Menu

Premium

Tora koesteren en in praktijk brengen

Bij Deuteronomium 30:15-20 en Matteüs 5:17-26

Deuteronomium zet in met: ‘Dit zijn de woorden die Mozes gesproken heeft tot geheel Israël.’ De van het Grieks afgeleide naam van dit boek betekent ‘tweede wet’ of ‘wet opnieuw’. In het Hebreeuws heet het naar zijn beginwoorden: debarim, ‘woorden’. Het zijn woorden Gods, waarvan een mens moet leven, die direct gekoppeld zijn aan daden. Wij leven van ‘de woorden die opgeschreven staan’. Dit geeft meteen de portee aan van de Tora, waarover beide lezingen gaan.

Voor de Israëlieten, het volk van het Boek dat in zijn midden is ontstaan, kan er geen keuze zijn tussen de Verbondsgod die hen uit de slavernij leidde, of andere goden die slechts onderwerping eisen. In zijn verkiezing van dit nomadenvolkje ligt immers hun identiteit en opdracht. ‘Kies voor het leven, voor uw toekomst en die van uw nakomelingen door de Heer, uw God, lief te hebben (…) en Hem toegedaan te blijven’ (Deut. 30:19.20). Dat betekent: de Tora koesteren en in praktijk brengen en binnenkomen en blijvend wonen in het beloofde land. Deze belofte uit de Tora lijkt wel een liturgietekst voor een verbondsvernieuwing, wanneer het volk zich bij de grensrivier van het toegezegde land heeft gelegerd. Mozes leerde hun wat ‘leven’ is: het verschil tussen de oude en de vernieuwde mens is zo groot als tussen dood en leven. Israëls ommekeer en inkeer is een antwoord op Gods toekering naar zijn volk. Het luisteren naar zijn stem, die doorklinkt in de Tora, is van levensbelang. Daarom vieren joden ‘de vreugde der wet’, dat godsgeschenk dat Gods kinderen alle ruimte biedt mensen naar Gods bedoeling te worden.

Jezus en de Tora

Het Matteüsevangelie bevat vele citaten uit het Oude Testament. Dat wijst erop dat de schrijver en zijn lezers nog leefden in relatie met het jodendom. In de eerste decennia ontstonden buiten Jeruzalem geloofsgemeenschappen van christenjoden en christenen uit de ‘heidenen’. Matteüs gaat in de Bergrede in op de drie bij de jóden klassieke werken van gerechtigheid (aalmoezen geven, bidden en vasten), maar vermeldt ook dat het evangelie aan álle volken verkondigd wordt. De huldiging van het kind in de kribbe wil wellicht ook de christenjoden erbij bepalen dat heidense sterrenwichelaars als eersten de pasgeboren Koning eerbied bewezen. Je kunt daaruit afleiden welke zaken bij de geadresseerde gelovigen leefden. Matteüs (5:13-16) speelt daarop in: Jezus spreekt over het zout der áárde en het licht der wéreld.

Jezus kan alleen uit de voorafgaande geschiedenis van het Joodse volk begrepen worden, waarvan Hij immers zelf deel uitmaakte. Ook voor Hem vormden de wet en de profeten, als deel van de Hebreeuwse Bijbel (TeNaCH), het gezaghebbende document van Gods openbaring. Tora omvat veel meer dan wat wij ‘wet’ noemen, heeft meer het karakter van ‘wegwijzer’, veiligheidsroute, zelfs van wijsheid. Martin Buber vatte het samen in Weisung.

Hoewel de christenen uit de heidenen, van buiten Palestina, als proselieten (erbij gekomenen) geen kennis van Tenach inbrachten, hadden joden in de kerk niets voor op de niet-joden, met wie zij één geloofsgemeenschap vormden. Daarom benadrukten Jezus en Paulus deze eenheid van de christengemeente en is deze lezingencombinatie uit Deuteronomium en Matteüs boeiend: het Nieuwe Testament wortelt in het Oude! Ook de Bergrede.

De Tora leert het leven

Schriftgeleerden en farizeeën verdachten Jezus ervan de Tora te ontkrachten door de band tussen de Tora en het dagelijks leven losser te maken. Jezus had een afkeer van gelovigen die de zichtbare buitenkant van de leefregels doorslaggevender achtten dan de intentie ervan: het leven, met hart en ziel gericht op Gods Koninkrijk. Voor Hem verdroeg de wet geen regeltjesmentaliteit. De goddelijke openbaring aan Mozes wil de mens niet kortwieken of beknotten door hem in een kooi van traditie en moraal op te sluiten. De Tora leert de mens te leven, wil vrouw en man tot ontplooiing brengen, hun verbondenheid met de Eeuwige levendig houden, creatief en zonder sleur of keurslijf, in het leven te staan met anderen, die voor God even waardevol zijn als zij. Die vrijheid heeft de Heer zelf geproefd en geleefd. Het gaat niet om abstracte wetskennis; de leefregels die God ons aanreikt helpen de mens om te leven met eigen verantwoordelijkheid. Met eigen ogen zien, uit eigen wil keuzes maken. Geen slachtoffer van andermans sociale controle, niet napraten noch meehobbelen met de tijdgeest en de hype van de dag.

Het gaat Jezus in deze perikoop om de meerdere gerechtigheid, die haaks staat op steriele regels. De Tora gaat dieper dan een in beton gegoten traditie. Jezus relateert de joodse wet aan Gods komende Koninkrijk. Dat inspireert Hem er creatiever en royaler (koninklijker) mee om te gaan. Meer therapeutisch ook, want het gaat erom de mens tot gelding te brengen. Het recht en welzijn van de ander moet gewaarborgd. Gerechtigheid is een relationeel begrip, dat de verhouding tussen mensen onderling en tussen God en mensen realiseert, naar het grondpatroon van het verbond. Meerdere gerechtigheid is de stijl van het Koninkrijk van Gód waarop Jezus ons wil afstemmen.

Jezus predikt actueel en op de man af: maak eerst een slechte verstandhouding met een zus of broer goed, vóórdat je je offergave op het altaar van de tempel aan Gód brengt. Ga je éérst verzoenen, ga zelf als éérste naar een tegenstander toe. Let scherp op waardoor en wanneer een conflict met een ander ontstaat. Bedenk dat taal daad kan worden en geweld doodslag. Mensen kunnen met woorden of door een vernederende houding een ander afmaken. Waar mensen in denken, handel en wandel, op de stijl en de praxis van Gods koning-zijn afstemmen, wordt aan anderen recht gedaan: gerechtigheid met een kop erop.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken