Menu

Premium

V B Theologie – Het gehoor is uit het Woord Gods

Prediking is een scheppend woord van Godswege. We preken in de hoop dat weer gebeurt, wat op de eerste dag gebeurde: ‘God sprak: “Er zij licht!” En er was licht.’ We gaan de kansel op in de hoop dat opnieuw gebeurt wat wij op de paasmorgen horen en ‘zien’: ‘Zie, Ik maak alle dingen nieuw.’ De gemeente komt op de zondagmorgen naar de kerk in de hoop dat de prediker – figuurlijk, en wellicht ook letterlijk – loskomt van zijn of haar papier, en gaat spreken in de directe rede en in de tegenwoordige tijd. De hoorders hopen dat de uitgeschreven tekst op die manier tot spreken-in-actu wordt. Het geloof is immers uit het gehoor, en het gehoor door het Woord van God.

Rom. 10:17.

In het jargon van Walter Ong: Prediking is een vorm van ‘secondary orality’ die beoogt te werken als ‘primary orality’.

De preek is een vorm van orality: mondelinge communicatie, aanspraak, gebaseerd op tekst. Dat gold dus ook tot op zekere hoogte voor de preek in de schriftcultuur. Ook in die periode was de preek mondelinge communicatie, maar kreeg zijn vorm in de lijn van de klassieke retorica. Zij was een publieke toespraak in de kerk, met als doel mensen te overtuigen. Eeuwenlang was dat het stramien. In meest uitgesproken zin in de tijd van de Reformatie. Prediking was uitleg van de Schrift en ontvouwing van (de) W/waarheid en was daarbij gericht op onderricht en overtuiging. Explicatie-applicatie en scopus-ontvouwing-toepassing werden van deze opvatting en stijl van prediking de meest uitgesproken gestalten.

Zie nader over scopus-explicatie-applicatie: III.B.

Dit alles is typerend voor de preek als vorm van literacy, als geletterdheid die vooral samenhing met verbaliteit. Met deze vorm van communicatie is de preek echter ook deels vervreemd van de taal van de minder geletterde en minder verbaal ingestelde brede doelgroep van hoorders.

Toch voelde men in alle tijden aan dat de preek meer is dan een betoog. Om overtuigend te zijn, moet de preek getuigend zijn. Een goede preek is W/woord Gods in actu. Veel prediking, ook in de tijd van de schriftcultuur, had daarom ook trekken van wat Ong noemt secondary orality. Ze bevatten aanspraak en ze anticiperen op de soms meer associatieve dan strikt logische denkbewegingen van de hoorders.

Een goede betogende preek bevat daarom vaak ook narratieve passages die tegemoet komen aan zowel de verhalende structuur van de Bijbel zelf als aan het gegeven dat de identiteit van mensen als zodanig een narratieve structuur heeft.

Theologisch kunnen we hier spreken van de preek als een vorm van incarnatie van het Woord van God. De preek als één van de gestalten van openbaring, zoals Barth stelde, is in feite een materiële, hoorbare vorm van geloofscommunicatie. Deze laat zich qua betekenisvorming nooit geheel vastleggen maar is afhankelijk van het moment en van de participanten in het proces. Wil incarnatie ‘vlees en bloed’ worden, dan moet de taal van de preek congruent zijn met de performance. Zij moet er de belichaming van zijn want ‘physical display’ gaat ‘verbal display’ te boven.

Citaat Roy Rappaport in M. Barnard, Worship in the Network Culture, 342.

Voor de preek impliceert dat vijf aspecten, die direct impact hebben op de verwoording en performance.

Ten eerste het spreken in de directe rede. De directe aanspraak is de ideale preekstijl. Een goede preek spreekt niet in de derde persoon over God, maar getuigt in de eerste persoon van God. Zij volstaat niet met te beschrijven wat geloven inhoudt, maar zoekt God zelf ter sprake te doen komen, vrijmoedig van Hem te getuigen, en doet dit door directe aanspraak van de gemeente in de uitnodiging tot geloof in Jezus Christus

Hier gaat het om de geestelijke volmacht van het Woord. Zie o.a. Rudolf Bohren, Predigtlehre. Gutersloh: Chr. Kaiser, 6e Auflage 1993, 397vv

. ‘Gelukkig de treurenden’ kan zo als citaat van Matteüs 5 een directe aanspraak worden in de preek.

Ten tweede concreet spreken. Een preek wint aan kracht wanneer wij ons in de preek richten op specifieke situaties of casussen in plaats van veralgemeniserend of tijdloos spreken. Het spreken in de eerste persoon helpt daarbij. Een geprogrammeerd vanuit een includerend ‘wij’ naar een aanspraak in de eerste of tweede persoon, ‘ik’ of ‘u’ in de preek, heeft een vergelijkbaar effect. Hoe concreter en dichter op de zaak van de tekst en van de werkelijkheid van de gemeente wij spreken, hoe meer wij ‘als vanzelf’ in de vorm van de aanspraak spreken. Datzelfde geldt voor het gebruik van de tegenwoordige tijd: zo wordt het effect van gelijktijdige presentie opgeroepen. Dit in tegenstelling tot het gebruik van een beschrijvende, verleden of voltooide tijd, die veeleer reflectie oproept.

Ten derde beeldend spreken. Evocerende taal, taal die oproept en uitnodigt tot verwondering helpt de hoorder om zelf beelden te construeren. Het gaat in de preek om de taal van het verlangen, om taal die het verlangen aanspreekt. Taal die ook in staat is om verlangen om te buigen in lijn met de functie van de prediking.

Zie Kees Bregman, De stem uit de oneindigheid. Over de talige vormgeving van preken in het licht van poëzie en poëtica van Martinus Nijhoff. Zoetermeer: Boekencentrum, 2007.

Ten vierde uitnodigen tot participatie. Een goede preek probeert de hoorders deelgenoot te maken. Dat gebeurt allereerst door de hoorders te vertrouwen en toe te vertrouwen. Een prediker die zich solidariseert met de hoorder, zal bij de hoorder bereidheid vinden om te luisteren. Een prediker die de hoorder geringschat of minacht zal weerstand opwekken.

Deze mechanismen zijn door communicatiedeskundige Schulz von Thun helder in beeld gebracht. De hoorder neemt namelijk niet alleen de zakelijke inhoud van de boodschap waar, maar luistert met nog drie andere ‘oren’, namelijk het expressieve oor (wat straalt deze prediker uit?), het appellatieve oor (waartoe roept deze prediker op, waar wil hij/zij mij hebben) en het relationele oor (hoe verhoudt deze prediker zich tot mij en ik mij tot de prediker). Zie ook ‘Ohrenkunde’, in: Klaus Müller, Homiletik. Ein Handbuch für kritische Zeiten. Regensburg: Verlag Friedrich Pustet, 1994, 236-240.

Een prediker die daarentegen de hoorder alleen maar tracht te bevestigen en zelf geen weerstand biedt, zal de hoorder nergens uitdagen en verveelt al snel. De prediker zal dus zich dus doelbewust enerzijds oprecht en merkbaar solidariseren met de hoorders, maar tegelijkertijd een onafhankelijke positie innemen, zodat de hoorders zichzelf durven toevertrouwen in de communicatie met de prediker. Zo zullen prediker en hoorders ieder op eigen wijze participeren in het proces van de prediking. Van Harn verwoordt dat vanuit de hoorder met de vraag: ‘Preacher, will you come and listen with us?’
[1]

Ten vijfde moet een goede preek – gedragen door en ingebed in een doordachte liturgie – iets hebben van een event-in-time. De preek heeft een spanningsboog in opbouw, maar in de performance ervan gaat het zeker zozeer om timing in de zin van ritme en een afgewogen balans tussen docere – het informatieve gehalte van de preek – delectare – verpozing en redundantie – en movere – gericht op passie, overtuiging en verandering van de hoorder. Voor deze balans zijn geen recepten vooraf te geven, omdat juist deze balans eigen is aan de dynamiek van het spel tussen hoorders en voorganger. Onderzoek geeft echter aan dat het luisteren naar een preek in gemiddelde tijdssequenties van een minuut of zeven plaatsvindt, waarbij het engagement toch vooral door de eerste minuten bepaald wordt en de gemiddelde hoorder de preken liever korter heeft dan die waarnaar men in de regel luistert.

Zo wijst empirisch onderzoek in Duitsland uit, Helmut Schwier, Sieghard Gall, Predigt Hören. Befunde und Ergebnisse der Heidelberger Umfrage zur Predigtrezeption. Berlin: LIT-Verlag, 2008, 241.

Scheppend Woord – nogmaals: epiclese

Het gaat in het voorgaande om wat wij lezen in Handelingen 10 vers 44: ‘Terwijl Petrus deze woorden nog sprak, viel de Heilige Geest op allen die het woord hoorden.’ Het gaat over het geheim achter wat in Handelingen 7 aan het slot staat over de heftige interactie tussen Stefanus en zijn tegenstanders. Dat komt omdat Stefanus een man is ‘vol van Geest en wijsheid’.

Hand. 6:3 en 5.

Dat woorden van mensen woorden met gezag en met kracht zijn heeft alles te maken met de Geest van God. Van Jezus staat er met zoveel woorden dat zijn woord met gezag was. Dat is van meet af aan duidelijk voor vriend en vijand, en niet het minst voor de boze geesten. De mensen staan perplex, vertelt Lucas in het hoofdstuk over de eerste optredens van Jezus, de ‘gezalfde met de Geest’. ‘Wat voor spreken is dit? Want Hij legt met gezag en macht aan de onreine geesten zijn bevelen op en zij varen uit.’

Luc. 4:14vv en 36 NBV.

Vergelijkbaar heet het van Paulus, dat zijn prediking was ‘in het betonen van geest en kracht’. De apostel zet dat overigens af tegen spreken ‘met meeslepende woorden van wijsheid’.

I Kor. 2:4.

Daarmee is hij niet gekomen.

Hier hebben we drie aspecten bij elkaar waar het dus ook om gaat bij de preek als performance. Het gebeurt op het moment dat Jezus, Petrus of Paulus het woord spreekt. Het heeft alles te maken met de werking van de Heilige Geest. En ten derde: het is niet een zaak van woorden van meeslepende wijsheid, van mooi spreken of van manipulatie en het bespelen van hoorders door woord-virtuositeit.

Deze drie kanten bij prediking-in-actu brengen ons weer terug bij wat theologisch de essentie is van preken, zoals we verwoordden in hoofdstuk I. God openbaart zichzelf, Hij spreekt, zijn Woord komt opnieuw tot spreken: viva vox evangelii, deus dicet. Wanneer dat gebeurt, is dat verhoring van ons gebed om de verlichting door de Heilige Geest bij de opening van het Woord, het epiclesegebed. En die verlichting gebeurt in het heden, wanneer de prediker het Woord verkondigt, dus in en door de performance. Wat eerder uitvoerig aan de orde kwam: geprobeerd wordt het niet-maakbare te bewerken.

Zie hoofdstuk III 3.2 Werken aan het niet-maakbare.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken