Menu

Premium

V Uitspreken – Opdat woorden tot leven komen

‘Preacher, can you hear us listening?’

Titel van kleine homiletiek van het horen door Roger E. van Harn. Zie verder bij noot 34.

Opdat woorden tot leven komen

Via digitale databases is er perfecte kwaliteit muziek te downloaden, maar er gaan nog steeds mensen naar een live concert. Via filmopnames is prachtig toneel, cabaret en dans te bewonderen, maar er gaan nog steeds mensen naar het theater. En zelfs als in het stadion de sporters of sprekers slechts via schermen te zien zijn, willen mensen er toch bij zijn of verzamelen ze zich op een andere plaats om een gedeelde ervaring te creëren. Met behulp van digitale media vervaagt de grens tussen de reële werkelijkheid en een virtuele werkelijkheid. Een live gebeurtenis gaat naadloos over in wat eerder opgenomen werd of in de virtual reality geënsceneerd is. Maar mensen komen samen om met elkaar de beleving van het moment te delen. Iets vergelijkbaars gebeurt bij de kerkdienst. De voorganger schrijft de preek met het oog op die gezamenlijke beleving, tijdens het samenkomen in de eredienst. In de lijn van het voorgaande geldt ook van de kerkdienst dat het gaat om een live-performance. Dat geldt in ultieme zin van de preek-in-actu.

Een goede voorbereiding en een goed script zijn nog geen garantie voor een goede preek-in-actu. Wat bedacht is moet tot leven gebracht worden. De woorden moeten zelf gaan spreken. Dat gebeurt op het moment van het uitspreken, in de live-performance. In die acte van communicatie is niet alleen de voorganger actief, maar nemen ook de hoorders actief deel, eenvoudig weg al door er te zijn en door hun houding en non-verbaal gedrag. In deze interactie tussen de prediker en de hoorders vindt een communicatief proces plaats, waarbij binnen de context van de liturgie God zelf als de ‘eerste hoorder’ verondersteld wordt.

De preek wordt dus pas prediking op het moment dat deze wordt uitgesproken in de kerkdienst. De kerkdienst als geheel is een performatieve handeling,

Immink, Het heilige gebeurt, 43.

in de overtuiging dat het evangelie van kruis en opstanding een werkzame kracht is in het heden, en in het vertrouwen dat de evangelieboodschap iets uitwerkt. Josuttis spreekt in dit verband van de energetische werking van de Geest.

Josuttis, Der Weg in das Leben, 85-101.

Voor de preek betekent dit dat de prediker de voorbereide tekst zo verwoordt dat deze tot leven komt, communicatie opent en een nieuwe werkelijkheid schept. Prediking is dus een vorm van mondelinge communicatie, op grond van een voorbereide en uitgewerkte tekst. Maar ze is tegelijk veel meer dan voorlezen en voordragen wat opgeschreven is.

Preken heeft ook een theatrale dimensie. De prediker is een performer.

Jana Childers en Clayton J. Schmit, (eds.), Performance in Preaching. Bringing the Sermon to life. Grand Rapids (Michigan): Baker Academic Publishing Group, 2008. Jana Childers, Performing the Word, Preaching as Theatre. Nashville: Abingdon Press, 1998.

Uit de aard van de zaak is de context van het theater een andere dan die van de liturgie. Natuurlijk verhouden de voorganger en de hoorders zich niet zozeer als performer en publiek tot elkaar maar zij zijn participanten in een gezamenlijk geënsceneerde gerichtheid op het Heilige.

F.G. Immink, Het heilige gebeurt, 290-292.

En in die setting – van de kerkdienst, het script van de liturgie – is de prediking een live performance waarin de performer erop uit is een gewenst effect te bereiken. Daartoe kiest hij de taal, studeert de toespraak in en verfijnt de voordracht. Wanneer mensen zeggen, dat de dominee ‘los moet komen van papier’, doelen ze op deze dynamiek van interactie. De theatraal performer wil haar gehoor blijven boeien en verleiden tot luisteren. Dat heeft zelfs iets van een gevecht om de aandacht, een veroveringstocht.

Wat een van de toneelacademies in Nederland schrijft over de competenties van de theatraal performer, geldt ook voor de prediker: ‘De theatraal performer (…) kan uit de voeten met de directe relatie met het publiek, weet waar hij het over wil hebben en is in staat origineel en eigentijds theatraal idioom te ontwikkelen. Dus is hij thuis in de toepassing van nieuwe media, hij heeft minimaal (in elk geval, HdL/CS) affiniteit met een andere kunstdiscipline (muziek/beeldend/film) en hij kan die verbinden. (…) Maar op de eerste plaats is het een theatrale kwaliteit: (hij is) iemand die levend op het podium boeit en die bruist van – poëtische – aanvalslust. Een performer moet willen aanvallen en moet daarin beschikken over een veelheid aan theatrale middelen.’ http://www.toneelacademie.nl/PDF/Thuiswerkopdrachten/1415/Dagopleiding_deel3_Details.pdf november 2014.

Dit communicatieve, performatieve proces voltrekt zich in het samenspel van spreker en hoorders, in hun interactie en in de ‘context of discourse’.

Zo T.T.J. Pleizier, Religious Involvement, 36. ‘Hence I distinguish between four elements: the speaker, the hearer, their interaction and the context of discourse.’

De ruimte tussen de kerkbanken en de preekstoel is geen kloof die overbrugd moet worden, maar een creatieve speelruimte. Dáár werkt de Geest, in de interactie tussen hetgeen gesproken en verstaan wordt. Deze ‘liturgical space’ is de ruimte waarbinnen God als de ‘derde’ in het gesprek ter sprake kan komen.

Zie bijvoorbeeld Michael Brothers, Distance in Preaching. Room to Speak, Space to Listen. Grand Rapids (Michigan): William B. Eerdmans Publishing Company, 2014. Johan Cilliers, A Space for Grace. Towards an Aesthetics of Preaching. Stellenbosch: Sun Press, 2016. Marianne Gaarden, The Emerging Sermon: The encounter between the words of the preacher and the listeners’ experience. Paper Academy of Homiletics, San Diego USA 2014. http://pure.au.dk/portal/files/81271538/The_Emerging_Sermon.pdf Marlene Ringgaard Lorensen, ‘Dialogical Preaching: Bakhtin, Otherness and Homiletics’, in: (=Arbeiten zur Pastoraltheologie, Liturgik und Hymnologie 74). Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht, 2014.

Ten slotte is de prediking, zoals alles wat in de kerkdienst plaatsvindt, een intentionele handeling,

Bij Immink is dat een sleutelbegrip in zijn theologische doordenking van de methode van de praktische theologie: het gaat om de wetenschappelijke analyse van ‘godsdienstige praktijken’, die naar hun aard ‘intentionele praktijken’ zijn. ‘De prediking tijdens de kerkdienst is een complex gebeuren. In de prediking gaat het niet alleen om de communicatieve en sociale interactie, maar ook om de godsdienstige werking. Ook dat geheimenis voltrekt zich in de uitvoeringspraktijk (performance). (…) In de uitvoering wordt iets in beweging gezet. Ook een preek zet iets in beweging.’ F.G. Immink, ‘Preken als ambacht’, in: Theologia Reformata, jaargang 57 (2014). nr. 2, 118-128.

die erop gericht is om bij de hoorders een nieuwe werkelijkheid – van het Koninkrijk van God, of: van de opstanding – te evoceren, en hen daarin binnen te leiden. En dat op zo’n manier dat hoorders zich genodigd voelen om zich die nieuwe werkelijkheid toe te eigenen. Het gebeurt homiletisch gesproken in de interactie tussen die drie werelden van tekst, hoorder en prediker. Theologisch gesproken hebben we het dan over het werk van de Heilige Geest. De nieuwe werkelijkheid van het Koninkrijk van God opent zich voor de hoorder, en betrekt deze daarin. Zoals eigen aan het werk van de Geest gaan het theologische en het antropologische daarbij samen op.

Zie A. Grözinger, Homiletik, 192-193, die met instemming Rothermundt citeert: ‘In der theonomen Reziprozität, dem vom Geist regierten wechselseitigen Zusammenspiel von Gott und Mensch, kommt die Kreativität des Menschen zu ihrer Entfaltung. Der Mensch ist dabei nicht nur passiv, sondern auch aktiv. Der Geist, den er empfängt, setzt ihn ans Werk. Der Prediger darf sich etwas zutrauen. Er darf und soll seine Kreativität nicht nur zulassen, sondern fördern. Es wäre eine falsche Bescheidenheit, nur auf den Geist zu warten. Das Entstehen einer Predigt will als kreativer Prozess verstanden sein, damit sich der Prediger darauf einstellen kann und dem Wirken des Geistes nicht im Wege steht.’

De prediker haalt alles uit de kast, aan taal en verbeelding, aan verbaal en non-verbaal instrumentarium.

Steeds vaker helpen ook digitale communicatiemedia hierbij. De prediker maakt gebruik van social media om de preek voor te bereiden in gesprek met hoorders en toont tijdens de preek beelden en/of filmpjes die het multimediale karakter van de preek versterken.

Maar primair blijft de prediker zelf het belangrijkste medium. Daarom doet de persoon van de prediker er zozeer toe en daarom zijn overtuigingskracht, geloofwaardigheid en authenticiteit sleutelbegrippen in de communicatie. Het gaat hier dus opnieuw om de drieslag van logos, ethos en pathos, nu vanuit de optiek van het uitspreken.

Dit luistert nauw, want taal is ook altijd macht. Woorden kunnen maken en breken. Het doel heiligt niet alle middelen. Dat is het gelijk van de reserve die de traditie altijd heeft gehad bij de toepassing van het instrumentarium van de retorica op de prediking. Augustinus worstelde daarmee.

Augustinus worstelt met dat dilemma. Hij had zijn opleiding genoten in de retorica. Die was in zijn dagen sterk ‘gekleurd’ door de stoïcijnen, bij wie het in de retoriek niet meer gaat om dienst aan het overtuigen van de waarheid, maar om de kunst van het mooi-zeggen als doel op zichzelf. Daarom impliceerde de overgang tot het christelijk geloof voor Tertullianus en andere kerkvaders dat zij radicaal afstand namen van alles wat met de retorica te maken heeft. Het is de verdienste van Augustinus geweest dat hij de kracht van de klassieke retorica heeft dienstbaar gemaakt aan de prediking in zijn De Doctrina Christiana. Augustinus doet dat door terug te grijpen op de grondbeginselen van de klassieke retorica, zoals ze ontwikkeld zijn bij Cicero. Vgl. voor de hele discussie in de vroege kerk en de receptie van de klassieke retorica in de kerk van de vroege Middeleeuwen: Richard Leo Enos & Roger Thompson (eds.),The Rhetoric of St. Sugustine of Hippo: De Doctrina Christiana and the Search for a Distinctly Christian Rhetoric (=Studies in Rhetoric and Religion 7). Waco (Texas): Baylor University Press, 2008.

En we zien deze terughoudendheid in verschillende gradaties terug in de kerkgeschiedenis.

Bij Calvijn lezen we een zelfde ambivalentie. Hij citeert instemmend Augustinus, waar deze zonder twijfel een stoïcijnse leraar der welsprekendheid op de korrel neemt: ‘(…) aan wie gevraagd werd wat het eerste was onder de regelen der welsprekendheid, antwoordde: de voordracht; wat het tweede: de voordracht; wat het derde: de voordracht. (…) Zo zou ik’, zo parafraseert Calvijn Augustinus vervolgens, ‘wanneer ge mij zou vragen naar de regelen van de Christelijke godsdienst, in de eerste, tweede en derde plaats en altijd maar door, willen antwoorden: de ootmoedigheid.’

Even verder echter lezen we bij Calvijn ten aanzien van de natuurlijke gaven die ‘zonder onderscheid aan vromen en goddelozen te beurt vallen’: ‘Indien wij Gods Geest houden voor de enige bron der waarheid, zullen wij de waarheid niet versmaden, noch verachten, waar zij zich ook openbaart, als wij de Geest Gods geen smaadheid willen aandoen.’ En Calvijn trekt zelf de conclusie: ‘Zullen wij zeggen dat verstand hun ontbroken heeft die door het uitvinden van de redeneerkunst ons op de juiste wijze hebben leren spreken?’ Vgl. Johannes Calvijn, Institutie. Boek II,ii,11 en 15.

Hoe sterker de openbarings-theologische insteek is, des te groter de genoemde beduchtheid.

Vooral dus in de homiletiek onder invloed van de dialectische theologie lezen we deze reserve. Vgl. Eduard Thurneysen in een kenmerkend citaat, waarin heel de reserve ten aanzien van de retorica in de homiletiek samenkomt: ‘Man spüre es, dass der Prediger nicht in eigener Sache redet. Darum rede er auch nicht wie ein Advokat, der eine gefährdete Position zu retten oder wie ein Kaufherr, der für seine Ware Reklame zu machen sucht. Unsere allzu lauten, allzu beredten Gottes- und Christusanpreisungen, unser aufdringliches Haschen nach immer neuen Gelegenheiten und immer grösseren Lokalen, sie an den Mann zu bringen, sind Kapuzinerweisheit und glatter Verrat an der Sache. [….] Der Prediger ist, wenn er ist, was er sein soll, nicht Agitator und nicht Krämer. Er ist Zeuge vor Gericht, der eine Aussage macht (was sollen da alle rednerischen Künste!), er redet nicht aus eigenem Antriebe, sondern in Auftrag.’ Eduard Thurneysen, ‘Die Aufgabe der Predigt’, 111.

In onze cultuur van multimediale communicatie en de toepassing daarvan in de kerkdienst, vraagt deze met de traditie gegeven terughoudendheid om een actuele reflectie. Hoe werkt mondelinge communicatie in een multimediale cultuur die de cultuur van print en schrift veronderstelt en tegelijk daaraan voorbij gaat? Wat vraagt die van de performance van de preek die – om met de theorie van Walter Ong te spreken – bij uitstek een vorm van secondary orality is die beoogt te functioneren als primary orality?

Walter J. Ong, Orality and Literacy. The Technologizing of the Word. New York: Routledge, (1982) 2002, 2nd ed. De culturen vóór de ontdekking van het schrift (rond 5000 tot 3000 v. Chr.) worden gekenmerkt door primary orality: mondelinge overlevering. Met een beperkte woordenschat wordt de overlevering doorverteld, in de vorm van verhalen en wijsheidspoëzie – spreuken, leerdichten – en in bloemrijke taal, met veel herhaling (parallellisme) en veel ervaringsgerichte beelden. Centrale figuur in de primaire orale culturen is de bard/priester/poëet/oude wijze (man/vrouw). Met de komst van het schrift wordt de taalschat enorm uitgebreid, en wordt de betekenis van woorden nader gefixeerd. En daarmee de collectieve herinnering over veel langere tijden. De mythen evolueren naar historieverhalen. De verhalenverteller – de priester, poëet, wijze – is minder nodig. De filosoof (interpreet) en vooral de redenaar komt op. De schrijvers worden cruciaal in de samenleving. Communicatie gebeurt steeds meer in de vorm van de redenering en de toespraak. Het blijft echter ook dan mondelinge communicatie: in de vorm van de toespraak, maar ook nog steeds in de vorm van het verhaal. Ook in de cultuur van schrift en print houdt het verhaal zijn betekenis, naast het betoog, de redevoering. Volgens Ong is in onze multimediale cultuur het verhaal weer belangrijker geworden. Waar de toespraak en de klassieke retorica, kenmerkend zijn voor de cultuur van schrift en print, zo is de mengvorm van ‘verhaal’ en ‘toespraak’, van ‘schriftgeworden overlevering’ en ‘mondelinge communicatie’ kenmerkend voor onze tijd. Dit benoemt Ong als secondary orality. De prediker – evenals de burgemeester en de president, de docent en het parlementslid – moet een retor zijn en een verhalenverteller in één.

Zijn alle middelen geheiligd?

De basis voor een goede presentatie ligt in de kwaliteit van het spreken als techniek. Verstaanbaarheid is een eerste eis om überhaupt gehoord te kúnnen worden. Dan gaat het om een heldere articulatie, een passend volume, een adequate klankkleur in toonhoogte en een ritme waardoor het luisteren aantrekkelijk en ook vergemakkelijkt wordt. Dit totale zichtbare, hoorbare en via de zintuigen ervaarbare ‘landschap’ van de performance

In de sociale wetenschappen wordt gesproken over ‘soundscape’ naar analogie van ‘landschap, als de totaliteit van de akoestische ervaring wordt bedoeld. Zie ook Mirella Klomp, The Sound of Worship. Liturgical Performance by Surinamese Lutherans and Ghanaian Methodists in Amsterdam. Leuven: Peeters, 2011.

bepaalt uiteindelijk voor een belangrijk deel de hoorderservaring. Technisch is het belangrijk dat de spreker allereerst de kwaliteit van taal, ademhaling, stem en uitspraak oefent in logopedische training. Het uitspreken als zodanig vraagt echter om meer: om een congruente belichaming, ‘embodiment’ van de inhoud. Daarbij is congruentie een sleutelwoord: de performance moet passen bij de persoon en de inhoud van hetgeen gezegd wordt. Zo vraagt een meditatieve tekst om een ingetogen en rustige presentatie waarbij alle ruimte wordt geboden aan de hoorder om juist zelf de interpretatie te activeren. Een kerygmatisch, doxologisch slot daarentegen aan het einde van een preek mag best met stemverheffing in het ‘genus grande’ gepresenteerd worden. Een lofprijzing moet klinken als lofprijzing en een litanie vraagt om een presentatie waarin pijn ook voor de hoorders voelbaar wordt. Dit kan alleen als de prediker op het moment van voordracht ook daadwerkelijk verblijft ‘in het moment’ en de ervaringsdimensie van hetgeen hij of zij zegt, voor zich ziet. Congruentie van inhoud en presentatie vraagt uiteraard ook congruentie met de liturgische cultuur waarin men zich bevindt. in de prediking komt dat niet alleen tot uitdrukking in de kleding en locatie van de voorganger, maar ook in stijl van spreken, woordkeus en vooral in de mate van formaliteit en informaliteit waarmee de geloofsgemeenschap aangesproken wordt.

Trainingen voor sprekers zijn overal te vinden. Specifiek homiletische literatuur: Jana Childers, Performing the Word. Preaching as Theatre, Nashville: Abingdon, 1998. Jana Childers & Clayton J. Schmit (eds.), Performance in Preaching. Bringing sermons to life. Grand Rapids, Michigan: Baker Academic, 2008. Paul Oskamp en Rudolf Geel, Concreet en beeldend preken, Bussum: Coutinho, 1999. Willem & Anne van der Meiden, Mag ik uw aandacht. Gids voor zinvol spreken. Zoetermeer: Meinema, 2012.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken