Menu

Premium

Vertrek dat perspectief biedt

Bij Jesaja 48:17-21 en Matteüs 25:14-30

Zoals elk afscheid de geboorte van een herinnering betekent, biedt elk vertrek nieuwe kansen. Spannend of ongewis kan het zijn en soms brengt het onzekerheid met zich mee, maar het pakt ook vaak goed uit om het oude en vertrouwde los te laten om nieuwe wegen te gaan. Nieuwe mogelijkheden, nieuwe hoop en nieuw perspectief.

Zoals bij het einde van de ballingschap met het aangekondigde vertrek uit Babel. Jesaja 47-48 vormt een keerpunt binnen Deutero-Jesaja, want er breekt een nieuwe fase in de heilsgeschiedenis aan. God handelt en bewerkstelligt een doorstart voor Israël. In de gelijkenis die Jezus vertelt creëert de man die op reis ging naar het buitenland voor zijn dienaren bewust een nieuwe situatie. Zijn vertrek is een testcase voor zijn ondergeschikten. De vraag is hoe zij met de situatie die zo ontstaat zullen omgaan.

Nieuwe uittocht

Het vertrek uit Babel (Jes. 48,20) vloeit voort uit Gods raadsbesluit. Er komt spoedig een einde aan het verblijf in den vreemde. De gebeurtenissen worden ook hier van tevoren door God aangekondigd. Dat is de strategie die Hij steeds heeft toegepast. We lezen hier direct over God als bevrijder (Hebr.: ga’al) en als Heilige van Israël. Het doet denken aan de bevrijding uit Egypte (Ex. 20,2), terwijl ook de belofte aan Abraham in herinnering wordt geroepen (Gen. 22,17). Israël verneemt de oproep om te getuigen over Gods bevrijdend handelen (Jes. 48,20b). De lezing heeft in het laatste vers een mooi voorbeeld van het perfectum profeticum. De toekomstige gebeurtenis van het vertrek wordt gesteld in de verleden tijd, alsof de bevrijding reeds plaatsgevonden heeft.

Het lijkt op…

De gelijkenis over de talenten maakt deel uit van de eschatologische redevoering (Mat. 24-25), de laatste van de vijf grote toespraken van Jezus in dit evangelie (vgl. Mat. 26,1, NBV). De lezing sluit direct aan bij de gelijkenis van de wijze en de dwaze meisjes met de oproep om altijd waakzaam te blijven, en wordt gevolgd door het verhaal over het oordeel van de Mensenzoon. Achtereenvolgens is er sprake van een bruidegom die plotseling en onverwacht verschijnt, vervolgens gaat het over iemand die op reis gaat naar het buitenland en weer terugkeert en ten slotte horen we over de wederkomst van de Mensenzoon. Heeft de compositie van de evangelist misschien ook als achtergrond dat de drie verhaalfiguren met elkaar geïdentificeerd kunnen worden? Maar het is ook mogelijk om bij de man die op reis gaat en een tijd afwezig is, toch allereerst aan God te denken.

Als God afwezig lijkt

‘Het zal zijn als met een man die op reis ging…’ Zó begint de gelijkenis (25,14). We dienen hier feitelijk te lezen: ‘Dan zal het met het Koninkrijk van de hemel zijn als met…’ Want dáár heeft de gelijkenis betrekking op, in het verlengde van die over de wijze en de dwaze meisjes. Dat vormt het uitgangspunt: hoe dat Koninkrijk van God in de praktijk functioneert. In de gelijkenis wordt God dan vergeleken met iemand die naar het buitenland vertrekt en zo geruime tijd afwezig is, maar vooraf zijn dienaren toevertrouwt wat van Hem is. Het gaat dus om het vertrouwen dat in hen gesteld wordt om te handelen en te leven in de geest van God. Zó doen zoals God zelf zou doen. Wat is het dan dat God zijn knechten toevertrouwt? Zijn kapitaal, alles wat Hem toebehoort. Ook als God afwezig lijkt, laat Hij zijn wereld niet vallen. Dat is Gods grote ontferming en die vormt dan ook de inhoud van de talenten, de ‘goederen’ die uitgedeeld worden onder zijn dienaren. Het gaat daarmee om Gods betrokkenheid bij de wereld.

Dat Hij zich niet van mensen afkeert of zich onverschillig betoont. Ook in zijn afwezigheid blijft God bij zijn mensen.

Gelijkwaardig maar niet gelijk

In de gelijkenis wordt niet iedereen hetzelfde toevertrouwd. Er wordt onderscheid gemaakt, een ieder naar zijn bekwaamheid (25,15b; Gr.: dunamis: wat iemand áánkan, zijn krachten niet te boven gaat). Van niemand wordt het onmogelijke gevraagd, alleen wat je kunt volbrengen wordt van je verlangd. Niets meer, maar ook niets minder. Dat gegeven kan ook een reden tot vertrouwen zijn: wat je te doen staat, ís voor jou ook te doen. ‘Het woord dat Ik jou geef is niet te hoog, is niet te diep. Jij kunt het volbrengen’ (Deut. 30,14). Je wordt bevestigd in je mogelijkheden en in je kansen. En daarom worden die twee knechten in identieke bewoordingen gewaardeerd voor de inspanningen die zij geleverd hebben. Zij hebben gedaan wat zij konden met wat hun toevertrouwd werd, en dat was voor beiden verschillend. Bij alle onderlinge verschillen qua aanleg en capaciteiten hebben ze ten minste dit met elkaar gemeenschappelijk: hun gevoel voor verantwoordelijkheid met een grote inzet en toewijding. En daar gaat het die heer in de gelijkenis blijkbaar om. Dat is wat hij in hen waardeert. Maar dan het oordeel over de derde knecht! Dat is hard, omdat hij zich door wantrouwen en vooral door angst heeft laten leiden. Eén ding moet je hem nageven: hij is tegenover zijn heer wel eerlijk en oprecht over de gevoelens die het hem belet hebben om met dat ene talent aan de slag te gaan. Angst en een allesoverheersende behoefte aan zekerheid waren bepalend voor zijn doen en laten – met de nadruk op het laatste. Het had een verlammende uitwerking op hem.

De gelijkenis van de talenten gaat niet over het zo goed mogelijk benutten van de geschonken talenten (hoe een mens daarmee moet woekeren), maar draait om de gedachte dat geschonken vertrouwen (dat God in mensen stelt) niet beschaamd mag worden. Het evangelie van Jezus is een waagstuk dat de hoorder moet durven áángaan.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken