Menu

Basis

Van Paulus naar pseudo-Paulus

De Paulus van de authentieke brieven en de pseudo-Paulus van de Pastorale brieven houden er heel andere ideeën op na. De discussie over de authenticiteit van de Pastorale brieven is nog altijd gaande, maar desalniettemin zijn er in mijn optiek zeer goede redenen om alle Pastorale brieven – inclusief 1 Timoteüs – als fictief te bestempelen. Het is overduidelijk dat Timoteüs niet de geïntendeerde ontvanger van de brief is en Paulus niet de schrijver.

De brieven lijken niet van de hand van Paulus afkomstig te zijn en derhalve ook niet daadwerkelijk aan zijn naaste medewerkers Timoteüs en Titus geadresseerd te zijn geweest. Het woordgebruik en de stijl van de brieven wijken sterk af van de brieven van Paulus die zeker authentiek zijn. Bovendien weerspiegelen de theologische en institutionele problemen die we in de Pastorale brieven tegenkomen niet de omstandigheden van de eerste, maar eerder die van de derde christelijke generatie. In deze bijdrage laat ik aan de hand van 1 Timoteüs zien hoe door de auteur van de Pastorale brieven een heel andere richting wordt ingeslagen dan in de eigenlijke brieven van Paulus, terwijl tegelijkertijd bewust bij de nalatenschap van de historische Paulus wordt aangeknoopt. Hoe veranderde deze latere auteur het beeld van Paulus en hoe dienen we zijn werk vandaag de dag ethisch en theologisch te duiden?

1 Timoteüs: pseudo-Paulus stelt voor altijd orde op zaken

Hoewel ik hoop spoedig naar je toe te komen, schrijf ik je dit alles voor het geval ik mocht worden opgehouden. Dan weet je hoe men zich moet gedragen in het huis van God, dat wil zeggen de kerk van de levende God, fundament en pijler van de waarheid. (1 Timoteüs 3,14)

Met deze zin legt ‘Paulus’ aan ‘Timoteüs’ uit waarom hij hem deze brief stuurt. Het is aannemelijk dat de verwijzing naar een mogelijke verlate komst van Paulus een manier is om recht te doen aan de historische fictie dat de echte Paulus deze brief schreef en tegelijkertijd te kunnen spreken over de situatie van de feitelijke ontvangers, waarin Paulus afwezig was omdat hij al jaren dood was. Het scenario dat hier geschetst wordt biedt dus de gelegenheid om uit de mond van Paulus allerlei principiële regelingen en algemene vermaningen van kerkordelijke en morele aard op te tekenen die relevant waren voor de gemeenschappen ná zijn dood.

Dat het hier gesuggereerde scenario historisch gezien onwaarschijnlijk is, wordt duidelijk als we naar de details kijken. Volgens de aanhef had ‘Paulus’ toen hij richting Macedonië afreisde zijn juniormedewerker ‘Timoteüs’ in Efeze achtergelaten, om te verhinderen dat sommigen daar afwijkende leerstellingen zouden verspreiden (1,3) en om zelf de gezonde leer te verkondigen. Men zou dan verwachten dat Timoteüs, die Paulus’ meest gewaardeerde medewerker was (Filippenzen 2,20v), de vaardigheden om een gemeente te besturen gedurende zijn samenwerking met Paulus al geleidelijk had verworven en dat hij de nodige instructies bij hun afscheid had ontvangen. Dit komt echter niet overeen met de inhoud van de brief: de aanwijzingen die ‘Timoteüs’ in 1 Timoteüs ontvangt, zijn doorgaans van zo’n principiële aard dat ‘Timoteüs’ ze óf sowieso al lang had moeten kennen óf daar gerust ook nog een paar weken op had kunnen wachten.

Het is overduidelijk dat Timoteüs niet de geïntendeerde ontvanger van de brief is en Paulus niet de schrijver. Het gaat gezien de inhoud van het schrijven er daarom niet om een tijdelijke afwezigheid van Paulus te overbruggen, maar om algemene regels over ‘hoe men zich moet gedragen in het huis van God’ (3,15) voor de tijd van de blijvende afwezigheid van de apostel vast te leggen. De geïntendeerde lezers van de brief zijn dan ook gemeenteleden en vooral ambtsdragers vanaf de derde christelijke generatie, die een behoefte hebben aan houvast, aan erkende regels in de naam van Paulus. Terwijl Paulus in de authentieke brieven vaak voorlopige oplossingen aandraagt (‘het overige ga ik regelen als ik kom’, 1 Korintiërs 11,34) en bij veel vragen slechts adviserend te werk gaat en de gemeente de uiteindelijke beslissing laat nemen (‘ik geef mijn mening als iemand die ook de geest heeft’, 1 Korintiërs 7,40), spreekt de pseudo-Paulus van de Pastorale brieven met een onaantastbare autoriteit. Zijn ‘ik wil’ (2,8; 5,14) of ‘ik sta niet toe’ (2,12) duldt geen tegenspraak. Het is ironisch en gezien de nog nader te bespreken deels onpaulinische inhoud zelfs tragisch dat degene die onder het masker van Paulus deze brief heeft geschreven, zich een autoriteit heeft aangematigd die de echte Paulus nooit heeft bezeten. Door principiële regels voor het juiste gedrag in de kerk aan de meest vertrouwde medewerker van Paulus ‘voor het geval’ van diens afwezigheid te formuleren, wilde pseudo-Paulus bij wijze van spreken voor altijd orde op zaken stellen.

In de volgende paragrafen zal ik de belangrijkste elementen van deze na-paulinische kerkorde in briefvorm in kaart brengen voordat ik afsluitend reflecteer over de theologische en ethische vragen die deze vorm van pseudepigrafie oproept.

De rechte leer en de goede orde in het geding

Van begin tot einde wordt de brief beheerst door een retoriek die de lezer alarmeert door een situatie van bedreiging te schetsen. Aan de ene kant wordt de ware paulinische leer bezworen, die onder andere wordt aangeduid als ‘mijn’ (dat wil zeggen: Paulus’) evangelie (1,11), de gezonde/goede leer (1,10; 4,6.13.16), de waarheid (2,4.7; 4,3), ‘de gezonde woorden van onze Heer Jezus Christus en de eerbiedige leer’ (6,3), en metaforisch een deposito wordt genoemd (‘hetgeen je is toevertrouwd’ 6,18). Deze moeten door Timoteüs (en allen die hem als ware discipelen van Paulus willen navolgen) bewaard worden, want alleen zo kan het geloof beschermd worden. Aan de andere kant zijn er degenen wier geloof schipbreuk heeft geleden (1,19), die van het geloof zijn afgedwaald (6,20), die een afwijkende leer verkondigen (1,3), onder andere aangemerkt als ‘verzinsels en eindeloze geslachtsregisters’ (1,4), ‘zinloos gepraat’ (1,6), het aanhangen van ‘dwaalgeesten en leren van demonen’ (4,1), ‘het ambtsdragers. goddeloze gepraat en de tegenstrijdigheden van wat ten onrechte ‘kennis’ wordt genoemd’ (6,20).

Timoteüs functioneert als voorbeeld voor toekomstige

Het is kenmerkend voor de brief dat de auteur de verkeerde en de juiste leer veelal in dit soort algemene termen beschrijft die niet veel meer willen en kunnen doen dan afschuw wekken en vertrouwen inboezemen. Uitgebreide theologische beschouwingen en argumentaties zoals men die in de brieven van Paulus tegenkomt, zoekt men in de Pastorale brieven tevergeefs. Het is dan ook een onbegonnen zaak op basis van de polemiek van de brieven een profiel van de dwaalleraren te schetsen. Duidelijk is: voor de auteur is de waarheid die hij met de naam van Paulus verbindt in het geding, en gezien de maatregelen die als remedie aanbevolen worden, zijn vooral vragen met betrekking tot het juiste gedrag omstreden. De adviezen en leerstellingen in de eerste Timoteüsbrief willen duidelijkheid geven over aanvaardbaar en onaanvaardbaar geloof en gedrag. Ze bevelen maatregelen aan die ervoor moeten zorgen dat hetgeen toekomstige generaties als paulinisch evangelie moeten bewaren het overwicht blijft behouden.

Een cruciale rol is hierbij weggelegd voor de leiders en ambtsdragers, waarbij de persoon van de fictieve briefontvanger, Timoteüs, een dubbelrol heeft. Hij functioneert als voorbeeld voor toekomstige ambtsdragers in de zogenaamd aan hem persoonlijk gerichte opdrachten en adviezen (bijvoorbeeld 1,3-11; 4,1-16; 5,1v.17-25; 6,11-16.20v) en hij ontvangt plaatsvervangend voor toekomstige ambtsdragers regels en vermaningen die betrekking hebben op gemeentelijke activiteiten, ambten en het juiste gedrag van bepaalde groepen (2,1-15; 3,1-16; 5,3-16; 6,1v; 6,3-10). Hierbij is kenmerkend dat geen zuivere scheiding gemaakt wordt tussen deze onderwerpen; het briefgenre laat zo’n associatieve behandeling toe en de auteur doet daar zijn voordeel mee.

Een van de vrouwonvriendelijkste teksten uit het Nieuwe Testament, 1 Timoteüs, 2,9-15, is bijvoorbeeld tegelijk onderdeel van een vermaning over het gebed als gemeentelijke activiteit (2,1-7: het gebed voor alle mensen, maar vooral voor koningen en gezagsdragers; 2,8: het bidden van mannen; 2,9: het bidden van vrouwen), geeft algemene regels over opsmuk en kleding van vrouwen (2,9v), en doet principiële uitspraken over de onbevoegdheid van vrouwen tot leer en gezagsuitoefening over mannen (2,11-15), waarmee onderhands een discussie over de kwalificatie tot het ambt wordt gevoerd die als tegenhanger tot de kwalificatielijst voor de bisschop gelezen moet worden, die in 3,1-7 volgt. Thema’s die voor de auteur belangrijk zijn, komen op diverse plaatsen en manieren ter sprake. Verschillende onderwerpen die onder zulke hoofdthema’s vallen, worden in het volgende overzicht daarom bij elkaar gebracht.

Een hiërarchisch gestructureerde kerk voor een hiërarchische samenleving

Meer dan de authentieke brieven van Paulus houden de Pastorale brieven rekening met de niet gelovige Grieks-Romeinse samenleving. Deze komt in beeld als potentiele ontvanger van de boodschap en vooral als wantrouwende observeerder van de gemeente die door onberispelijk gedrag gewonnen dient te worden. 1 Timoteüs formuleert een universalistische visie op het heil: het is de wil van God onze redder, ‘dat alle mensen gered worden en tot erkentenis van de waarheid komen’ (2,4). Het is dan ook de eerste en daarmee belangrijkste vermaning van Pseudo-Paulus, dat ‘voor alle mensen’ gebeden wordt (2,1), wat dan toegespitst wordt op het bidden ‘voor koningen en alle gezagsdragers, zodat wij een stil en rustig leven mogen leiden in alle vroomheid en waardigheid’ (2,2). Deze woorden bevatten een onvoorwaardelijke loyaliteitsverklaring aan het adres van de overheid als overheid (letterlijk: ‘voor keizers/koningen en voor allen die autoriteit hebben’), ‘stil en rustig leven’ betekent in het politieke jargon van die tijd een verzekering dat men zich niet schuldig wil maken aan gedrag dat ervan verdacht zou kunnen worden maatschappelijke onrust te bevorderen. De christelijke waarheid wordt met andere woorden direct gekoppeld aan gedrag dat in overeenstemming is met de dominante waarden die door de Romeinse keizer (die in het Grieks ook basileus, koning, genoemd wordt) en zijn lokale bestuurders worden gehanteerd. Conformiteit aan de door overheid en elite gekoesterde normen en waarden moet het nieuwe geloof kenmerken, de tegen-culturele dynamiek van de beginjaren van de Jezusbeweging heeft hier geen plek meer. Dit zien we op allerlei manieren terug in de concrete vermaningen en regelgevingen en in de woordkeuze die opvallende overeenkomsten vertonen met het op conservatieve waarden georiënteerde ethisch-filosofische discours van de keizertijd. Een paar voorbeelden voldoen om dit duidelijk te maken:

Vergelijkbaar met de Romeinse keizer die zich sinds Augustus pater patriae, vader des vaderlands, liet noemen en zijn absolute macht als staatshoofd beschouwde als afspiegeling en uitvergroting van de macht van de Romeinse pater familias over zijn familieleden, ziet de auteur van 1 Timoteüs het succesvolle regeren van de eigen familie als een van de kwalificatie-eisen voor een opziener (Grieks: episkopos in 3,4v). Dezelfde gedachte wordt herhaald voor de presbyter (Titus 1,5) en de diaken (1 Timoteüs 3,12), wat onderstreept, hoe belangrijk deze denkfiguur voor de auteur en zijn opvatting van de kerk en haar ambten is:

Een opziener moet onberispelijk zijn, man van één vrouw, nuchter, bezonnen, respectabel, gastvrij, bekwaam om te onderwijzen, geen dronkaard, niet opvliegend maar vriendelijk, niet strijdlustig, niet geldzuchtig, een goed voorstaander van zijn eigen huis die zijn kinderen in onderwerping weet te houden in alle waardigheid, want als iemand zijn eigen huis niet kan voorstaan, hoe zou hij dan voor de gemeente van God zorgen? (…) Hij moet ook een goede reputatie hebben bij de buitenstaanders, zodat hij niet in opspraak komt en door de duivel wordt gestrikt. (3,2-5.7)

De metafoor van de kerk als ‘huis van God’ gaat hand in hand met een hiërarchische opvatting van het ambt

De metafoor van de kerk als ‘huis van God’ (zie het aan het begin citeerde 3,15!) gaat hand in hand met een hiërarchische opvatting van het ambt, waarin gemeenteleden net als kinderen aan de vader gehoorzaamheid verschuldigd zijn. Autoriteitsfuncties in de gemeente worden aan maatschappelijke reputatie gekoppeld en zijn net als publieke ambten in de samenleving aan het mannelijke geslacht voorbehouden. Deze door de auteur van 1 Timoteüs in de naam van Paulus bepleitte patriarchalisering van het ambt is een nieuwe ontwikkeling die op gespannen voet staat met principes en praktijken die wij in de authentieke brieven van Paulus tegenkomen, waar vrouwelijk leiderschap als vanzelfsprekend verondersteld wordt (bijvoorbeeld Romeinen 16,1vv.6v.12). Juist daarom verbiedt de auteur het uitoefenen van functies en rollen met gezag door vrouwen in 1 Timoteüs in der stevige bewoordingen. Dezelfde formulering die in 3,5 voor de kinderen in relatie tot hun vader wordt gebezigd (letterlijk ‘hebbende kinderen in onderwerping’), wordt in nog sterkere vorm gekozen ter beschrijving van de juiste houding van vrouwen in het gemeentelijk onderwijs:

‘Een vrouw moet zich in rust laten onderwijzen met alle (= volkomen) onderwerping’ (2,11).

Dat leergezag niet aan vrouwen mag worden toegekend, wordt dan als direct apostolisch verbod geformuleerd: ‘Maar ik sta niet toe, dat vrouwen leren en (op deze manier) gezag uitoefenen over mannen’ (2,12).

Er volgt een redenering die teruggrijpt op de in Genesis 1–3 beschreven orde van de schepping en op de zondeval:

Want Adam werd eerst geschapen, dan Eva; en Adam werd niet verleid, maar de vrouw liet zich verleiden en raakte in overtreding. Zij zal echter gered worden door het baren van kinderen, wanneer zij blijven in geloof en liefde en heiliging met ingetogenheid. (2,13vv)

Dit is, ook naar antieke maatstaven, een bijzonder vrouwonvriendelijke en inhoudelijk problematische interpretatie van het Genesisverhaal. Dat tijdelijke prioriteit (het ‘als eerste’ geschapen zijn) voorrang geeft, gebruikt een toentertijd erkend principe, dat ook Paulus hanteert (zie 1 Korintiërs 11,3). Alleen moet men zich wel realiseren dat de eerste vermelding van de schepping van de mens als man en vrouw naar het beeld van God in Genesis 1,27 niet zo’n rangorde kent. Wij hebben dus met een selectieve lezing van het verhaal te maken die gebruikt wordt om een niet meer als vanzelfsprekend erkende patriarchale orde te herbevestigen. Dat de zonde door ‘de vrouw’ de wereld in is gekomen, beweert ook bijvoorbeeld Sirach 25,24. Men leidt bij dit type interpretatie een morele minderwaardigheid van het vrouwelijke ten opzichte van het mannelijke geslacht af van het verhaal van Eva’s verleiding door de slang. 1 Timoteüs gaat zelfs zo ver te beweren dat Adam helemaal niet verleid werd, wat toch moeilijk te rijmen is met het bericht dat Adam net zo hard door God gestraft werd als Eva.

Waar Eva’s verleiding door de slang bij Paulus wordt aangehaald, is Eva een symbool voor de gemeente als geheel en niet voor de vrouwen alleen

Paulus wist wel beter toen hij ‘Adam’ (de mensheid die van aarde/adama was gemaakt door God) verantwoordelijk hield voor het komen van de zonde in de wereld (Romeinen 5,12vv). En waar Eva’s verleiding door de slang bij Paulus wordt aangehaald, is Eva een symbool voor de gemeente als geheel en niet voor de vrouwen alleen (2 Korintiërs 11,3). Wat vanuit het oogpunt van christelijke basisovertuigingen bijzonder verrast is dat de nadruk op de (dubieus onderbouwde) idee dat de vrouw vatbaarder is voor verleiding überhaupt nog als argument binnen de gemeente kan gelden. Want de christelijke basisovertuiging dat in de doop de oude mens gestorven is en een nieuwe schepping in Christus daarvoor in plaats is gekomen (zie Romeinen 6,1-11; 2 Korintiërs 5,17; Galaten 6,15; Efeziërs 2,15; Kolossenzen 2,12-14; 3,10) zou zo’n redenering – zeker in naam van Paulus! – eigenlijk onmogelijk moeten maken. Dat dit toch gebeurt, geeft zeer waarschijnlijk aan dat de auteur van 1 Timoteüs juist bewust ingaat tegen een interpretatie van het doopsgebeuren waarin de ‘in Christus’ opgeheven verschillen tussen mensen – jood en Griek, barbaar en Skyth, slaaf en vrije, man en vrouw (zie Galaten 3,28; 1 Korintiërs 12,13; Kolossenzen 3,11) – ook in de onderlinge verhoudingen in de gemeente zichtbaar zouden moeten worden. De reden daarvoor is de boven beschreven oriëntatie aan de waarden en het beleid van de niet-christelijke elite en de bewuste vergelijking van de gemeente met een naar Grieks-Romeinse (patriarchale) regels bestuurd huis. Deze conclusie wordt bevestigd door de vermaning die (weer indirect via Timoteüs) aan de slaven wordt gegeven. Hier lezen we:

Allen, die onder het slavenjuk zijn, moeten hun meesters alle eer waardig achten, zodat Gods naam en de leer niet worden belasterd. Zij die gelovige meesters hebben mogen deze niet verachten omdat zij broeders zijn, maar moeten met des te meer inzet als slaven dienen, omdat zij (de meesters) gelovigen en geliefden zijn die zich toeleggen op weldaden. (6,1v)

Volgens 6,1 (zie ook Titus 2,9v) worden alle slaven verantwoordelijk gehouden voor de goede naam van de christelijke leer in de buitenwereld, wat weer precies in het straatje van ‘het stille en rustige leven’ in gehoorzaam aan wereldse gezagsdragers past, omdat deze altijd bijzonder alert waren als groepen onder de verdenking kwamen slaven in opstand te brengen. Dat dit meer is dan een noodzakelijke aanpassing aan de machtsverhoudingen bewijst vers 2, waar ook slaven in christelijke huishoudens door pseudo-Paulus bevolen wordt hun gedrag ten opzichte van hun heren vanuit hun slavenstatus en niet vanuit hun posities als christelijke broeders en zusters te laten bepalen. Paulus had in zijn brief aan Filemon deze slavenbezitter juist vermaand zijn tot christen bekeerde slaaf Onesimus als ‘meer dan slaaf, als geliefde broeder’ aan te zien (Filemon 16) en hem te ontvangen zoals hij Paulus zelf zou ontvangen (Filemon 17). Pseudo-Paulus daarentegen noemt het ‘de heer verachten’ (6,2) als een christelijke slaaf zijn heer als broeder benadert. De auteur van 1 Timoteüs claimt dat juist de gelovige heren als geliefden des te meer inzet van hun slaven mogen verwachten.

Kenmerken van een vroom leven

Onthouding van seksualiteit en het volgen van spijswetten worden door de auteur van 1 Timoteüs als kenmerken van ‘demonische leren’ in diskrediet gebracht die in ‘latere tijden’ door afvalligen en leugenaars verkondigd zullen worden. Timoteüs wordt gewaarschuwd:

… zij verbieden het huwelijk en (bevelen) de onthouding van spijzen (aan) die God heeft geschapen om door de gelovigen die de waarheid kennen onder dankzegging te worden gegeten. Want alles wat God geschapen heeft is goed en niets is verwerpelijk wat met dankzegging ontvangen wordt. Het wordt namelijk geheiligd door het woord van God en gebed. (4,1-5)

We horen in deze scherpe polemiek tegen spijswetten de heidenchristelijke vleugel binnen de paulinische gemeentes, die – anders dan Paulus in Romeinen 14,1–15,13 – geen enkel begrip meer kan opbrengen voor de voorkeur van joodse gelovigen zich tot koosjer voedsel te beperken. Het is goed mogelijk dat ook dit te maken heeft met de houding van de Grieks-Romeinse maatschappij die weinig tolerantie kende ten opzichte van religieuze groepen die zich door hun manier van leven te zeer afzonderden. De auteur van 1 Timoteüs slaat in zijn anti-ascetische redenatie wel heel ver door. Hij vermaant Timoteüs: ‘Oefen je in een godsdienstig leven.’ En vervolgens plaatst hij het vrome leven in tegenstelling tot alle vormen van ascese:

Oefening van het lichaam heeft immers weinig waarde, maar een godsdienstig leven is in alle opzichten waardevol, want het houdt beloften in voor zowel dit leven als het toekomstige. (4,8)

Alle extremen zijn uit den boze, een religieus leven kenmerkt zich volgens onze auteur door het aanhouden van de middenmaat. De bisschop mag zeker geen dronkaard zijn (3,3), maar Timoteüs wordt wel aangeraden voortaan niet alleen meer water te drinken, maar met een beetje wijn zijn gezondheid een dienst te doen (5,23). Een losbandig leven is geen optie (5,6), maar de ambtsdrager moet wel zijn plichten als burger nakomen en monogaam getrouwd zijn, zoals herhaaldelijk wordt vastgesteld (3,2.12; 5,9).

De door Paulus zelf uitdrukkelijk aanbevolen ongehuwde levenswijze (1 Korintiërs 7,7v.25v.32-35.37.40) wordt vrouwen van jonger dan 60 jaar expliciet verboden (1 Timoteüs 5,11-15), een maatregel die het ontstaan van een orde van ‘weduwen’ (vrouwen die als weduwen of maagden van Christus in dienst van de gemeente stonden) tegen moest houden. Tegelijk worden op deze manier Romeinse wetten die keizer Augustus ter bevordering van huwelijk en familie had ingesteld tot recht van de gemeente gepromoveerd.

Wat doet de pseudo-Paulus van 1 Timoteüs met Paulus?

Aan het einde van dit beknopte overzicht dringt zich de vraag op: hoe is deze vorm van paulinische pseudepigrafie te beoorde len? We mogen er zeker van uitgaan dat de auteur van 1 Timoteüs niets anders wilde neerschrijven dan wat Paulus zelf in zijn optiek in de veranderde situatie zou hébben geschreven ware hij nog in leven. Toch cementeerde hij daarmee zijn eigen tijdsgebonden visie op de leer van Paulus en dit had verregaande gevolgen zoals in dit artikel duidelijk is geworden. Door de authentieke Paulus in Paulus’ naam aan te vullen en soms zelfs te corrigeren, veranderde hij ook het beeld dat lezers vanaf dat moment van Paulus zouden krijgen.

Niet op alle punten heeft de visie van 1 Timoteüs zich kunnen doorzetten. De anti-ascetische houding van de eerste brief aan Timoteüs bijvoorbeeld heeft niet veel aanhangers gevonden. De visie op vrouw en ambt daarentegen is helaas wel van grote invloed geweest en dat geldt ook voor de hiërarchische opvatting van de kerk en de weinig tolerante instelling tot andersdenkenden binnen de eigen kring. Door historisch en literair onderzoek kan opgehelderd worden hoe dit soort processen van patriarchalisering en hiërarchisering zich hebben voltrokken en hoe pseudo-Paulus het al te vaak van Paulus gewonnen heeft. Door de dialoog te heropenen worden wij in staat gebracht om zelf verantwoordelijke beslissingen te nemen die de stem van de historische Paulus voldoende doen gelden en die bij onze tijd passen.

Annette Merz is hoogleraar Nieuwe Testament aan de Protestantse Theologische Universiteit, standplaats Groningen.

Literatuur

• L.R. Donelson, Pseudepigraphy and Ethical Argument in the Pastoral Epistles HUNT 22 (Tübingen: Mohr Siebeck, 1986).

• D. Horrell, “Disciplining Performance and ‘Placing’ the Church: Widows, Elders and Slaves in the Household of God (1 TIM 5,1-6,2),” in 1 Timothy Reconsidered, red. K.P. Donfried (Leuven: Peeters, 2008), 109–34.

• A. Merz, Die fiktive Selbstauslegung des Paulus: Intertextuelle Studien zur Intention und Rezeption der Pastoralbriefe NTOA 52 (Göttingen & Fribourg: Vandenhoeck & Ruprecht, 2004).

• M.M. Mitchell, “Corrective Composition, Corrective Exegesis: The Teaching on Prayer in 1 Tim 2,1-15,” in 1 Timothy Reconsidered, red. K.P. Donfried (Leuven: Peeters, 2008), 41–62.

• L. Oberlinner, Die Pastoralbriefe: Erster Timotheusbrief HThK XI/2 (Freiburg, Basel, Wien: Herder, 1994).

• E. Tamez, Struggles for Power in Early Christianity: A Study of the First Letter to Timothy (Maryknoll, NY: Orbis Books, 2007).

• U. Wagener, Die Ordnung des Hauses Gottes: Der Ort von Frauen in der Ekklesiologie und Ethik der Pastoralbriefe WUNT 2/65 (Tübingen: Mohr Siebeck, 1994).

Delen van deze tekst zijn eerder gepubliceerd in H. Janssen en K. Touwen (red.), In naam van Paulus: Handelingen en de aan Paulus toegeschreven brieven, Tijdschrift voor Verkondiging 7 (2015): 67-79, 84-91. Met dank aan Matthijs den Dulk voor zijn deskundige redactie.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken