Menu

Premium

Preekschets Psalm 104:30

Psalm 104:30

Zevende zondag na Pinksteren

Zend gij uw geest, zij worden herschapen.

Schriftlezing: Psalm 104

Het eigene van de zondag

In de tijd na Pinksteren drie schetsen over de Geest van God en diens werkzaamheid in schepping, gemeente en de individuele mens. De schetsen zijn bedoeld als een speurtocht naar de werking van Gods Geest in onze wereld, iets waar wij vaak nogal schuchter over spreken. Hier is een aantal teksten rond dit thema uitgelicht.

Uitleg

Psalm 104 is een loflied op de schepping. Kenmerkend zijn de vele participia (vs. 2-5,10,13,19) die het werken van jhwh omschrijven. Daardoor is er een keuze voor vertalers of men kiest voor de hij-vorm (‘hij spant de hemel uit’, vs. 2b) of de u-vorm (‘u spant de hemel uit’). De nbv kiest op grond van het begin voor een doorgaande hymnische aanspreking in de tweede persoon enkelvoud. Dat geeft een sterke samenhang in het lied. Opvallend zijn ook de superlativa – de woorden voor ‘groot’ (vs. 1), ‘talrijk’ (vs. 24) en ‘eeuwig’ (vs. 31). In vers 24 staat de bewondering voor de schepping kernachtig verwoord: hoe talrijk zijn uw werken, alles heeft u met wijsheid gemaakt, vol van uw schepselen is de aarde. Het kan niet op – er is een overvloed aan illustraties van Gods werkzaamheid.

Je zou de psalm kunnen indelen in zeven paragrafen: vers 1-4 (Gods verheven woonplaats in de opperzalen tussen de wolken), vers 5-9 (hoe de aarde is beveiligd), vers 10-12 (water ingezet als dorstlesser), vers 13-18 (water als groeikracht), vers 19-23 (ritme van dag en nacht), vers 24-30 (voedsel en verzadiging), vers 3135 (persoonlijk slotwoord – vreugde in de Heer). Als omlijsting fungeert de zin ‘zegen mijn ziel de Levende’ (vs. 1 en 35), die de psalm gemeen heeft met de voorafgaande psalm.

Een aantal invloeden is zichtbaar in de psalm. Er zijn elementen uit theofanie-schilderingen (vuur en wind als dienaren, de donderende stem als tegenkracht tegen machten en geweld, vgl. Ps. 18:9-11; 148:8 en 29:3-7). Er is het idee van de Heer die een hemels paleis heeft met de elementen als zijn dienaren (Ps. 29) en er zijn parallellen met Baal die fungeert als regengod en gever van vruchtbaarheid (vs. 13-18). Ook is verwantschap geconstateerd met een Egyptische zonnehymne gericht tot de god Aton (vs. 14-24) en met natuuropsommingen in de wijsheidsliteratuur. In het geheel komt sterk het ritme naar voren dat er is in de natuur en de afstemming tussen wat de aarde krijgt en geeft en wat de mensen en dieren nodig hebben. Er is verwondering over het hele ecosysteem.

Na de omschrijving van de zee en haar weidsheid (vs. 25-26) volgt in vers 2730 een meer ingevuld beeld van Gods rol in de schepping. Hoe is nu in dat grote theater de dynamiek tussen God en de levende wezens? Hoe is hun verhouding? Er is aan de ene kant het ‘wachten op u’ (vs. 27) en aan de andere kant zijn er ‘uw hand, uw aangezicht en uw geest’ (vs. 28-30). Alles wacht op voedsel – en God geeft het. De open hand verzadigt allen met het goede. Het aangezicht zorgt voor bescherming en zegenkracht – ook dat is broodnodig. En ten slotte is er ‘uw geest’ of uw ‘adem’ die de mensen kan herscheppen. Het beeld is dat van een groot weeshuis met een kinderboerderij erbij – en om zes uur als iedereen honger heeft, schept God de borden en de troggen vol. Het voedsel is als manna uit de hemel, we ontvangen het als van God afkomstig. Vers 27 en 28 vertonen veel overeenkomst met Psalm 145:15-16.

De andere kant is dat wanneer God zijn aangezicht verbergt, de mensen bezwijken van angst (vgl. Ex 15:15; Richt. 20:21). In een opklimmend ritme zegt de tekst dat de mensen omkomen en terugkeren tot het stof dat zij waren als Hij hun adem wegneemt. Maar stuurt God zijn geest (ruach), dan worden de mensen herschapen. Het luistert nauw hoe wij deze woorden interpreteren. Zijn de mensen in alles afhankelijk van God? Dat kan nogal een open deur zijn. Staat of valt onze werkelijkheid met zijn inbreng-ten-goede? Ontvangen wij alles in ons leven uit Gods hand? Of is het een poëtisch beeld dat we niet dogmatisch moeten overvragen? Hier wordt immers heel concreet gesproken over ‘hand, aangezicht en geest’ – daar moet je zijn om het leven te vinden en te krijgen.

Ten slotte twee kwesties aangaande vers 30. Is er iets te zeggen over de vertaling van het woord ruach in dit vers? De nbv heeft ‘adem’, evenals de Willibrord; de nbg ‘geest’; Gerhardt en Van der Zeyde vertalen met ‘ademtocht’. Vanwege vers 29 is iets te zeggen voor een gelijkluidende vertaling: de adem wordt ontnomen en gegeven. Anderzijds wordt de ruach van God meestal vertaald met ‘geest’ (vgl. Gen 1:2; Ps. 139:7; 143:10). Het gaat erom dat die geest levenskracht schenkt en ervoor zorgt dat mensen en dieren tot leven komen.

Ook het slot van dit vers roept vragen op. Wat wordt bedoeld met ‘u vernieuwt het gelaat van de aardbodem’? Men kan denken aan de lente, aan het nieuwe groen en aan jonge dieren, maar dat lijkt toch niet het enige. Mogelijk is ook een ander soort ‘renovatie’ beoogd, zoals die van de herbouw van het land na de ballingschap (vgl. Jes. 42:9; 61:4). Ook hierin is de geest van God werkzaam.

Aanwijzingen voor de prediking

De uitdaging van deze psalm zit in het vinden van een weg tussen bewondering en het goddelijk verklaren van de natuur. Er is ritme, evenwicht en balans, maar er is geen reden om Gods bestaan dankbaar af te lezen uit de natuur. Het is eerder andersom. Geloof wekt bewondering en de schepping kan men zien als een ode aan Gods heerlijkheid.

Is deze psalm een illustratie van de voorzienigheid zoals in zondag 10 van de Heidelbergse Catechismus waarin beleden wordt dat God ‘hemel en aarde (.) voortdurend in stand houdt en zo regeert dat (.) alle dingen ons niet bij toeval maar uit zijn vaderlijke hand toekomen’? Of is dat een ongeoorloofde omkering van de volgorde van de bijbelse gegevens? De schepping is afhankelijk van God en gemaakt door Hem – dat wil natuurlijk niet zeggen dat alles wat gebeurt, samenvalt met Gods wil. De Willibrordvertaling heeft daarom als opschrift boven deze psalm: ‘de aarde is vervuld van uw kunstenaarschap’. Dat er aan de schepping en het ritme van de dingen ook gruwelijke kanten zitten, wordt hier niet, maar elders in de bijbel wel verwoord – de Heidelberger heeft dat mijns inziens onvoldoende scherp gezien.

Interessant is het citaat van Von Rad, aangehaald in het psalmencommentaar van Kraus: ‘Israel was not familiar with the concept of nature, nor did she speak about the world as a cosmos, i.e. about an ordered structure (…) To her the world was primarily much more an event than a being, and certainly much more a personal experience than a neutral subject for investigation.’ Men kijkt ervaringsmatig en niet onderzoeksmatig naar de natuur.

In vers 33-35 is een ik-stem te horen, een vertaling naar het persoonlijke vlak. Daar ‘landt’ de voorafgaande opsomming in de vreugde van de enkele mens die zich geroepen voelt om voor de Heer te gaan zingen. Het blijft geen bewondering zonder betrokkenheid, maar die bewondering functioneert binnen het verbond tussen God en mens.

Het naspeuren van de Geest in de schepping doet ieder op zijn/haar eigen manier. Of het nu is in de kunst, de muziek, op een mooie zomerse dag, in de volkstuin, in de zorg voor dieren of mensen, in de liefde voor vogelsoorten, in het zelfmeewerken aan het doorgaande scheppende werk – alle goede zorg draagt bij aan het geheel en mag ons inspireren. Het gaat om de volle breedte van ons mens-zijn.

Liturgische aanwijzingen

Gezang 400, 479, 223 (LvdK). Het Iona-lied Wonderwereld vol geheimen is prachtig bij deze tekst. Het eerste couplet luidt: ‘Wonderwereld, vol geheimen, schepping van God / Al wat ons verbaast, verbijstert, leeft van uw zorg / Vormen, kleuren, klank te over / Tastbaar weefsel, veelbelovend / Alles wat ons hart verovert, schepping van God.’ Het staat in de bundel: G. van Hiele en T. Kruijswijk Jansen (red.), Liederen en gebeden uit Iona en Glasgow, Kampen 2003.

Geraadpleegde literatuur

H.-J. Kraus, Psalms, Minneapolis 1989.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken