Menu

Basis

‘Profeteerde iedereen maar!’

Bijbelwetenschappen

2e zondag van de herfst (Numeri 11:24-29 en Marcus 9:38-50)

Deze verzuchting van Mozes (nee, het is geen typefout; er staat niet ‘profiteerde’), getuigt van een groot vertrouwen in de Geest van de Eeuwige (Numeri 11:29). Die kan best vaardig worden over iedereen. De Messias Jezus staat in die traditie. Ook Hij weerhoudt medegenezers niet van hun heilzame werk (Marcus 9:39). Als kinderen tot Hem mogen komen, ja, centraal staan in de onderlinge band tussen Vader en Zoon (9:36-37), dan ook allen die boze geesten uitdrijven. Er worden veel werknemers gezocht in het Koninkrijk van God. Werp je daarvoor een barricade op? Gooi hem omver, hak hem af.

Het is een grote verantwoordelijkheid, een volk voorgaan naar een wereld die er nog niet is, maar waarvan de contouren al wel geschetst zijn door de Eeuwige die van ver het land Kanaän voor ogen ziet. Hij ziet hoe mensen daar kunnen samenleven, met en voor elkaar, in vrede. Het volk daarheen onderweg voorgaan kan een last worden. Dat ervaart Mozes. Zelfs hem, de meest zachtmoedige, zinkt de moed in de schoenen. Gods volk klaagt, en de meelopers zijn onverzadigbaar. Terug naar Egypte lijkt de beste oplossing. Alles van vroeger zal beter zijn. De Heer is daarover in woede ontstoken (Numeri 11:1.10).

Mozes is ten einde raad. En ook hij ontsteekt in woede – tegen de Heer. Het is toch zijn volk dat klaagt? ‘Ik ben er niet zwanger van geweest, ik heb het niet geboren doen worden’ (11:12). De onvolwassenheid van het volk wordt geschilderd als die van een huilend kind. Het Hebreeuwse woord bakhah, ‘klagend huilen’, klinkt vijf keer. Zoals meer profeten roept Mozes uit nog liever dood te willen zijn dan de roeping van de Heer om dit volk te leiden, uit te voeren (11:15).

Mozes delegeert

Het is niet de eerste keer dat Mozes zich tegenover de Heer beklaagt. ‘Nog even en ze gaan mij stenigen’ (Exodus 17:4). Maar hij heeft ook al eerder hulp gekregen. Om de druk op de vele rechtszaken te verlichten adviseerde zijn schoonvader Jetro hem. Jetro deed dat met bijna dezelfde woorden die de Heer tot Adam sprak. ‘Het is niet goed dat de mens alleen zij, Ik zal hem een hulp maken die bij hem past’ (Genesis 2:18; vgl. Exodus 18:17-18). Jetro zei Mozes om om te zien naar ‘een aantal doortastende, vrome mannen die betrouwbaar zijn en zich niet laten omkopen’ (Exodus 18:21).

Hoeveel mannen dat geweest zijn wordt niet benoemd. In dit parallelverhaal (Numeri 11:24-29) valt het getal zeventig. Dat roept de bijgedachte op: één voor elke stam, natie, volk dat op de aarde leeft. Naar men aannam leefden daar zo ongeveer zeventig volkeren (zie ook de schone legende rond het ontstaan van de Septuaginta). De wet en daarmee de rechtspraak gaan immers van Israël uit naar alle volkeren.

Zeventig plus of twee?

Zo wordt de Geest van de Eeuwige via Mozes gedeeld met vertegenwoordigers van het volk. Of zijn het profeten? Want ‘zodra de Geest op hen rustte, begonnen ze te profeteren’ (11:25). De joodse uitleg verklaart dat we hier te maken hebben met een lagere trap van profeteren, niet zoals bij de profeten. Het is ook maar eenmalig. Dit profetenwerk staat in het kader van het mede de last van het volk dragen en die van Mozes’ schouders afnemen. Daartoe daalt de Heer af, in de wolk, teken van zijn verborgen aanwezigheid. Het geheel doet denken aan de verbondssluiting op de berg Sinai, het vuur, de wolk, de Geest, Pinksteren avant la lettre (Exodus 24).

Maar dan zijn er twee die er niet bij waren, maar wel op de lijst van zeventig stonden opgeschreven, Eldad en Medad; ze zijn zelfstandig aan het werk gegaan. Ook op hen rust de Geest. Opmerkelijk dat de dienstknecht van Mozes, Jozua, daar moeite mee heeft. Mozes legt uit, volgens joodse verklaarders, dat de geestverdeling altijd via hem gaat, dus ook bij Eldad en Medad niet los verkrijgbaar is. En het was toch maar eenmalig? Aan de andere kant wenste hij wel dat iedereen het vuur van de Eeuwige zou verspreiden.

Mozes redivivus

In dezelfde trant reageert Jezus op de mededeling van zijn meest geliefde leerling Johannes (Marcus 9:38vv.). Prachtig toch, in de naam van Jezus demonen uitdrijven! Ten eerste: demonen uitdrijven is al prachtig. Ten tweede: daar geen selfie van maken, maar het doen namens degene die overal al genezend werk verricht – nogmaals prachtig. Alleen, de leerling Johannes, niet de minste onder zijns gelijken, vindt dat je je dan ook moet aansluiten bij de club, bij de groep rond Jezus, ‘bij ons’. Jezus maakt korte metten met hem. Wie een ‘teken’ (Gr.: dunamis – ‘kracht’, ‘machtsdaad’, in ieder geval veel meer dan een ‘wonder’) verricht ‘in mijn naam’, wat kan daar mis mee zijn?

Als die naam – jehosjoe‘ah, Christos, Gezalfde, Messias, en alles wat daarin besloten ligt en meeklinkt – goed wordt aangevoeld, dan zal hij/zij er even later geen kwaad van spreken. En we mogen al blij zijn, in de vijandige omgeving waarin we ons bevinden, dat iemand niet tegen ons is. Alles wat ‘in de naam’ (9:41 – niet vertaald in NBV) door iemand geschiedt, die zal de vrucht ervan, het loon, ervaren en ontvangen. Afsluitend (9:42) verwijst Jezus nog even naar de scène hieraan vooraf: met ‘een van de geringen’ duidt Hij op het kind, en alle ‘kleinen’, die Hij centraal geplaatst heeft om aan te geven wie de belangrijkste is – een vraag die de leerlingen elkaar onderling stelden (9:34).

De perikoop eindigt met een ietwat losse verzameling uitspraken van Jezus, die het karakter van spreuken dragen (9:43-48.49-50). Het zijn indringende woorden, ernstige woorden, die de hoorders bepalen bij hun houding ten aanzien van hun bereidheid Jezus te volgen. Nemen ze zichzelf wel serieus?

Deze exegese is opgesteld door Nico Vlaming.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken