Preekschets Romeinen 8:37
Romeinen 8:37
Zesentwintigste zondag na Pinksteren
Maar wij zegevieren in dit alles glansrijk dankzij hem die ons heeft liefgehad.
Schriftlezing: Romeinen 8:31-39
Het eigene van de zondag
Zie bij zondag 4 november. De dienst op de laatste zondag van het kerkelijk jaar staat in vele gemeenten in het teken van het gedenken van de gestorvenen. De pijn van het gemis wordt onder woorden gebracht, namen worden genoemd, gedachteniskaarsen worden ontstoken aan het licht van de paaskaars. De liturgie beweegt zich tussen herinneren en verwachten, verdriet en verlangen. Romeinen 8:31-39 past goed in dit geheel: een lofprijzend getuigenis aangaande de trouw en liefde van God in Jezus Christus, te midden van moeite en verdriet die niet verzwegen worden.
Uitleg
Willem Barnard spreekt zijn verbazing uit over het feit dat deze perikoop noch in het brevier, noch in het oude missaal voorkomt: ‘Is het omdat het nooit gelezen werd of is het omdat het altijd werd gelezen, niet op een dag in het jaar, maar alle dagen van alle jaren? Want het is een hymne en een vertroosting, het is een credo en een zegen’ (Bamard, 1103).
Met deze doxologie sluit Paulus het gedeelte 4:1-8:30 af (net zoals hij overigens ook 9-11 en 12-16 met een lofprijzing eindigt). Hij zingt compact bijeen wat hij in de voorgaande hoofdstukken van Christus getuigd heeft. Theologie wordt lofprijzing. ‘Waar het menselijke denken in verlegenheid komt, daar vindt het christelijke belijden in elk geval woorden van dank en aanbidding en benadert daarmee op de enig legitieme weg het geheim van ons behoud’ (Baarlink, 132). Kernpunt is dat de liefde van God voor degenen die in Christus zijn, alles bepaalt. Paulus staat als het ware op een bergtop. Hij heeft een prachtig uitzicht. Hij laat zijn lezers delen in wat hij ziet. Om hen te bemoedigen.
In 2 Koningen 6:14b-23 krijgt de angstige knecht van de profeet Elisa te zien wat je normaal niet kunt zien: een hemelse legermacht, met vurige paarden en wagens omringt Elisa en zijn knecht, terwijl ze door vijanden worden belaagd. Ze zijn veilig. Paulus gunt zijn lezers ook zo’n blik. We zien wat we normaal gesproken niet zien: dat, wat er ook allemaal gebeurt, welke gevaren er ook zijn, dat andere er ook is, de liefde van God.
In de verzen 31-34 wordt de diepste dimensie van de rechtvaardiging van de zondaar belicht: God is voor ons. Hij gaat voor ons uit en staat voor ons in. In dat ‘voor ons’ ligt de verzoening besloten. Elke aanklacht wordt gesmoord door het feit dat God ons rechtvaardigt. De formulering van vers 32 doet denken aan Genesis 22 waar Abraham zijn zoon Isaak niet hoeft prijs te geven omdat God zichzelf van een offerdier voorziet. De uitverkorenen van vers 33 zijn de geroepenen van vers 28. Er zitten overigens boeiende overeenkomsten tussen deze verzen en bepaalde gedeelten uit Deutero-Jesaja. Je zou haast denken dat Paulus bij het formuleren van zijn vragen de profetie van Jesaja naast zich op zijn schrijftafel had liggen, onder handbereik (zie bijv. Jes. 50:8vv.).
Vers 35 begint opnieuw met een vraag. Hij lijkt op de vragen die eerder gesteld zijn. Maar nu wordt de link gelegd met de benauwende ervaringen in het leven, die twijfel zouden kunnen doen rijzen aan de liefde en trouw van God. Paulus schrijft hier zeker ook vanuit eigen ervaring (zie bijv. 2 Kor. ll:20w.). En tegelijkertijd verwoordt hij de ervaring van velen. Hij weet zich ook een deelgenoot van het lijden van zijn eigen volk. Het citaat uit Psalm 44 is veelzeggend en treffend. Die psalm is een klaaglied, een roep uit de diepte. De dichter eindigt met een beroep op Gods trouw: ‘Sta op, kom ons te hulp, verlos ons, omwille van uw trouw’ (Ps. 44:27). Van die trouw van God is Romeinen 8:31-39 een indrukwekkend getuigenis.
Midden in de ellende ‘zegevieren wij glansrijk’ (vs. 37). Midden in de nood zijn wij overwinnende mensen. ‘Hyper-overwinnaars’ staat er letterlijk in vers 37. Hier is duidelijk sprake van geloofstaal die naar woorden zoekt. Het is maar niet met de hakken over de sloot, ternauwernood, dat er redding is. ‘Als ik naar mezelf kijk, dan zal het moeilijk worden. Maar als ik op Christus zie, dan kom ik er met vlag en wimpel doorheen’ (Kool, 102).
De verzen 38 en 38 zouden we de finale kunnen noemen. Het ‘ik ben overtuigd’ (NBV) is een treffender vertaling van pépeismai dan het wat pedant en zelfverzekerd klinkende ‘ik ben verzekerd’ (NBG-51). In deze finale verzen worden niet de feitelijke ervaringen van lijden genoemd, maar diverse gevaren, donkere machten, bedreigingen die er zijn. De hele opsomming is een aanduiding van een duivelskring van onheil en vernietiging, een demonische cirkel die mensen wil isoleren van God. De dood kan bedreigend zijn. Maar ook het leven kan beangstigend wezen. De engelen, machten en krachten zouden kunnen verwijzen naar speculaties in het jodendom van die dagen over allerlei rangen en standen in de engelenwereld. Toch is het er Paulus niet om te doen daar informatie over te geven. Uiteindelijk wil hij niet anders zeggen dan dat niets of niemand, wie of wat dan ook, waar ook maar, ons kan scheiden van de liefde van Christus. We vallen nergens buiten zijn lichtkring.
Lekkerkerker noemt de perikoop nuchter én treffend ‘een praktisch-pastorale conclusie van de hoofdsom der christelijke leer die de apostel in deze brief aan de Romeinen wilde geven’ (Lekkerkerker, 358).
Aanwijzingen voor de prediking
-
Op de laatste zondag van het kerkelijk jaar is verdriet voelbaar aanwezig in de kerk. Nabestaanden van gestorven gemeenteleden zijn uitgenodigd. Onder hen trouwe kerkgangers én mensen die speciaal voor deze gelegenheid naar de kerk gekomen zijn. De stemming in de kerk is ernstiger dan anders. In liturgie en prediking moet stem gegeven worden aan het verdriet. Mensen mogen zich (h)erkend weten in hun pijn en met hun vragen. In liturgie en prediking mag vooral ook die andere stem klinken, van troost, van hoop. Door de woorden uit Romeinen 8:31-39 zijn in de loop van de tijd vele mensen onuitsprekelijk bemoedigd in allerlei omstandigheden. Het citaat uit Psalm 44 zorgt ervoor dat we onszelf en – belangrijker – het verdriet van de nabestaanden niet overschreeuwen. Paulus verzwijgt de verzuchtingen niet (vgl. 8:18-26): ‘Wie niet van zuchten weet, leeft oppervlakkig. Wie nooit bezorgd is, is onbenullig. Wie zich verantwoordelijk weet in deze wereld, gaat dat niet in de kouwe kleren zitten. Midden in de wereld staan betekent tegelijk, datje midden in dit leven door de dood omgeven bent’ (Kool, 98).
-
Midden in de nood zijn wij toch overwinnende mensen. Dat is de grondtoon van de perikoop. Het is belangrijk om in de verkondiging duidelijk uit te laten komen wat het geheim is van deze overtuiging. Dat het meer is dan een soort oervertrouwen, basic trust. Meer ook dan de wens die de vader is van de gedachten. Het geheim is gelegen in de naam Jezus Christus. Hij maakt het verschil. Deze slotperikoop van Romeinen 8 vormt tenslotte ook de conclusie uit de voorgaande hoofdstukken, waarin door Paulus uitvoerig uiteen is gezet wie Jezus Christus is. Hier vat hij dat nog maar eens samen. God heeft zonder voorbehoud en zonder aarzeling zijn Zoon prijsgegeven in deze wereld, in ons leven. In Jezus Christus zien we hoe God altijd van ons blijft houden. Door alles heen, grenzeloos. In Jezus Christus is Hij midden onder ons komen wonen, niet als een logé maar als deelnemer aan ons bestaan. Alle consequenties daarvan heeft Hij gedragen. Paulus heeft zich daarvan laten overtuigen. In die overtuiging laat hij zijn lezers delen. Als twee mensen, die diep in de narigheid zitten en veel van elkaar houden, kunnen zeggen: ‘We hebben elkaar toch’ – dan hebben ze alles. Zo is het ook met God: niets of niemand kan ons van zijn liefde scheiden. Door Jezus Christus. Ik heb Hem toch! Dat zingt Paulus. Daarvan is hij overtuigd geraakt. Vanuit dit geheim is het leven leefbaar, ook in de nood, het verdriet.
-
De geloofszekerheid van Romeinen 8:31-39 wordt telkens weer aangevochten. Het is een door de Geest geschonken overtuiging, zekerheid die vaak dwars tegen onze ervaringen in gaat. Het is een geheim van gekend-zijn dat boven onze wisselende stemmingen uitstijgt. Het is een geheim dat ons telkens weer moet worden ingefluisterd. ‘Het is een ervaring van zangers. Het is ons aller ervaring als wij de lof zingen in de kerk. In de eredienst worden de dienaars bevrijd van de “beperkende bepalingen’” (Barnard, 1103).
Liturgische aanwijzingen
Andere lezing: 2 Koningen 6:14b-23 of Jesaja 50:4-9. Liederen: Psalm 23; 73:9,10; 91; Gezang 90; 270; Tt nr. 203; Evangelische Liedbundel nr. 82. Rondom het gedenken van de gestorvenen: Tt nr. 187; 188; 189. ZG 8, nr. 19. Voorbeelden van smeek- en zondagsgebeden zijn te vinden bij De Vries 110, 114, 191.
Geraadpleegde literatuur
A. Kool, Er was alleen een stem, Zoetermeer 2005.