Menu

Premium

Preekschets Psalm 25:15

Psalm 25:15

Ik houd mijn oog gericht op de HEER,
hij bevrijdt mijn voeten uit het net.

Schriftlezing: Psalm 25:14-21 (22) (NB)

Het eigene van de veertigdagentijd

Vanouds gaat het om een periode van veertig dagen die voorbereidt op het Paasfeest. Kenmerkende woorden: inkeer, verstilling en versobering. De zes zondagen van veertigdagentijd zijn als voorbereidingszondagen voor de stap die ons met Christus doet opstaan. De weg daarnaartoe leidt deze keer langs de psalmen waarnaar de verschillende zondagen van deze periode zijn vernoemd, i.e. naar een vers – meestal als antifoon gebruikt – uit de introïtuspsalm.

Het eigene van de zondag

Zondag ‘Oculi mei’ (Mijn ogen – op de Ene) is de zondag van de focus op de ENE en in zijn naam: op Christus die herstelt wat je verstrikt.

Pal zijn mijn ogen op de Ene,-
voortdurend, ✡
want hij leidt mijn voeten uit de valstrik

(Psalm 25:15, NB)

De evangelielezing is traditioneel die over de uitwerping van de demonie doofstomheid (Lucas 11:14). Ik kies hier niet voor deze klassieke Lucaslezing, maar voor het verhaal uit Marcus 7:32-35, waarin Jezus het bekende woord spreekt: Effatha!

Uitleg (zie ook zondag 1 maart)

Binnen de christelijke liturgie is Psalm 25 naast de psalm van de tweede en derde zondag van de veertigdagentijd vooral bekend als de psalm van de eerste zondag van advent (Psalm 25:1: Ad te levavi animam meam). Liturgisch zijn advent en veertigdagentijd verwant – het is niet vreemd dat Psalm 25 een plaats heeft gekregen in de liturgie van zowel de veertigdagentijd als advent.

Psalm 25 te zien als een van de ‘psalmen bij het zoeken van de weg’ (Bregman, p. 71). Deze psalmen zijn vaak in de vorm van een acrostichon opgezet, ook wel ABC-vorm of letterdicht genoemd – net als Psalm 34, 37, 112, 119. De Naardense Bijbel heeft deze vorm in de vertaling meegenomen. Het nieuwe vers laten beginnen met de volgende letter uit het alfabet geeft de psalm de structuur van een weg, een ‘route Gods’. Als een hemelse tomtom, die je helpt oriënteren op de weg Gods. ‘De dichter(es) van Psalm 25 oriënteert zich (wendt zich tot het Licht)’ (Bregman, p.73). En omdat schrijven in die dagen als een sacrale, mystieke bezigheid werd gezien, was men ervan overtuigd dat met indringende lezing de weg van de ENE als het ware in je ziel werd gelegd. Vanwege de strakke structuur zijn ‘letterdichtpsalmen’ bij uitstek formuliergebeden, en dat maakt Psalm 25 zeer geschikt om van binnen en buiten te leren, om je ‘eigen te maken’.

Over de inhoudelijke opbouw van de psalm wordt verschillend gedacht – maar dat de psalm meer structuur krijgt door het letterdicht dan door de inhoud, daar is men het wel over eens. Je kunt in de psalm een driedeling zien (zie uitleg zondag 1 maart), maar je kunt het ook zo zien: ‘Veeleer is het (i.e. Psalm 25 – WW) een verzameling uitspraken, gebedsflarden, spreuken, geordend volgens het Hebreeuwse alfabet, een vers per letter, en dus in het totaal 22 verzen. Al die verzen zouden, naar de ouderwetse trant, een wandspreuk kunnen leveren in een godvrezend interieur’ (Barnard, p. 104). Een collage dus van geloofsuitspraken en -verlangens in ABC-vorm. Wel met een vers dat eruit springt: vers 14 (Barnard p. 103):

‘Omgang met de ENE voor wie hem vrezen, ✡
zijn verbond
maakt hij hun bekend!’ (NB)

Ik ga hierin mee met Barnard. Wat mij betreft omdat met dit vers de relatie tussen de ENE en de mens evenwichtig en wederkerig (niet te verwarren met gelijkwaardig – God is God en mens is mens, ze zijn als ‘hemel en aarde’ met een wereld daartussen) wordt omschreven.

Het woord sowd betekent geheim, maar het kan ook gaan om (vertrouwensvolle) omgang, om de ‘intimiteit’ met de ENE. De NBV vertaalt dit enigszins plat met ‘vriendschap’, Gerhardt en Van der Zeyde vertalen hier heel poëtisch ‘stil gesprek’. Ergens daartussenin zit de vertaling van Oussoren.

Het vrezen (jar’a) met betrekking tot de ENE heeft niets van doen met angst of bang zijn voor; als dat wel zo zou zijn, dan zou het de vertrouwensvolle omgang met de ENE onmogelijk maken. ‘Primair slaat vrezen op de ervaring van het numineuze’ (Bregman, p. 74). In het eerste testament staat de ‘vreze des Heeren’ voor de wijze waarop een mens staat zowel tegenover als ‘naast’ – als bondgenoot van – de ENE (altijd groter, anders en meer). Die wijze van staan raakt de mens tot in zijn hoogste hoogte en diepste diepte.

Specifiek over het vers van deze zondag (Psalm 25:15) en de evangelielezing (Marcus 7:32-35):

de bidder ziet op naar de ENE. Dat zien is ‘gericht zijn op’. De ENE is immers de Onzienlijke, de bidder is ‘als ziende de Onzienlijke’ (titel van een werk van godsdienstpsycholoog/-filosoof Han Fortmann). Voortdurend is dat zien – omdat het de ENE is die je voet behoedt voor struikelen en uit de valstrik redt. Die valstrik heeft verschillende connotaties. Het kan gaan om eigen-wijsheid, buiten het pad van de tora om. Je richten op de ENE, i.e. de tora, helpt je goed en niet verstrikt verder te gaan. Vergelijk Psalm 119:105:

‘Naar waar mijn pad voert is uw woord mij
een licht, ✡
een lamp voor mijn voeten.’

Het kan bij de valstrik ook gaan om je vijanden, het kwade dat je belaagt, waarvan gerichtheid op de ENE je bevrijdt.

Het ‘Pal zijn mijn ogen op de Ene’ kun je ook zien als de invulling van de bidder van vers 14, waar hij zegt: ‘Omgang met de ENE voor wie hem vrezen’. Mooi komt dan de evangelielezing aan het licht. De doofstomme heeft omgang met de ENE in Christus. Effatha! (word geopend), zegt Jezus. De omgang van Jezus met deze mens is intiem, in het ‘verborgene’ – hij neemt hem apart, in afzondering van de schare. De omgang met de ENE – namens deze: Christus – herstelt zijn verbondenheid met de mensen – in zeven handelingen; hij is genezen van zijn doofstomheid. Hij is weer ‘on speaking terms’. Taalkundig kan het een vraag zijn in welke oren Jezus zijn vingers steekt en welke tong hij vastgrijpt. Hoewel het niet zo voor de hand ligt, is de gedachte dat Jezus hier zijn eigen tong en oren aanraakt, wel een mooie: hij communiceert met de doofstomme. Gebarentaal.

Aanwijzingen voor de preek

In de psalm is de mens op zoek naar vertrouwen in de ENE. Hopelijk brengt de psalm ons naar het diepe besef ‘dat het goed is, ook als het niet goed is’ (zie ook zondag 22 februari en zondag 1 maart). In het psalmgedeelte van vanmorgen ligt dat vertrouwen verwoord in vers 15:

Pal zijn mijn ogen op de Ene,-
voortdurend, ✡
want hij leidt mijn voeten uit de valstrik.

De vraag waar we in de overweging voor staan lijkt mij: hoe komt de hoorder daar?

Ik zou beginnen met vers 14. Het begrip ‘vrezen’ zou ik ontdoen van alle negatieve connotaties en proberen neer te zetten in zijn bijbelse betekenis. Wat het woord omgang betreft zou ik de vertaling van Gerhardt en Van der Zeyde noemen. Ook al omdat dat aansluit bij de situatie van de doofstomme uit Marcus. Voor hem altijd een ‘stil gesprek’. Licht hier een aloud bijbels thema op? De minste voorop, de laatste eerst? Misschien ook dat deze doofstomme allang de ENE heeft gehoord, als ware hij een Elia luisterend naar ‘de stem van een zachte stilte’ (1 Koningen 19:12, NB). Hier zou ik ook zoeken naar ervaringen van onszelf in onze ‘stilte’. Tegelijkertijd wil ik dan niet blijven steken in ervaringen van ‘fijne stiltes’, want dat gebeurt in de psalm ook niet – omgang met de ENE en ogen gericht op de ENE zijn niet voor ’t fijne gevoel, maar vanwege de valstrikken! De grootste valstrik zou ik noemen als het niet doen van de Godsnaam IK-ZAL-ER-ZIJN. En dan zou ik erop wijzen dat ‘we’ (aangenomen dat wij even de schare zijn uit het evangelieverhaal) best wel goede dingen doen… hoe mooi is het, vol ontferming, dat het de schare is die de doofstomme mens bij Jezus brengt! Zo beroerd staat het er met ons niet voor – de schare die de minste mens tot naaste is (zie NLB 924).

Ook aardig is het om het psalmvers 15a op de doofstomme te betrekken. Hij die niet horen kan noch spreken, maar wél kan zien, met andere woorden: er is altijd een opening naar wat van eeuwigheidswaarde is. Daarbij is Christus als het ware de spiegel van de ENE, die deze mens opent en – als je het verhaal (zie uitleg) van de gebarentaal noemt – tegen hem als het ware zegt: Ik weet het, ik zie je, ik ken je, ik ben van de ‘omgang’ (Psalm 25:14); jij kunt niet horen (vingers in zijn – Jezus’ – oren) en niet spreken (hand bij zijn – Jezus’ – tong). Maar je ziet, en je ziet, ik zie jou! Open je! Effatha!

Nog veel aardiger is het om vers 15a op Jezus zelf te betrekken. Niet zo gek trouwens, als Zoon van God, dat ook zijn ogen pal gericht zijn op de ENE. Jezus nodigt de doofstomme uit tot ‘omgang’, misschien ook wil hij van deze doofstomme horen hoe ‘de stem van de zachte stilte’ (de ENE) eigenlijk klinkt. In dit perspectief openbaart niet de ENE zich in Christus aan de doofstomme, maar omgekeerd! De doofstomme wordt geopend, opdat hij spreken en getuigen kan van de stem van de zachte stilte die met hem was, al die jaren van zijn doofstomheid. Hij wordt geopend om ons – en Christus – te openen; hij geeft ons zo immers de kans te luisteren naar wat de ENE betekent voor hem, als representant van degenen die wij toch al snel beschouwen als minsten onder ons.

Zo schilderend en (vrij) associërend zou ik door de overweging wandelen – om te eindigen bij waar die begon:

Pal zijn mijn ogen op de Ene,-
voortdurend, ✡
want hij leidt mijn voeten uit de valstrik.

Liturgische aanwijzingen

Naardense Bijbel – er moet immers wat te raden overblijven… Als liederen: NLB 25b, 329, 538, 807, 840, 924 (!).

Geraadpleegd

Willem Barnard, Tegen David aan praten – gepeins bij de psalmen, Zoetermeer 2003.

Postille 48, Zoetermeer 1996.

Benoît Standaert, Leven met de psalmen – deel I, Tielt 2014.

Benoît Standaert, Leven met de psalmen – deel II, Tielt 2014.

Nico Tromp, Psalmen 1-50, ’s-Hertogenbosch 2001.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken