Menu

None

Reactie op het boek Christus door Riemer Roukema

Glas in lood van Christus
(Beeld: Helena Mohlin via Pixabay)

In mei 2024 heb ik de kans gekregen het voorlopige manuscript van Christus te lezen met daarbij het verzoek, er commentaar op te geven. Commentaar had ik inderdaad. Met de grote lijn kon ik wel min of meer instemmen, maar het geheel vond ik te wijdlopig, en van allerlei details meende ik dat die niet helemaal klopten. Henk Bakker was me dankbaar voor mijn opmerkingen en heeft vele ervan verwerkt. Het huidige boek, met toch nog 646 bladzijden, is ook minder omvangrijk dan het aanvankelijke manuscript.

Boekomslag Christus van Henk Bakker

Hoofdstukken 13 en 14

Nu mij gevraagd is te reageren op de hoofdstukken 13 en 14, over de ‘Aanhoudende christologische discussie’ en de ‘Conclusie’, zie ik dat ik mijn eerdere kans om hierop commentaar te leveren niet ten volle heb benut. Een groot deel van het uitvoerige manuscript heb ik op een vakantieadres gelezen en eerlijk gezegd was ik er wat moe van. Vooral het huidige hoofdstuk 13, over de ontwikkelingen in de eerste eeuwen van het christendom, heb ik – achteraf gezien – wat al te snel doorgenomen. Ik had mijn boeken over die eerste eeuwen ook niet bij de hand. Nu komen enkele kritische opmerkingen alsnog. Ik heb begrepen dat daartegen geen bezwaar was.

Eerst vermeld ik toch graag dat ik voor de tendens van dit hoofdstuk wel begrip heb en me ten dele erin kan vinden. Er was zeker wel aanleiding tot de dogmatische twisten over de identiteit van Jezus (mens, God, en hoe ging dat samen?), maar ze hebben ook iets treurigs. Het is echter gemakkelijker dit laatste achteraf vast te stellen dan wanneer iemand er middenin zit. In die tijd beriepen allerlei christelijke leiders en groepen zich op Jezus en beweerden ze iets over zijn verhouding met God de Vader. Soms is het dan nodig te zeggen: ‘Zo kan het niet!’ Ofwel: ‘Dit doet geen recht aan wie Jezus volgens de oudste getuigenissen was.’

Hoogste schepsel

Geldt dat dan ook van Arius’ visie op Jezus als Gods eerste en hoogste schepsel? Is dat dan toch nog niet ‘hoog’ genoeg? Veel van Arius’ opponenten meenden inderdaad van niet, en zij konden zich daarvoor op allerlei Bijbelteksten beroepen. Toegegeven, Arius en zijn medestanders hadden weer andere Bijbelteksten aan hun kant. De discussie is in een filosofisch vaarwater gekomen waarmee velen nu onbekend zijn en waarvoor ze daarom maar moeilijk begrip kunnen opbrengen. Bakker is er wel mee bekend, maar is toch kritisch over de vreemde, vervreemdende woorden die het concilie van Nicea voor Jezus heeft gekozen (vooral: ‘geboren, niet geschapen, van hetzelfde wezen als de Vader’).

Die kritiek begrijp ik, maar ik wil wat meer begrip voor die formulering opbrengen. Het ging erom, door wie mensen eigenlijk verlost worden, verlost van boze machten en van een verkeerde levenswandel: door God zelf in de persoon van Christus of door een schepsel, hoe hooggeplaatst ook. Dit dilemma wordt vandaag de dag vaak niet meer begrepen.

Kerkelijke praktijk

Belangrijk vind ik dat in de kerkelijke praktijk van die tijd, in de preken die bisschoppen hielden en in de levens die door het evangelie veranderden, Jezus wel degelijk in zijn eenvoud en puurheid aan de gelovigen werd voorgehouden. Er werd gepreekt over Jezus’ ontmoetingen met allerlei mensen van zijn tijd, en daarin speelden de dogmatische discussies wel mee, maar vaak alleen op de achtergrond – zoals het hoort, zou ik zeggen. De duizenden die in de vierde eeuw gedoopt wilden worden omdat het christendom aan de winnende hand was, kregen eerst drie jaar dooponderricht. Daarin werden onder meer de dogmatische beslissingen over de persoon van Jezus uiteengezet – terecht, lijkt mij, want er stond wel iets op het spel.

In die tijd beriepen allerlei christelijke leiders en groepen zich op Jezus en beweerden ze iets over zijn verhouding met God

Maar het ging veel meer over de traditionele aspecten van het geloof in Christus, zijn verworteling in het Oude Testament, en over de nieuwe levenswandel die van een christen verwacht werd. Aan de doopleerlingen werd niet alleen een dogmatiek voorgehouden, maar ook de ‘heilsgeschiedenis’ waarvoor Bakker zozeer geporteerd is. Velen lieten zich trouwens alleen als doopleerling inschrijven zonder na die drie jaren gedoopt te willen worden, omdat ze wel inzagen dat er dan veel van hen verwacht werd dat hun te ver ging.

Al met al sta ik dus minder skeptisch tegenover de beslissingen die de bisschoppen in Nicea over de verwoording van het geloof in Christus hebben genomen, omdat daar nog zo veel naast stond dat niet bediscussieerd hoefde te worden.

Kritiek op detailniveau

Nu enige detailkritiek voor wie wat dieper wil graven. Wat nu volgt, mag de lezer uiteraard ook overslaan.

Bakker is goed te spreken over Ireneüs, de bisschop van de kerk te Lyon in het laatste kwart van de tweede eeuw. Op p. 497-498 stelt hij echter dat Ireneüs al in gedachten had wat de kerkvaders te Nicea later (in 325) vaststelden, namelijk dat de Zoon (Christus) ‘van hetzelfde wezen (homo-ousios) als de Vader’ is. Hiervoor verwijst Bakker naar Ireneüs’ bestrijding van Valentiniaanse gnostici. Maar de passage die hij citeert, verwoordt een gnostische visie op de relaties tussen de bovenhemelse machten (‘aionen’, zoals het Woord ofwel de Logos, het Verstand en de Diepte); die zouden onderling ‘van dezelfde substantie’ ofwel ‘van hetzelfde wezen’ zijn. Het is wel frappant dat het concilie van Nicea later hetzelfde begrip zou gebruiken voor Christus’ eenheid met de Vader, maar helemaal vreemd is dat niet. Zowel die gnostici als de bisschoppen putten uit dezelfde Griekse filosofische categorieën.

Verkeerde tekst

Mijns inziens verwijst Bakker echter naar de verkeerde tekst van Ireneüs, want die gaat niet om diens eigen visie, maar om die van een Valentiniaanse groepering op de bovenhemelse machten. Dat volgens Ireneüs Christus inderdaad naar zijn wezen behoorde bij God de Schepper en dus geen schepsel was, is wel elders diens werk te vinden (voor de liefhebbers: bijv. Tegen de ketterijen 3, 6, 1-2 en 3, 8, 3). Het lijkt een detail, maar bij nadere bestudering struikel ik erover.

Toch verschilde Ireneüs ook van de latere Niceense bisschoppen. Hij verwijt de gnostici dat ze veel te veel wilden weten, zelfs Gods onuitsprekelijke geheimenissen. Hij noemt als voorbeeld de precieze relatie tussen de Vader, diens Verstand (nous) en diens Woord (Logos). Het lijkt wel wat op de discussies in Nicea! Misschien zou Ireneüs daarmee ook moeite gehad hebben. Hij houdt de gnostici dan de uitspraak van Jezus voor, ‘Van die dag [van het einde] en dat uur weet niemand, ook de Zoon niet, maar alleen de Vader’ (Matteüs 24:36). Hij betoogt: Als Christus, de Zoon, zich niet schaamde om bepaalde kennis aan de Vader over te laten, dan hoeven wij ook niet te weten wat ons verstand te boven gaat. Later was die tekst, Matteüs 24:36, koren op de molen van de Arianen; want daaruit bleek dat Christus een trede lager stond dan God de Vader.

Bakker is goed te spreken over Ireneüs, de bisschop van de kerk te Lyon in het laatste kwart van de tweede eeuw

Voor de Niceense bisschoppen vormde die tekst een groot probleem, want die leek de Arianen gelijk te geven. Maar ze hebben er iets op gevonden. Athanasius bijvoorbeeld verklaarde dat Christus dat had gezegd als mens, niet als God. Als God wist Hij uiteraard wel wanneer het einde van de wereld zou aanbreken, aldus Athanasius. Dat is toch wat gekunsteld.

Doop van Constantijn

Op p. 521 stelt Bakker dat keizer Constantijn kort voor zijn dood ‘door een ariaan gedoopt’ werd. Met die Ariaan moet hij bisschop Eusebius van Caesarea bedoelen, want die heeft Constantijn gedoopt. Maar ook al had Eusebius inderdaad niet veel bezwaar tegen de opvattingen van Arius, hij heeft zich toch aangesloten bij de beslissingen van het concilie van Nicea. Misschien was dat uit opportunisme, maar het is te kort door de bocht, te stellen dat Constantijn zich door een Ariaan heeft laten dopen. Op p. 523 schrijft Bakker zelf dan ook – terecht – dat Eusebius ‘licht-sympathiek ten opzichte van het arianisme stond’. Inderdaad, zo was het. Soms denk ik: Het was misschien beter geweest als meer bisschoppen zo soepel waren geweest…

Miafysitisme

Nog een punt waarover ik struikel: Op p. 525 stelt Bakker dat het concilie van Chalcedon in 451 heeft geleid tot het miafysitisme. Die term betekent dat Christus één god-menselijke natuur had. In de kerk van die tijd was dat inderdaad een stroming, die af wilde van het onderscheid tussen een goddelijke en een menselijke natuur in Christus. Maar in Chalcedon is dat miafysitisme afgewezen en hebben de bisschoppen die aan dat concilie deelnamen juist bevestigd dat Christus twee naturen heeft, een goddelijke en een menselijk, en dat die ‘ongemengd, onveranderd, ongedeeld en ongescheiden’ zijn. Dat is een soort van raadseltaal, en drukt uit dat de concilievaders het ook niet precies konden zeggen; maar als ze dan toch iets moesten zeggen tegen de opvatting van één god-menselijke natuur in Christus in, dan maar zo.

Bakker meent dat de kerk is uitgekomen bij een imperiaal en vaak onwezenlijk beeld van Jezus, zonder menselijke uitdrukking

Mijns inziens wordt die opvatting van twee naturen gesteund door het Nieuwe Testament. Daarin wordt Christus immers enerzijds als mede-Schepper beschouwd en treedt hij met goddelijk gezag op, maar komt hij anderzijds soms ook volkomen menselijk naar voren, bijvoorbeeld bedroefd en angstig.

Christus als Pantokrator

Bakker meent dat de kerk is uitgekomen bij een imperiaal en vaak onwezenlijk beeld van Jezus, zonder menselijke uitdrukking. Dat klopt inderdaad voor een groot aantal latere iconen en muurschilderingen. Daarop wordt Christus afgebeeld als de ongenaakbare Pantokrator, degene die alles in zijn hand houdt en over alles de macht heeft. Maar daarmee is niet alles gezegd. Neem nu het mozaïek van Christus op de omslag van Bakkers boek. Ook dat is een afbeelding van Christus als Pantokrator, en wel in de Aya Sofia te Istanboel, het vroegere Constantinopel. Toch heeft deze Christus voor mijn gevoel zowel een gezaghebbende als een milde gelaatsuitdrukking. Meesterlijk! In ieder geval vind ik deze Christus niet vervreemdend, want Hij ziet ons en kijkt ons aan.

Riemer Roukema is emeritus hoogleraar Nieuwe Testament en vroeg christendom aan de Protestantse Theologische Universiteit, Utrecht.


Henk BakkerChristus. Hoe het geloof in Jezus zich ontwikkelde in het Vroege Christendom. Uitgeverij: Utrecht, KokBoekencentrum Uitgevers, 2024. 648 pp. €32,99. ISBN 9789043541657

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken