Preekschets Psalm 133:3b; Psalm 134:1a
Psalm 133:3b; Psalm 134:1a
Zestiende zondag na Pinksteren
Daar geeft de Heer zijn zegen, leven voor altijd.
Zegen de Heer, u allen.
Schriftlezing: Psalm 133 en 134
Het eigene van de zondag
Aan een reeks zomerse zondagen komt eind augustus een eind, voor velen ook aan de vakantietijd. Het is weer tijd om naar huis te gaan, het gewone leven wacht. Voor veel kinderen en tieners gaan de scholen beginnen, of ze zijn zojuist begonnen. Wat moeten we als mensen onderweg, de pelgrims van God, nu verder met ons geloof? Het alledaagse leven, op de plaats waar wij, mensen, samenwonen, kent immers goed en kwaad, vloek en zegen. Waar haalt de moderne mens onderweg de levenskracht vandaan?
Waar men aan het begin van een nieuw kerkelijk seizoen de gewoonte heeft ambtsdragers te bevestigen, zijn deze beide psalmen goed te gebruiken.
Uitleg
Dat ik beide psalmen, 133 en elkaars verlengde behandel, vereist verantwoording. maar met enkele geleerde medestanders te beginnen: Deurloo in De liederen van opgang, schrijft aan het eind van zijn commentaar op Psalm 133, dat ‘er dus nog één Psalm moet volgen voor de ballingen onderweg, namelijk die over de zegen vanuit Sion’ (110). Ook Rothuizen in Landschap IH opent de bespiegelingen over Psalm 134 met de verzekering dat nu ‘de bedevaartgangers uit Psalm Psalm 134 bij het heiligdom zijn aangeland’. Ten slotte – ik moet hier voorzichtig zijn – ziet ook Willem Bamard in de volgorde van alle pelgrimsliederen 120134 een logica van de weg van binnen.
Inhoudelijk lijkt mij het verband tussen deze laatste twee liederen van de opgang duidelijk: waar gebiedt de Heer de zegen? vraagt Psalm 133. Dddr, in Sion! antwoordt Psalm 134.
Ga zo, gezegend naar je huis, waar mensen in het alledaagse wónen.
Psalm 133 gaat dus over het ‘wonen’. Het gebruikte werkwoord is jasab, dat volgens Köhler-Baumgartner 1090 maal voorkomt in het Oude Testament. Niets gewoners, oermenselijkers is er dan dat de mens wóónt. Opmerkelijk is dus dat de Psalm begint met hinnéh ma tov, Ziet! Waaijman wijst erop dat hier een verschijnsel is, dat blijkbaar niet zó vanzelfsprekend is.
Het laatste vers begint met Ki, Zie! Let op! dat weliswaar een ander woordje is, maar dezelfde oproep aan de lezer inhoudt. Kraus verbindt dan ook de eerste en de laatste zin aan elkaar: Zie, hoe bijzonder het is, als broeders ook tezamen, bijeen (NBV) wónen. Dat ‘wonen’ is dus niet zomaar ergens ‘verblijven’, het is ‘vestigen, zitten, de gezeten burgerij, een nederzetting vormen, een woonvorm van toen’. De Franse vertaling heeft tellement ensemble. Het doet ons denken aan een muziekensemble, dat móet wel samengaan! De lezer, vertrouwd met de patriarchenverhalen, hoort de nuance van de broeders waar het geheel anders ging: Abraham en Lot, Isaak en Ismaël, Esau en Jakob en ten slotte Jozef en de broeders. Het werkwoord jasab wordt ook gebruikt in Psalm 139:2, ‘U weet het als ik zit (woon, me vestig) of sta.’
Het wonen van de mens heeft blijkbaar Gods aandacht.
In de tweede en derde strofe wordt in twee beelden opgeroepen, hoe dat dan is: dat goede, toffe wonen. Deze vorm van wonen lijkt op de overvloedige zalfolie, olijfolie dus, die neerdaalt bij de zalving van een messiach, een gezalfde, hier de priester. Zelfs de hogepriester Aaron; de beschrijving is dus én zeer overvloedig, én normatief: zoals bij Aaron. Zo staan samenwonende broeders (en zusters) in een goede reuk, zijn gewone mensen gezalfden.
Even overvloedig is waar de dauw van de Hermon getekend wordt: vanuit het hoge noorden waar de besneeuwde berg Hermon de grens met de Libanon vormt, reikt diens dauw zelfs tot in Sion, Jeruzalem. Dat scheelt wel een kleine tweehonderd kilometer: wat een dauw!
Het kernwoord is de poëtische climax: waar dat allemaal zó gaat, men zó woont – daar geeft de Eeuwige zegen, beracha. een gezegend leven, om geluk en welzijn, is daarom de pelgrim niet op weg gegaan?
Psalm 134 werkt het begrip ‘zegen’ nader uit in een liturgisch kader, althans zo sluit ik me aan bij de uitleg van enkele commentatoren: Bamard, Deurloo, Kraus, ThIB. Ook de indeling van de NBV en van Gerhardt-Van der Zeyde duidt erop dat het hier gaat om stem en tegenstem: in de verzen 1 en 2 zijn de pelgrims aan het woord, die staan op het plein voor de tempel, met een hymnische introïtus (zo Kraus). Zij roepen de priesters op om hen te zegenen. De pelgrimstocht naar Jeruzalem is volbracht, morgen (de psalm wordt in de avond/nacht gelokaliseerd) wacht de reis terug naar huis, naar het gewone ‘wonen’. De pelgrims willen gezegend worden. Het is Nunc Dimittis, Zo laat Gij ons nu gaan, de lofzang van Simeon in het klassieke Vesper of de Completen (zo ThIB).
Waarom is beracha, zegen, zo belangrijk voor de pelgrims? Deurloo (114) zegt het volgende: ‘“Zegenen” is groeten en dus in gemeenschap treden. Wie zegent ontmoet degene, die hij/zij groet met inzet van heel zijn wezen: “Ik ben met jou, in de hoop dat jij met mij zult zijn.” Men zegent elkaar over en weer, bevestigend dat men wil delen met elkaar in wat men heeft, en wat men .’
Zo ook de zegen van en tot de Eeuwige: de Heer en zijn volk worden wederzijds gezegend, en wie en wat Hij is voor hen, en Israël voor Hem. Hij wil niet anders zijn als de God die door de lofprijzing van zijn volk en door hun daden wordt groot gemaakt. In dit geval is het een bijzondere zegen, namelijk ‘vanuit Sion’. Het is de ommekeer in de pelgrimsreis: vanaf nu gaat de zegen mee, naar het wonen, naar de broeders en zusters, naar het gewone.
Aanwijzingen voor de prediking
Over psalmen men eigenlijk niet goed preken in de gewone zin, althans dat is mijn invalshoek in deze zomerserie. Daarom staat in de rubriek Uitleg al het nodige voor een meditatie, overweging over deze beide psalmen.
Enkele kanttekeningen nog hierbij:
U zou de preek, in een meditatieve sfeer, eens in drie delen uiteen kunnen laten vallen, om zo vorm te geven aan de wisseling van stem en tegenstem in deze beide psalmen. Ik stel me dan voor: Eerste deel: Psalm 133; de pelgrims onder elkaar (Ps. 133 zingen). Tweede deel: Psalm 134:1, 2; de pelgrims tot de priesters (Gez. 456 zingen). Het derde deel bestaat alleen uit Psalm 134:3 en daarna zingen Psalm 134:3 of Lied 465 EvLB. Liturgie en prediking vloeien zo in elkaar over.
Te denken is aan een opening via het begrip ‘wonen’. Dat is een oer-woord, en tegelijk men geen krant opslaan of het wonen komt wel ter sprake. Zeker in een land waar zoveel miljoenen, van allerlei culturen, seksen en kleuren samenwonen, móeten samenwonen.
Ook onder de kerkgangers zullen er mensen zijn die deze situatie van de eenentwintigste eeuw niet ervaren als een zegen, eerder als een vloek. Echte prediking maakt de tekst spannend: de culturele, politieke en godsdienstige spanning lijkt me hier evident. In ons geval: ‘broederlijk en zusterlijk samenwonen’ gaat dus niet vanzelf. Maar ja, ook bij biologische broers en zussen valt het niet mee: Esau en Jakob, Marta en Maria zijn niet bepaald de prototypen van Psalm 133!
Wie met de schrijver van mening is dat ook de psalmen christologisch gebeden en uitgelegd mogen worden, het geheel ook leggen in de mond van de christelijke gemeente in haar Avondgebed op de zondag. Morgen is het weer maandag, het gewone wacht. Wij vragen onze Hogepriester Jezus om zijn zegen. ‘Nooit kwam het een zó op het ander neer als in de zegen van Hem, die zei dat Hij “met ons” zou blijven’ (Mat. 28:18w, vgl. Rothuizen, 211). Er is er immers Eén die ‘het laatste Woord’ heeft.
De zegenende predikant is daarvan een teken: Gods hand, Gods kracht, zijn tegenwoordigheid nu en altijd, zij met u allen. God heeft het laatste Woord!
Liturgische aanwijzingen
Als Epistel over de zegen: 1 Petrus 3:8-12. Te zingen: Psalm 133 en 134, afwisselend met verscheidene vertalingen van beide psalmen. Gezang 1; 456; 459:1, 2, 5, 7; 301; 390. Ev. LB 465: Mijn zegen krijg je mee. Dienstboek I, 1003 ‘Behoed en bewaar Jij ons’.
Geraadpleegde literatuur
Olivier Cadiot, Psaumes, Editions Bayard 2001; K.A. Deurloo e.a., De liederen van Opgang, Psalmen 133/134, 109-120, Amsterdam 1989; The Interpreters Bible (ThJB), Psalms IV, 688-693, Nashville 1955; Kees Waaijman, Psalmen 120-134, 111-123, Kampen 1978.