel breekt ons niet bij de handen af? Daarom moet er dit bij: ‘Geef de Here uw hand’ (2 Kron. 30:8, NBG-51). Dat is een daad van verbintenis. Zo kan een mens met vertrouwen aan de slag gaan.

We voegen hier nog een derde stem aan toe. Want de opwekking om het leven aan te vatten en die om de Here te vertrouwen zullen als vermaning te hoog gegrepen blijven, tenzij we weten: ‘En Hij (de verhoogde Heiland) legde zijn rechterhand op mij en zeide: Wees niet bevreesd, Ik ben de Eerste en de Laatste en de Levende’ (Openb. 1:17). Dat is de blijde boodschap, dat Christus ons in dood en leven is vóór geweest. Bemoedigend legt Hij zijn hand op ons, die de hand aan de oude vijand heeft geslagen en zijn volk beschermt en onderhoudt.

Eigenlijk gelden die drie teksten in omgekeerde volgorde. Het eerste is: ‘En Hij legde zijn rechterhand op mij.’ Dat is de grond onder onze voeten die op weg gaan. En dan het tweede: ‘Geeft de Here de hand.’ Dat is de inzet van het vertrouwen. Van daaruit ga ik aan de slag: ‘Al wat uw hand vindt om te doen, zet je daarvoor in.’

Liturgische aanwijzingen

Als Schriftlezingen noemen we: 2 Kronieken 30:6-9; Openbaring 1:12-20. Wat de liederen betreft: Psalm 89:1, 5, 6; 119:28, 65; Gezang 1; 158; 259; 271; 293 LvdK; Tf nr. 199; 203.

Geraadpleegde literatuur

A. Lauha, Kohelet (bk), Neukirchen-Vluyn 1978; M.A. Beek, Prediker/Hooglied (pot), Nijkerk 1984; G.Th. Rothuizen, Scherven brengen geluk. Het ethos van Prediker, Baarn 1983; R. Nauta, Ik geloof het wel. Godsdienstpsychologische studies over mens en religie, Assen 1995,106-107. Ter meditatie: K.H. Miskotte, Preken en meditaties. Verzameld Werk 3, Kampen 1997, 362-364; dez., De vreemde vrijspraak, Amsterdam 1938, 207-224.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken