Sterker dan demonen
Bij Lucas 8,26-39
Een vreemd verhaal is het over de man, de demonen en de varkens. Op zijn zachtst gezegd een niet alledaagse gebeurtenis. Als Jezus aan land gaat in het gebied van de Gerasenen, komt deze man Hem tegemoet, bezeten door demonen. Hij komt uit eigen beweging naar Jezus toe; blijkbaar is er iets in Jezus wat hem aantrekt. De man draagt al geruime tijd geen kleren meer en woont in de rotsgraven. De demonen die hem ‘bezet’ houden, hebben hem naakt en onbeschermd gemaakt: zonder mantel, zonder omhulling. De man is in de kou komen te staan. Ook hebben ze hem vanuit de bewoonde wereld, vanuit de bescherming van zijn huis de rotsgraven ingejaagd: het gebied van de dood.
De man gaat naar Jezus toe, valt voor Hem neer en roept luidkeels: ‘Wat heb ik met Jou te maken, Jezus, Zoon van de allerhoogste God?’ (8,28). Een ware geloofsbelijdenis is dat. Ondanks zijn bezetenheid, weet de man te herkennen wie Jezus is. Misschien is hij daarom ook wel uit eigen beweging naar Jezus toegekomen, omdat hij weet dat van Jezus redding te verwachten valt. Tegelijkertijd is hij daar juist ook bang voor: ‘Ik smeek Je, doe me geen pijn!’ Blijkbaar weet deze man dat Jezus geen zachte heelmeester is die stinkende wonden maakt, en dat werkelijke genezing gepaard kan gaan met pijn. Er is in de man zowel het verlangen naar genezing alsook de weerstand ertegen. Hij is gefascineerd door Jezus en tegelijkertijd is hij doodsbang voor Hem. Angst en verlangen vragen beide om voorrang, maar het verlangen is sterker.
De afgrond in
Dan wil Jezus de naam van de man weten. Die blijkt ‘Legioen’ te zijn, want de demonen in hem zijn met velen. Jezus krijgt dus niet de naam van de mán te horen, maar die van zijn bezetenheid. Het is opvallend dat Jezus deze naam vervolgens niet gebruikt, waarschijnlijk omdat Hij de man niet in zijn bezetenheid wil bevestigen. De naam ‘Legioen’ laat zien dat de man vele anderen in zich huisvest, vele stemmen die niet van hemzelf zijn. De man heeft op zijn zachtst gezegd een identiteitsprobleem, maar wellicht dat psychiaters hier eerder zouden spreken van een meervoudige persoonlijkheidsstoornis. In elk geval hebben deze ‘velen’ een enorme kracht in zich: een kracht die niet in boeien gevangen te houden is en die, zo blijkt in het vervolg, een hele kudde varkens op hol kan laten slaan.
Dit gebeuren met de varkens roept overigens een heleboel vragen op. Om te beginnen de vraag, waarom Jezus toegeeft aan de wens van de demonen om intrek te nemen in de varkens. Ze willen namelijk koste wat het kost niet naar de onderwereld. Heeft Jezus medelijden met hen? En geeft Hij zo weinig om varkens dat Hij ze massaal laat verdrinken? Is de onderwereld niet juist de plek waar demonen thuishoren? Opvallend is dat veel vertalingen niet, zoals de NBV, van een ‘onderwereld’, maar van een ‘afgrond’ spreken (Statenvertaling, NBG ’51, Naardense Bijbel). Het Griekse woord abussos geeft daar ook meer aanleiding toe; het Griekse woord voor ‘onderwereld’ is Ha(i)dès of tartaros. In dat geval tekent zich enige ironie af in het verhaal. Jezus zou dan doen alsof Hij tegemoetkomt aan hun wens om niet de afgrond in te gaan, wetende dat ze vervolgens alsnog met de varkens samen in die afgrond verdwijnen. Jezus krijgt ze dan dus evenzogoed waar Hij ze hebben wil. Desondanks blijft het pech hebben voor de varkens.
Een nieuwe opdracht
Als de mensen die willen zien wat er gebeurd is bij Jezus komen, zien ze daar ook de man die nu genezen is van de demonen. Zijn ware naam krijgen we niet te weten, wel dat hij weer kleren aan heeft en bij zijn volle verstand is. Zijn omhulling is terug en zijn eigen ik heeft weer recht van spreken gekregen. Dolgraag wil deze man blijven bij wie hem genezen heeft, maar dat mag niet van Jezus. Waarom niet? Maria uit Magdala, bij wie zeven demonen uitgedreven zijn (Luc. 8,2), volgt Hem immers ook! Blijkbaar heeft Jezus voor deze man een andere opdracht in gedachten: teruggaan naar huis en alles vertellen wat God voor hem heeft gedaan. De man wordt teruggestuurd de bewoonde wereld in, terug naar zijn huis in de stad. Vanuit de eenzame plaatsen en het doodsgebied, krijgt de man opnieuw behuizing en een opdracht onder de mensen. Met deze ‘resocialisatie’ is de genezing compleet. De man is weer verbonden met de gemeenschap. Hij is weer de oude, maar niet dezelfde: hij heeft een nieuwe opdracht.
Vreemde demonen?
Hoeveel vragen dit verhaal ook oproept, het volgende is duidelijk: Jezus heeft een kracht die de kracht van demonen overstijgt. Hij is in staat mensen van demonen te genezen. Het begrip ‘demonen’ lijkt iets wat ver van de meeste mensen afstaat, maar kan ineens dichtbij komen. Zo klinken er weleens verhalen over mensen die eens succesvol waren en hun leven op orde hadden, en die door toedoen van welke tragische gebeurtenis dan ook na een tijd op straat belanden. Geen huis meer en nauwelijks kleding, innerlijk in de war. Het kan blijkbaar iedereen overkomen. Veel mensen denken niet meer in termen van demonen, maar hoe zit het met de stemmen in jezelf die je de eenzaamheid in willen sturen? Die willen dat je onbeschermd bent? Die willen dat je letterlijk of figuurlijk het doodsgebied in gaat?
Als deze stemmen de overhand hebben, spelen ook gevoelens van angst en verlangen een rol. Angst om de inmiddels vaak vertrouwde situatie los te laten en verlangen naar bevrijding van deze stemmen. Verlangen naar een nieuwe plek in de gemeenschap en angst of je je nieuwe opdracht wel aankunt. En Jezus die helpt het verlangen te laten overwinnen. Nader beschouwd blijkt dit vreemde verhaal toch ook voor ons niet zo vreemd te zijn.