Vader, Zoon en Geest met ons
Bij Exodus 34,4-9 en Matteüs 28,16-20
Exodus is geen reisverslag van een woestijntocht, maar een onderwijzend verhaal. Het ex-slavenvolk wordt in de woestijn omgevormd tot het volk van JHWH. Zij moeten Hem gaandeweg door omgang leren kennen. Zijn woorden en daden willen hun volledige toewijding oproepen.
Via bemiddelaar Mozes ontvangen zij als godsgeschenk een geleide op hun moeizame tocht naar het Beloofde Land: de Tien Woorden, de decaloog, de leefregels van hun verbondenheid voor altijd, geëtst in twee stenen platen. Hun leven in de ruimte van dat Verbond zal voortdurend daaraan getoetst worden. De Eeuwige verbindt zich aan hen en zij zweren Hem trouw: alleen Hem zullen zij dienen.
Toen Mozes, na een ontmoeting op de berg met deze Verbondsgod, afdaalde met de verbondsrégels, zag hij dat deze stammen teruggevallen waren in afgodendienst. In zijn woede over hun afwijzing van Gods diepste bedoelingen, verbrijzelde hij die stenen platen, zoals het om een gouden kalf dansende vólk het verbond verbrijzeld en Gods nabijheid verspeeld had. De verbondsbreuk lag geheel aan hún kant. Mozes, ‘vriend’ van God genoemd (Ex. 33,11), had Gods barmhartigheid, trouw en genade echter al diverse keren zelf ervaren. Hij waagde een beroep op Hem: ‘deze natie is toch uw volk’, wat hebben zij in de woestijn te zoeken als U niet als Metgezel met ons meetrekt? Dan komt de Aanwezige op zijn voornemen terug en belooft: ‘Ik zal mijn Naam voor u uitroepen en genadig zijn’ (33,19). Mozes mag twee nieuwe stenen platen vervaardigen, waarop zijn God opnieuw de Tien Woorden wil etsen.
God in banden
God laat zich met vele namen noemen: Allerhoogste, Bevrijder, Vader, Schepper, Heer der heerscharen, Verlosser. Maar dat zijn slechts facetten van zijn eigenlijke Naam, JHWH, weer te geven als ‘Ik zal bij u zijn, zoals Ik bij u zal zijn’. In zijn Naam geeft Hij zichzelf te kennen, om bij hen te zijn op zijn wijze, in gericht en genade. Hij komt naar de mensen toe langs een weg die Hij zelf baant, op verschillende manieren, als de God die bereid is in dezelfde misère neer te dalen als waarin zijn volk verkeert. Daarom hebben rabbijnen gezegd: JHWH betekent ‘God in banden’ (in onze banden). Zó komt Hij, dat zegt zijn Naam. Hier kun je al een lijn zien, die in het evangelie uitloopt op Kerst, Pasen en Pinksteren. Het ‘uitroepen van de Naam’ (Ex. 34,5-6) is de aankondiging in oude tijden van een machtige Koning die nadert. Zie ook Lucas 1,32.
Het verbond schept verplichtingen
Mozes ervaart dat hij met een vóór alles genadige God spreekt. Maar er is nabijheid en distantie: God fascineert en schrikt af. Elke religieuze ervaring kent die spanning. Hij treedt ons tegemoet, is aanspreekbaar en bereikbaar in zijn Naam, maar is ons niet familiair. Wie naar de verbondsregels leeft, mag op Zijn genade rekenen. Ook van de kant van de Israëlieten wordt verbondstrouw verwacht. Een vader, de pater familias, vertegenwoordigt daarin de hele familie. God wreekt de ontrouw van de vader op diens kinderen, wanneer zij die houding van de vader beamen (Ex. 34,7). Maar het individu wordt niet opgeofferd aan de collectiviteit (Deut. 24,16). Israëls geloofservaring was: zoals zijn Naam is, zó sprak en handelde Hij. Zijn tegenwoordigheid en trouw deed Israël onontkoombaar ervaren: JHWH is God, Hij alleen! Het geheim van de God van de Bijbel ligt in zijn Naam besloten. Die wordt in de joodse traditie uit eerbied niet uitgesproken. In plaats daarvan zegt men ’adonai (= mijn Heer) of ha sjem (= de Naam). De dichteres Neeltje Maria Min besluit een gedicht over haar demente moeder die haar dochter niet meer herkent, met: ‘Noem mij, noem mij, spreek mij aan, / o, noem mij bij mijn diepste naam. / Voor wie ik liefheb, wil ik heten.’
N.M. Min, Voor wie ik liefheb, wil ik heten, Den Haag 1966.
Het boek Exodus heet in de joodse traditie daarom ‘Namen’ en begint met de namen van de zonen van Jakob die met hem naar Egypte trokken. God heeft zijn mensen zo lief, dat Hij bij Name gekend wil worden.
Zondag Trinitatis
Israëls God en Jezus horen op unieke wijze bij elkaar. Jezus’ naam zegt alles: jesju‘ah (= de Heer maakt ruimte, geeft heil, is redding). Hij verkondigt in woord en daad Gods verbondenheid met álle volken en een komende doorbraak van zijn koningschap op heel de aarde (Joh. 3,16). Dát is evangelie, blijde tijding. Matteüs geeft geen afscheidsrede, noch een hemelvaarts- en pinksterverhaal. Het gaat hem er juist om dat de Opgestane bij zijn volgelingen blijft tot aan het eind van de tijd (Mat. 28,20). Door hun optrekken met Jezus zijn de discipelen opengegaan voor de Geest van Jezus Messias, en gezondenen geworden. Zie Matteüs 10,20: ‘Jullie zijn het immers niet zelf die dan spreken, het is de Geest van jullie Vader, die in jullie spreekt.’ Jezus’ volgelingen hebben deel aan zijn zending. ‘Mij is alle macht gegeven in de hemel en op de aarde’ (28,18) lijkt een link naar Psalm 8,6. Voor Matteüs is Jezus hier de nieuwe mens. Deze woorden doen ook denken aan een troonsbestijging van de Heer.
Dat universele is de bron van de wereldzending: de uitnodiging, aan alle volken gericht, om deel te nemen aan het feestmaal van het Koninkrijk. De woorden (en daden) van Jezus spelen daarin een belangrijke rol. Onderricht dáárin koppelt Matteüs direct aan de doop en aan de belofte van de Opgestane van zijn blijvende actieve aanwezigheid – zoals in Exodus de Eeuwige de Nabije was, op zijn wijze. Matteüs eindigt zijn evangelie met een samenvallen van Pasen en Pinksteren, zoals Johannes dat doet. Het thema van zondag Trinitatis is duidelijk: de Vader zoekt ons in de Zoon en bereikt ons door Zijn Geest.
Bij Exodus 34:4-9 en Matteüs 28:16-20