Redding op komst
![Bijbelwetenschappen [2;1]](https://www.theologie.nl/wp-content/uploads/2021/10/Bijbelwetenschappen-21-1140x570.png)
Bij Lucas 2,1-14
Hoe spreek of schrijf je over ‘goddelijke’ gebeurtenissen? Welke woorden gebruik je voor je verhaal, als je ervan overtuigd bent dat God er de hand in had? En als je tegelijkertijd wilt duidelijk maken dat er absoluut geen sprake is van een vroom verzinsel, maar dat wat je vertelt écht gebeurd is, hier, in deze wereld, in onze realiteit?
Lucas’ keuze in dat soort gevallen is: vertel het op z’n bijbels. Hij gebruikt formuleringen die je ook in de Griekse versies van het Oude Testament kunt vinden: ‘En het geschiedde in die dagen.’ Want bijzondere gebeurtenissen vergen nu eenmaal een bijzondere taal. Het effect – en vermoedelijk ook Lucas’ intentie – is, dat zijn verhaal klinkt als een naadloze voortzetting van Gods geschiedenis met zijn volk zoals die in de boeken van het Oude Testament verteld wordt. En inderdaad bevestigt de boodschap van de engel dat het juist hierom gaat: om Gods geschiedenis met zijn volk. Deze is niet afgesloten, opgeschreven en voorgoed verzegeld in de heilige boeken, maar gaat door in het heden. God heeft ‘grote blijdschap’ in het verschiet ‘die heel het volk zal ten deel vallen’ (Luc. 2,10 – NBG ’51).
Een teken voor de aankomende redding
Maar Lucas ontleent meer dan een paar formuleringen aan de heilige geschriften. Bijna onze hele tekst volgt de typische opbouw van een epifanie, een verhaal van een verschijning van God: een situatie wordt geschetst (2,6-8), de engel Gods verschijnt waardoor de mensen schrikken (2,9), de engel kondigt een heilsgebeurtenis aan (2,10-11) en noemt een voor de aangesprokenen zichtbaar en/of tastbaar bewijs voor de juistheid van het aangekondigde, in bijbelse taal: een ‘teken’ (2,12). Dat de herders een in doeken gewikkeld en in een voerbak liggend kind gaan vinden, is dus niet vooral aangrijpend of zielig, maar een teken. De vondst van dit pasgeboren kind moet de herders ervan verzekeren dat hun een redder geboren is, de gezalfde Heer. Wie Kerst viert, kruipt als het ware in de huid van de herders en laat zich door het kind in de voerbak ervan verzekeren dat Gods redding op komst is.
Wereldgeschiedenis en Gods geschiedenis
Deze de dagelijkse gebruikstaal te boven gaande gebeurtenis speelde zich voor Lucas af in een recent verleden, drie of vier generaties terug. Toen regeerde keizer Augustus en had Quirinius het bewind over Syrië (2,1-2). Nauwkeurig als geen ander wil Lucas de geschiedenis van Gods redder aan de wereldgeschiedenis koppelen. God handelt in onze tijd, aldus Lucas, het ligt voor het grijpen. En zolang wij als lezers alleen deze samenvatting van zijn theologie herhalen, is er niets aan de hand. Pas als we op zoek gaan naar de concrete historische omstandigheden, tijd en plaats, wordt het lastig. Want het blijkt dat Quirinius pas in 6 na Christus de opdracht kreeg om voor het belastingstelsel het eigendom van de bewoners in kaart te brengen, namelijk in verband met de afzetting van Herodes’ zoon Archelaüs en de transformatie van diens gebied tot de keizerlijke provincie Judea. Maar als de reis van Maria en Jozef in verband met deze ‘inschrijving’ plaatsvond, kan Maria’s zwangerschap onmogelijk al onder koning Herodes begonnen zijn (Luc. 1,5.26) omdat hij in 4 voor Christus overleed. Het lukt dus niet om de Lucaanse verstrengeling van historische gebeurtenissen en Gods geschiedenis in Lucas 2 volledig te ontrafelen zonder een van beide kwijt te raken. De kerstverkondiging moet inzetten bij Lucas’ theologische visie op Jezus’ geboorte, die hij de vorm van een oudtestamentisch verhaal van een verschijning Gods heeft gegeven.
Een redder
Wel onderstreept het noemen van Augustus en Quirinius als vertegenwoordigers van politieke macht dat ook het geboorteverhaal zelf met opvallend veel termen van macht en heerschappij wordt neergezet. De aankondiging dat er voor het volk een ‘redder’ (Gr.: sootèr – 2,11) geboren is, valt in een tijd waarin men vele ‘redders’ kende. Wie een belegerde stad niet liet verwoesten, wie een stad goede wetten gaf, wie ballingen naar huis liet terugkeren, kon deze titel ‘redder’ verkrijgen. Het waren dus legerleiders en machthebbers aan wie deze werd verleend; van een aantal heersers werd ‘redder’ zelfs een soort bijnaam. Uiteraard werden vanaf Augustus ook de keizers ‘redder’ genoemd – en dan niet slechts voor een stad, sommigen golden expliciet als ‘redder der wereld’. Dat zij een kleinere of grotere groep mensen lieten leven, hen beschermden of spaarden, goede levensvoorwaarden voor een samenleving schiepen, maakte deze machthebbers tot redders. Het is deze politieke dimensie van de titel ‘redder’ die in samenspel met de beginverzen van onze tekst bijzondere nadruk krijgt, in aanvulling op de lading die het woord ‘redden’ uit oudtestamentische teksten (Hebr.: jasja‘) meebrengt.
Juichende legers en mensen des welbehagens
Hetzelfde geldt vermoedelijk voor het ‘hele leger uit de hemel’ dat zich plots naast de engel bevindt (2,13). Het hemelse leger is welbekend in het Oude Testament. Maar in een context van macht en heerschappij, waarin iemand tot redder wordt uitgeroepen en waarin de activiteit van dit hemelse leger juist als een toejuichen van dé machthebber wordt beschreven, roept het onontkoombaar het beeld van een militaire legermacht op die zijn legerleider of de nieuwe heerser toejuicht. Het Romeinse leger speelde vaak een niet onbeduidende rol wanneer een nieuwe keizer aantrad.
Discreet, maar onmiskenbaar beschrijft Lucas dus de gebeurtenissen omtrent Jezus’ geboorte in termen die beelden van de Romeinse heerschappij oproepen. Naast de in het dagelijkse leven voelbare machtsverhoudingen zijn er andere krachten aan het werk, door de wereldgeschiedenis heen. Het hemelse leger krijgt hierbij nog een tweede taak: het juicht niet alleen de heerser toe, maar wordt ook heraut van een vrede die mensen ten deel zal vallen aan wie God een welgevallen heeft. Zo heeft het de hemelse majesteit behaagd.
Bij Lucas 2:1-14