Menu

Premium

Preekschets Psalm 100

Psalm 100

Twaalfde zondag na Pinksteren

Juich de HEER toe, heel de aarde, dien de Heer met vreugde, kom tot hem met jubelzang.

Schriftlezing: Psalm 100

Het eigene van de zondag

Of je kunt of mag preken over psalmen is omstreden. Psalmen zijn immers in eerste instantie gebeden; hier spreken de mensen niet over, maar tegen God. Dit moet gevolgen hebben voor de manier van preken. Hoe we tot God kunnen en mogen spreken, is een centrale vraag van het geloof. De psalmen bieden daarvoor een schat aan voorbeelden. Vier zondagen in augustus en begin september lenen zich goed voor een hernieuwde kennismaking met de wereld van de psalmen.

Uitleg

Psalm 100 is in vele opzichten het tegendeel van Psalm 88 (zie vorige zondag). Vormt in Psalm 88 benauwenis van een enkeling de grondtoon, zo is dat hier jubel en vreugde van een groep. In theologisch opzicht staat Psalm 100 voor een latere fase in het Oude Testament dan Psalm 88, vooral wat het Godsbeeld betreft. De opbouw van de psalm is evenwichtig met zijn vier keer drie regels.

  • In het opschrift wordt als doel van de psalm toda genoemd, een woord dat ‘dankoffer’ of ook gewoon ‘dank’ kan betekenen. Over de Sitz im Leben van deze tekst zijn de exegeten het niet met elkaar eens. En het is voor ons ook eigenlijk van ondergeschikt belang of Psalm 100 nu oorspronkelijk deel van een bepaalde liturgie was, of dat hij een puur literaire schepping is. Doorslaggevend is dat mensen deze tekst door de eeuwen heen en in zeer verschillende situaties zijn blijven bidden, een teken daarvoor dat hij klaarblijkelijk niet afhankelijk is van één bepaalde situatie. De eerste van een hele reeks werkwoordsvormen in de gebiedende wijs is de oproep te juichen (vgl. Ps. 66:1; 98:4). Het valt op dat hier ‘heel de aarde’ wordt opgeroepen, dat wil zeggen, al haar bewoners. Meestal is alleen het volk Israël onderwerp van de lofprijzingen in de psalmen, nu echter wordt deze exclusieve relatie tussen jhwh en zijn volk opengebroken.

  • Bij de lofzang hoort ook het dienen. Met het woord ‘dienen’ of ‘dienaar Gods’ omschrijven de psalmen wel vaker de verhouding tussen de biddende mens en God. In ons dagelijks gebruik komt het woord ‘dienen’ niet vaak meer voor; je denkt dan al snel aan ‘nederig’ of ‘onderworpen’. Wanneer mensen God ‘dienen’ en God voor hen de ‘Heer’ is, is er sprake van een relatie tussen ongelijke partners. De dienaren zijn afhankelijk van hun heer, die van zijn kant verantwoordelijk is voor zijn mensen en hen dient te beschermen. Dat het hier niet gaat om een slaafse houding tegenover God aan wie je je zelfbewustzijn moet inleveren voor hoop op genade, wordt duidelijk uit de woorden ‘met vreugde’. (Vgl. ook Deut. 12:7 en 12, waar hetzelfde woord sameach ‘vrolijk zijn’, bij een gebod van God voor de eredienst voorkomt.) Deze vreugde uit zich ook in jubelzang: ‘Kom tot hem met jubelzang’. Iedereen wordt opgeroepen naar die plek te gaan waar Gods aanwezigheid geprezen wordt: de tempel. Door gezamenlijk naar de tempel te gaan, tonen de mensen hun gemeenschappelijke oriëntatie op God.

  • ‘Erken het: de Heer is God’, roept de psalmtekst de mensen op. Het Hebreeuwse woord jd’ ‘erkennen’ heeft net als in het Nederlands de connotatie van zowel ‘inzien, bevatten’ alsook ‘onderkennen, aanvaarden’. Het gaat dus om een innerlijke en een uiterlijke houding, in dit geval jegens God. ‘De Heer is God’, is de geloofsbelijdenis van het volk Israël in het bekende sjema’ jisra’el (Deut. 6:4). In Psalm 100 worden alle volken aangemoedigd zich bij deze belijdenis aan te sluiten. In de volgende regel vinden we de redenering hiervoor: God is de schepper van alle mensen. Nadat de psalmist in vers 2 de relatie tussen mensen en God heeft beschreven als een relatie tussen dienaren en hun heer, karakteriseert hij in vers 3 deze relatie als een relatie tussen schepselen en hun schepper. En natuurlijk zijn ook schepselen afhankelijk van hun schepper, die van zijn kant verantwoordelijk is voor zijn mensen. Vers 3 beschrijft deze relatie: ‘hem behoren wij toe’ (letterlijk ‘en niet wij [hebben onszelf geschapen]’). Er volgt nog een ander beeld voor de band tussen mens en God, namelijk die van de herder en zijn kudde. Bij ons is dit beeld vooral door Psalm 23 bekend, waar God de herder van een enkeling is, maar in de bijbel komt het meestal voor in de context van God als herder van zijn volk (vgl. Ps. 78:72; Jes. 40:11; Jer. 31:10; en Jezus als herder: Mat. 2:6; Joh. 10:11). Opzienbarend is dat in dit verband de zin ‘zijn volk zijn wij’ een volledig andere betekenis krijgt dan in de zogenaamde Bundesformel (vgl. o.a. Lev. 26:12), omdat hier in Psalm 100 met ‘volk’ niet langer exclusief het volk Israël, maar alle mensen worden bedoeld.

  • Dit vers begint met een herhaling van de oproep ‘kom’ uit vers 2. De poorten en voorhoven zijn die van de tempel, en door het bezittelijk voornaamwoord ‘zijn’ is duidelijk dat het bij de tempel om Gods huis gaat. Ook deze oproep is aan allen gericht, niet uitsluitend aan het volk Israël. Dit vers is vol met uitdrukkingen voor loven: ‘loflied’, ‘lofzang’, ‘hulde brengen’, ‘zijn naam prijzen’, allemaal synoniemen die in hun hoeveelheid en variëteit uitdrukking geven aan de onbegrensde jubel.

  • Het vierde deel van de psalm begint met een eenvoudige zin, die echter heel ver en heel diep gaat. ‘De Heer is goed.’ In het Oude Testament is alles wat goed is direct verbonden met God. Van Hem komt alles wat goed is, en het goede is wat mensen nodig hebben om te kunnen leven. Met vers 3 op de achtergrond bevat de zin waarschijnlijk ook een toespeling op het scheppingsverhaal (‘en God zag dat het goed was’). De basis van het loven en het geloof is de belijdenis: ‘God is goed’. Gods liefde en zijn trouw kennen geen grenzen, niet alleen wat de tijd, maar ook wat de mensen betreft.

Thema van Psalm 100 is de lofprijzing van God door alle mensen. Binnen een reeks van in totaal zeven werkwoorden in de gebiedende wijs staat de oproep: ‘Erken het: de Heer is God’ in het centrum. Deze oproep is zonder uitzondering gericht aan alle mensen. God is heer, schepper en herder van zijn mensen en daarmee is Hij verantwoordelijk voor hen die Hem van hun kant horen te dienen en te loven.

Met zijn universalisme vormt deze tekst een uitzondering binnen het Oude Testament. Meestal heeft God alleen een relatie, een verbond, met zijn volk Israël. Psalm 100 laat zien dat de grensoverschrijding van het particularisme niet pas in het Nieuwe Testament te vinden is, maar reeds in het Oude Testament, ook al gaat men ervan uit dat deze tendens relatief laat is opgekomen in het Oude Testament.

Deze psalm kan verder van betekenis zijn voor de dialoog tussen christenen en joden. Zenger zegt in zijn commentaar: ‘Voor de actuele discussie over een bijbels beredeneerde bepaling van de relatie Israël – kerk is Psalm 100 met zijn scheppingstheologische universalisering van de theologie van het verbond een belangrijke bijbelse stem. De relatie van kerk en Israël moet de eeuwenoude verkeerde denkpatronen van afwijzing, onterving en vervanging van Israël door de kerk als het ‘ware’ en ‘nieuwe’ Israël te boven komen en zowel Israël in zijn blijvende theologische waarde laten, alsook de kerk als een nieuwe grootte in de geschiedenis van de God van Israël met zijn wereld expliciteren’ (Hossfeld/Zenger, 713; vertaling ChdV).

Aanwijzingen voor de prediking

Psalm 100 biedt verschillende thema’s of insteken voor een preek. Drie daarvan wil ik noemen.

  • De dynamiek van de lofprijzing: komend van de vorige zondag waar Psalm 88 de klacht van een enkeling was, komen we nu terecht in het volstrekte tegendeel. Niet een eenzame mens, maar een groep bidt tot God; geen bedreiging en angst, maar enthousiasme en eerbetoon voor God bepalen de toon. De nood aan de ene kant en het loven aan de andere kant zijn twee extremen van hoe een mens zijn leven kan ervaren. Bij de lof hoort gemeenschap. In de meeste dank- en lofpsalmen bidt een groep. Loven brengt mensen bij elkaar, zelfs als op dat moment niet iedereen God als de trouwe, goede en genadige God ervaart; iets waarvoor we altijd oog moeten hebben. Maar je kunt als gemeente mensen meenemen in de lof, je kunt ze toespreken dat Gods liefde en trouw geen grenzen kennen.

  • De relatie tussen God en de mensen: niet toevallig staat in het centrum van deze Psalm de oproep: ‘Erken het: de Heer is God.’ Door de lofzang zelf groeit het inzicht in Gods heerlijkheid. En uit het erkennen vloeit wederom de lof voort. In drie verschillende beelden beschrijft de psalm wat God voor de mensen is: ‘heer’, dat wil zeggen baas voor zijn dienaren, schepper van zijn schepselen en herder van zijn kudde. Het is aan ons om ons van onszelf bewust te worden: a) bewust van onze afhankelijkheid, b) bewust van de geborgenheid die God wil bieden, c) bewust van het recht om God te wijzen op zijn verantwoordelijkheid jegens ons.

  • De verhouding van christenen en joden: deze tekst laat duidelijk zien dat het Oude en het Nieuwe Testament niet in een tegenstelling tot elkaar staan, maar dat het Nieuwe Testament voortvloeit uit het Oude, dat ontwikkelingen in de visie op God en de wereld die in het Nieuwe Testament bepalend worden al in het Oude Testament beginnen. Tegelijkertijd moet glashelder blijven dat beiden, joden en christenen, erfgenamen zijn van de Hebreeuwse Bijbel.

Liturgische aanwijzingen

Lezingen: Psalm 100; Matteüs 21:1-11. Talrijke componisten hebben Psalm 100 getoonzet (bijv. Schütz en Mendelssohn). Zoals de vorige zondag met Psalm 88 aanleiding gaf om het klagen in de liturgie een plaats te geven, zo passen bij een kerkdienst rondom Psalm 100 lofliederen.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken