Menu

Premium

Symbolen die te denken geven

7e zondag van de zomer (Nehemia 9,15-20 en Matteüs 14,13-21)

De woorden en daden van Jezus roepen vragen op. Verschillende personages doen uitspraken over Jezus, die je aan het denken zetten. Zo ook in Matteüs 14: Herodes krijgt te horen welke wonderlijke daden Jezus doet, en denkt te maken te hebben met Johannes de Doper die uit de doden is opgestaan (14,2). Daarop last Matteüs een passage in over de dood van Johannes, met Jezus’ reactie hierop: uitwijken naar een eenzame plaats. Daar vindt de brooddeling plaats, een ervaring die opnieuw de vraag oproept van waaruit Jezus dergelijke handelingen kan stellen.

Je weg vervolgen door uit te wijken

Als Jezus de dood van Johannes verneemt, wijkt Hij uit naar een eenzame plaats (14,13). Die reactie van ‘uitwijken’ nadat men iets heeft gehoord, komt in Matteüs vaker voor. Als Jozef met zijn gezin terugkeert uit Egypte, hoort hij dat Archelaüs koning is geworden en wijkt hij uit naar Galilea (2,22). Als Jezus hoort dat Johannes de Doper is overgeleverd, wijkt Hij uit naar Galilea (4,12). En nu hoort Jezus hoe Johannes gestorven is en wijkt Hij uit naar een eenzame plaats.

Uitwijken is iets anders dan de wijk nemen, ervandoor gaan. Het is een strategische zet waarbij men zichzelf veilig stelt, maar tegelijk ook een volgende stap zet op de weg die gegaan moet worden. Zo maakt Jozef door uit te wijken naar Nazaret mogelijk dat mensen in de term ‘nazoreeër’ een allusie zien op de aangekondigde bevrijder (2,23). Ook Jezus’ uitwijken na de gevangenneming van Johannes wordt enerzijds opgevat als een vervulling van de Schrift (4,14-16). Anderzijds is het tevens het moment dat Jezus de predikende rol van Johannes overneemt (4,17), met dezelfde woorden als waarmee Johannes zijn optreden begon (3,2).

Met de dood van Johannes is nog duidelijker geworden waartoe Jezus’ weg kan leiden. Jezus wijkt uit, om zich op zichzelf terug te trekken op een eenzame plaats. Veel tijd om tot zichzelf te komen krijgt Hij echter niet. De menigte heeft ‘het’ ook gehoord, en gaat dezelfde richting uit, over land.

De woestijn als leerschool

Wat de menigte die Jezus volgt precies gehoord heeft, is onduidelijk. Hoe Johannes gestorven is? Dat Jezus naar de woestenij trekt? Hoe dan ook volgen zij Hem in de woestijn en staan Hem daar al op te wachten.

In bijbelse teksten is de woestenij een onherbergzame plaats die tegelijk ook als leerschool in geloof kan dienen. Na de uittocht uit Egypte trekt het volk veertig jaar door de woestijn. Het is een tijd met hoogten en laagten. Zoals Nehemia 9 het schetst, is het een tijd van beproeving waarbij het volk de zorg van God mag ervaren: manna om te eten bij honger, water uit de rotsen bij dorst. Nooit verlaat God hen, ook al stellen ze God op de proef: met een wolkkolom overdag en een vuurzuil ’s nachts is God aanwezig. Via Mozes kregen ze er Gods geboden en richtlijnen, en Gods Geest gaf hun inzicht.

Ook in Matteüs krijgt de woestenij die functie: Jezus wordt er door de satan op de proef gesteld, maar ervaart ook Gods zorg (4,1-11). Nu Jezus zich daar op zichzelf wil terugtrekken, blijkt de menigte Hem over land voor te zijn. Zoals eerder (9,36) wordt Jezus bij het zien van die menigte met medelijden bewogen (14,14). Hierdoor wordt de woestijn een plaats waar het volk door Jezus (en diens leerlingen) Gods ontferming kan ervaren.

Herders voor de kudde

Jezus spoorde eerder zijn leerlingen aan om God te bidden om arbeiders voor de oogst. Vervolgens zond Hij hen uit om deel te hebben aan zijn prediking en heling (Mat. 9,37 en 10). Jezus is met medelijden bewogen, de menigte is in zijn ogen als een kudde zonder herder (9,36). In Matteüs 14 worden de leerlingen nu uitgedaagd om die herders te worden.

Jezus zorgt voor de menigte door hun zieken te genezen. Ook de leerlingen tonen zich bezorgd om de menigte: straks hebben zij niets te eten. Zij willen de menigte laten gaan en in de dorpen iets te eten laten kopen. Voor Jezus is het echter hier en nu, met de aanwezige beschikbare middelen te doen. ‘Ze hebben er geen nood aan om weg te gaan,’ zegt Hij. Wat zij nodig hebben, kunnen de leerlingen hun geven. De leerlingen sputteren tegen: ze hebben maar vijf broden en twee vissen.

Heel het verhaal is hierbij sterk symbolisch geladen. Jezus is eerder al door Matteüs voorgesteld als de nieuwe Mozes die Gods wegen van bevrijding laat zien (zo in de Bergrede). Geen brood en kwartels, zoals het volk ten tijde van Mozes in de woestijn te eten kreeg, maar wel brood en vissen zetten Jezus’ leerlingen het volk voor. De vis, in het Grieks ichtus, is voor de eerste christenen een monogram voor Jezus. Het staat voor Ièsous Christos, Theou Huios, Sotèr (Jezus Christus, Zoon van God, Bevrijder). Ook het delen van het brood is sterk symbolisch geladen. Het is het typische gebaar waarin Jezus zichzelf als brood deelt voor velen (26,26). Zo wordt het verhaal van de brooddeling een voorafbeelding van het laatste avondmaal.

Ook de getallen vijf en twee hebben een symbolische waarde en verwijzen naar de twee stenen tafelen met de Tien Geboden. Het delen wordt een gebaar van overvloed: wel twaalf manden blijven over, als het ware voldoende voor elk van de twaalf stammen van Israël. Voorwaarde is wel dat de leerlingen handelen vanuit het geloof dat Jezus is waar de vis symbool voor staat: de Messias, Gods Zoon, de Redder.

Deze exegese is opgesteld door Ine Van Den Eynde.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken