Preken over Dordt: DL I, 9-18
Dordtse leerregels I, 9-18
Thema: Gods initiatief en de menselijke verantwoordelijkheid
Zie ook
Leefwereld van de hoorder
Van mensen wordt verwacht dat ze initiatief nemen in hun leven. Je komt dat op allerlei terreinen tegen. Neem initiatieven en wees creatief, zegt de werkgever tegen de werknemer. Dan bedoelt zo iemand dat je uit eigen beweging, zonder dat iemand je daartoe aanspoort, iets onderneemt. De verantwoordelijkheid wordt bij jou neer gelegd. Daarbij zul je wel eens onderuit gaan. Dat is niet erg, maar je moet wel leren van je fouten. Uiteindelijk word je afgerekend op wat je gepresteerd hebt. Je bent verantwoordelijk voor de dingen die je doet.
Zo nemen wij op allerlei terreinen van het leven het initiatief. Als je het initiatief neemt, is het gemakkelijker de regie in handen te houden. Dan ben je minder afhankelijk van andere mensen. Dat proberen we ook zo lang mogelijk vast te houden. Het menselijk initiatief kan heel ver gaan. Er is bijvoorbeeld een groeiende tendens dat mensen zelf hun levenseinde willen bepalen. Zij willen zelf het initiatief daartoe kunnen nemen.
Verantwoordelijkheid dragen doet recht aan het mens-zijn. God gaf de mens in het paradijs al de opdracht om de aarde te onderwerpen en te heersen over de vissen en de vogels en al de dieren. Maar het legt ook een druk op mensen. Niet iedereen is in staat initiatieven te nemen en verantwoordelijkheid te dragen.
Mogen we het initiatief niet uit handen geven als het om de grote levensvragen gaat? Is een mens in staat het leven in al zijn consequenties te doorzien en te overzien? Het is geen zwakte en geen schande om het leven uit handen te geven en te leggen in de handen van God. Hij is het immers die ons leven in Zijn handen heeft en houdt, van begin tot eind.
Uitleg
Bij wie ligt het initiatief als het gaat om een goed en welgelukzalig leven? Als het gaat om eeuwig zalig heil? Of eenvoudiger gezegd: wie zorgt er voor dat zondaren zalig worden? Ligt het initiatief dan God of bij de mens? De DL belijden dat het initiatief helemaal bij God ligt. Het is Gods onveranderlijk voornemen dat Hij een zeker aantal mensen verkiest (DL I, 6). De grond van deze genadige verkiezing is alleen het welbehagen van God (DL I, 10).
De DL belijden van God dat Hij wijs, onveranderlijk, alwetend en almachtig is (DL I, 11). De verkiezing, door Hem bepaald, kan niet onderbroken en herhaald, of veranderd of herroepen of afgebroken worden (DL I, 11). Als het initiatief zo nadrukkelijk bij God ligt, is er dan nog plaats voor de menselijke verantwoordelijkheid? Of zijn mensen als marionetten? En kunnen zij alleen maar doen wat God hen wil laten doen? Als dat zo is dan zijn mensen geheel aan (de willekeur van) God overgeleverd. Doet dat dan geen afbreuk aan de menselijke verantwoordelijkheid?
Een wirwar aan vragen. Het één lijkt lijnrecht tegenover het ander te staan. Je komt het tegen in het leven van elke dag. Mensen kunnen heel onverschillig zijn als het om het geloof gaat en anderen zijn heel betrokken. Neem het voorbeeld van een gelovig en kerkelijk meelevend gezin met drie kinderen. Twee kinderen volgen het geloof van hun ouders na, het derde kind gelooft niet. Het doet hem niets. Hoe verhouden in dit geval het goddelijk initiatief en de menselijke verantwoordelijkheid zich tot elkaar?
Als het initiatief bij God ligt, zoals de DL belijden, hoe zal een mens daar dan mee omgaan? Dat is een belangrijke vraag. We geloven dat Gods keuze het voor mensen mogelijk maakt tot geloof te komen. Luther omschrijft dit als volgt: ‘Maar nu het zover is dat God mijn heil onttrokken heeft aan mijn keuze en tot de zaak van zijn eigen keuze heeft gemaakt; nu Hij beloofd heeft mij te behouden, niet door werken of lopen, maar door zijn genade en ontferming, nu ben ik gerust en zeker, omdat Hij getrouw is en niet tegen mij liegt; … Niemand, zegt Hij, zal hen uit mijn hand rukken, want de Vader, die hen gegeven heeft, is groter dan allen.’
Een mens mag dankbaar zijn als hij of zij vruchten van de verkiezing in zijn leven waarneemt (DL I, 12). Zulke vruchten zijn uitkomst van het ware geloof in Christus, de kinderlijke vreze Gods, droefheid naar Gods wil over de zonde, honger en dorst naar de gerechtigheid enz. (DL I, 12). Als je dan dat geloof bij jezelf bemerkt, maakt je dat blij. De DL zeggen hiervan (DL I, 13) dat de verkiezing Gods kinderen ertoe brengt zich voor God te verootmoedigen, de diepte van Zijn barmhartigheid te aanbidden, zichzelf te reinigen en Hem, Die ons eerst zo uitnemend heeft liefgehad, vurige wederliefde te bewijzen. De DL bedoelen niet dat een mens moet gaan wroeten in zijn zielenleven in de hoop daar vruchten van de verkiezing te vinden. Dan wordt het geloof zo op de mens gericht.
Maar als een mens ontdekt dat er geloof is gewekt, raak je verwonderd en dank je God voor de genade die Hij je bewezen heeft. En zonder dat er naar gezocht wordt, ontdek je in verwondering bij jezelf vruchten van het geloof. Die vruchten laten zien dat de verkiezing zeker is. De verkiezing wordt op die manier een troost en wil ons vast op het spoor van het geloof zetten. De DL belijden ook dat als God verkiest, Hij mensen verkiest tot geloof en geloofsgehoorzaamheid en heiligheid (DL I, 9). Verkiezing spoort ons aan in het geloof de toevlucht tot Christus te nemen. Het wil ons tot overgave aan Hem brengen. Verkiezing is daarmee allerminst een bedreiging. Alsof God ons door de verkiezing dwingt een bepaalde kant op te gaan, of wij willen of niet.
Meer en meer zal het verlangen groeien om de Heere te dienen en te groeien in geloof. Als een mens vruchten van de verkiezing in zijn leven opmerkt, maakt dat niet lui. Alsof we gearriveerde christenen zijn geworden. Het zal het verlangen de Heere te dienen juist doen groeien. Daarin blijven we ver-antwoord-elijke mensen. Maar ieder mens heeft tijden waarin dat het geloof niet zo sterk is en men er niet zo veel van voelt. Het geestelijk leven is dor en doods. Dan is het zaak de middelen te gebruiken, waardoor God beloofd heeft deze dingen in ons te werken (DL I, 16). In de geloofsbeproeving wordt de mens aangespoord om te zoeken, te kloppen en te bidden zodat de mens weer kan opademen in het geloof. Dat zoeken, bidden en kloppen zal niet vergeefs blijken te zijn. De barmhartige God heeft immers beloofd, dat Hij de walmende vlaspit niet zal uitblussen en het geknakte riet niet zal verbreken (DL I, 16).
Relevante Bijbelgedeelten
Schriftlezingen: Johannes 15:9-17 en 1 Korintiërs 1:25-31
Aanwijzingen voor de verkondiging
Het is belangrijk te benadrukken dat de verkiezing Gods initiatief is en dat verkiezing troostrijk is. Hier mag niets van afgedaan worden, maar tegelijk draagt de mens verantwoordelijkheid en moet eens voor God verantwoording worden afgelegd. Ook de menselijke verantwoordelijkheid moet volledig recht worden gedaan. Wanneer te sterk de nadruk komt te liggen op de verkiezing, raakt juist die menselijke verantwoordelijkheid helemaal uit zicht en komt er gemakkelijke een lijdelijke houding. Voor wie zijn verantwoordelijkheid ontlopen wil, is de verkiezing schrikwekkend (DL I, 16).
God heeft met de verkiezing voor dat er geloof gewekt wordt. Dat geloof mag worden aanvaard in dankbaarheid. Het maakt ons tot blijmoedige christenen. Tot onze verwondering zal dan blijken dat er vruchten van het geloof aanwezig zijn.
Maar kan iemand denken: het moet nog maar blijken dat ik ben uitverkoren. Word ik wel behouden? Ik zie bij mij geen vruchten van het geloof. Het is niet waar dat er pas de zekerheid van de verkiezing kan zijn als er vruchten van de verkiezing gevonden worden. Dan zou het nog weer van ons zoeken af kunnen hangen. Bovendien mogen we niet vergeten dat de zekerheid met het geloof gegeven is. Het is niet een soort surplus of bonus of toegift. De zekerheid van het geloof, de zekerheid van de verkiezing horen bij elkaar, zoals de stralen horen bij de zon. Wie goed zoekt vindt misschien wel vruchten, wie minder goed zoekt, vindt ze niet. En het is ook mogelijk eventuele geloofskenmerken verschillend te interpreteren. Voor de een zijn het vruchten van de verkiezing, voor de ander niet.
Als een mens beproefd wordt, is het nodig om te volharden en gebruik te blijven maken van de middelen. Om het Woord te horen en te onderzoeken en om het gebed gaande te houden en te overdenken dat je gedoopt bent. Dan zal de Heere uitkomst geven.
Aanwijzingen voor de prediking
In het bovenstaande zijn naar onze mening voldoende handvatten aangereikt voor de prediking. Het is belangrijk de leefwereld van de hoorders erbij te betrekken. Daarmee kan de preek worden begonnen. Vervolgens kan een uitwerking plaatsvinden van de manier waarop God werkt en hoe de menselijke verantwoordelijkheid zich daartoe verhoudt. God en mens doen allebei voor 100% mee, maar het initiatief ligt bij God. Dat mag echter geen blokkade gaan vormen in het denken van de mens. De verkiezing zou je kunnen vergelijken met een prachtige antieke kast die het meest tot zijn recht komt in een kamer tegen een effen muur. Je moet echter de kast niet voor de deur zetten want dan kom je niet eens die kamer binnen en kunnen je ook niet genieten van het waardevolle (troostrijke) van die kast. Staat de kast voor de deur dan vormt hij een blokkade en ontneemt je al het waardevolle. Zet je de deur open, dan vormt de verkiezing in het geloof een rijke troost. Zo mag de verkiezing voor de gelovigen echt tot troost zijn: Ik heb God, ik heb Christus niet uitgekozen, maar Hij heeft mij uitgekozen (al van voor de grondlegging der wereld; Efeziërs 1:4 en Johannes 15:16). We zijn in Gods genade opgenomen.
Voor degenen die God en Christus niet achten, is de verkiezing schrikwekkend. Zij worden opgeroepen zich tot God te bekeren (DL I, 16).
Gelovigen brengen vruchten van de verkiezing voort. Tot hun verrassing ontdekken zij dat die vruchten er zijn. Aan de hand van de genoemde Bijbelgedeelten (met name Johannes 15 is daarin een heel mooi gedeelte) kan dit nader uitgewerkt worden. Als weinig of niets van dit geloof gevoeld wordt, verzuim dan niet van de middelen gebruik te maken.
De prediking kan eindigen met een doxologie, zoals ook het eerste hoofdstuk van DL eindigt met doxologie (Romeinen 8:35-39 en 11:33-36; DL I, 18).
Met zo’n doxologie komt de verzieking (het initiatief van Gods kant) nog weer duidelijk naar voren en ook helemaal tot zijn recht. Maar mag ook duidelijk worden, hoe de Heere toch de redding en de zaligheid van ons zondaren op het oog heeft.
Liturgische aanwijzingen
Psalm 27:1 en 7; 33:5 en 6; 34:1 en 6; 56:5 en 6; 95:1, 4 en 5.
Literatuur
-
C. den Boer, Om ’t eeuwig welbehagen (verhandelingen over de Dordtse leerregels), Utrecht 1975, 3e druk.
-
G. van den Brink, Dordt in context. Gereformeerde accenten in katholieke theologie, Heerenveen 2018.
-
W. Dekker, Vaste grond, werkboek bij de Dordtse Leerregels, ’s-Gravenhage 1984, p. 117-145.
-
J.C.S. Locher, De Dordtsche Leerregels, ‘s-Gravenhage 1982 (2e druk).
-
C.A. van der Sluijs, Dordt vandaag. Actualisering van de Dordtse Leerregels. Over Godsverlichting temidden van Godsverduistering, Leiden 1996 (2e druk).
-
W. Verboom, De belijdenis van een gebroken kerk. De Dordtse Leerregels – voorgeschiedenis en theologie, Zoetermeer 2005.
-
W. Verboom, Van hart tot hart, Over de Dordtse Leerregels. Voor het gesprek in de gemeente, Zoetermeer 2009.
-
W. Verboom, Dichtbij Dordt. Over de roeping en de troost van de kerk 1618-2018, Willem de Zwijgerstichting Reformatorische stemmen 2018-1, p. 36-37 en 44-45.
Deze preekschets is voortgekomen uit de cursus ‘Preken over Dordt. Kansen en mogelijkheden voor preken over de Dordtse leerregels’, gehouden op 31 mei en 1 juni 2018.
Deelnemende predikanten:
B.J. van Assen, C. Boele, H. Drost, A. van Duinen, P.J. Krijgsman, L. Plug, M. Noorderijk, L. van Rikxoort, S.J. Verheij, W. van Weelden en C. van de Worp.
Begeleiding en eindredactie preken:
W.H.Th. Moehn, bijzonder hoogleraar vanwege de Gereformeerde Bond aan de PThU.