Vertrekken, met alleen je tandenborstel
Transitie in gemeenschap
Samen leven als broeders en zusters heeft de kerk altijd gezien als haar roeping, in het bijzonder met de allerarmsten. Dat gaat echter nooit vanzelf, en daarom zal de kerk wel altijd in transitie blijven. Ze is er nooit klaar mee.
Wat zet de kerk in beweging en kun je dat transitie noemen? Transitie is een vorm van bewegen en benadrukt het proces zelf, het uit zich in een geleidelijk veranderen. Wat in transitie is, is bezig van de ene vorm in een andere over te gaan. Een transitie leidt in een enkel geval tot een volledige gedaanteverandering, denk aan de ingesponnen rups die vlinder wordt. Een transitie kan ook zoveel van het oude in zich dragen, dat van de identiteit niets verloren gaat. Dan lijkt het eerder op een erfgoed dat tot een historische getuige wordt.
Sociale gezicht
Die laatste vorm van transitie is op kerken van toepassing. De huidige kerken laten zich nog zinvol vergelijken met de eerste christengemeenten. De kerk blijft gelijk en verandert, in zoverre zij rekent met de tijd. Kerken leven niet in een reservaat, ze doen mee in het wereldgebeuren.
Van de vele raakvlakken kies ik er een uit die zelfs velen buiten de kerk kennen: het sociale gezicht van de kerk. Kerken staan plaatselijk vaak goed aangeschreven door hun diaconale inzet en maatschappelijk engagement. Deze opdracht tot sociale betrokkenheid is christenen al van de vroegste eeuwen af eigen.
Christenen geloven in Jezus Christus die zich het lot van armen en rechtelozen aantrok en hen tot zijn broeders en zusters maakte. Met de inzet voor universele broederen zusterschap onderscheidde de kerk zich ten opzichte van de buitenwereld. Dit ideaal vond ook buiten de kerk weerklank zoals in de Franse revolutie met haar leuze ‘Vrijheid, gelijkheid, broederschap’, maar daar werd broederschap nooit een praktijk waarop men elkaar aansprak.
Universele broederschap
In mijn boek Zonder broederschap geen vrijheid en gelijkheid constateer ik een tekort aan broederschap in het maatschappelijk, sociaaleconomisch en politiek verkeer. Wij staan op ons recht op vrijheid en recht op gelijke behandeling, maar wie springt voor broederschap in de bres? Waarom wordt er zo vaak gesproken over mijn rechten en niet over die van mijn broeders en zusters?
Tijdens de Franse revolutie gingen velen de straat op voor vrijheid, gelijkheid én broederschap voor alle mensen. De verdwijning van broederschap uit deze strijdleus is ook wat mij opviel in mijn onderzoek naar broederschap (en zusterschap) in de Franse revolutie. Broederschap verdween in de Franse tijd al van de radar. Geen haan die ernaar kraaide.
Toch was men met de poging om erfelijke (adellijke) titels af te schaffen, omdat iedereen voor de wet gelijk moest zijn, nog niet automatisch elkaars broeder en zuster geworden. Ook de klassieke oudheid kende universele broederen zusterschap niet. Men vond dit idee zelfs bespottelijk: je maatschappelijke positie werd bepaald door waar je wieg gestaan had.
Vermaningen
In de eerste christelijke gemeenten deed afkomst er niet toe. Een grootgrondbezitter met veel slaven die voor hem het werk deden, een zelfstandige ambachtsman of een slavin, in de kerk kwam men als broeders en zusters samen. Slaven werden in de christelijke gemeentes voor vol aangezien. Je hoeft maar de Bijbel op te slaan, zeker in de nieuwste gender-inclusieve Bijbelvertalingen, om overal in de nieuwtestamentische brieven te lezen hoe de geadresseerden steevast als broeders en zusters worden aangesproken.
Hoe vanzelfsprekend dit ook was, het moest wel geoefend worden. Voor de kerk vroeg het in de praktijk brengen van dit ideaal inspanning. Het bleef ook onder christenen te vaak bij woorden alleen.
In de brieven van Paulus worden zijn broederlijke groeten dikwijls gevolgd met even broederlijke vermaningen. Hij draagt zijn adressanten op om elkaar meer te verdragen. Zie de fouten van anderen met meer coulance. De zwakkere broeder en zuster moeten ontzien worden uit naam van de liefde en de gerechtigheid. Niet het eigen gelijk, niet het eigen prestige dienen het laatste woord te hebben. Acht de ander hoger dan jezelf, schrijft Paulus, zonder uitzondering.
Geen slaaf geen vrije
Het meest intrigerende in het vroege christendom vind ik de omgang met slaven en armen. Juist de volstrekte acceptatie van ieder mens als broeder en zuster maakte een eind aan elk maatschappelijk verschil in boven en onder. Die omgang was revolutionair, omdat het haaks stond op wat men normaal vond. In de gemeenten moest men evenzeer die nieuwe omgang leren. Dat ging blijkbaar niet vanzelf.
Deze worsteling met de realiteit vinden we terug in de brieven van Paulus. Enkele voorbeelden volstaan. ‘Wie bent u dat u een oordeel velt over uw broeder of zuster? Wie bent u dat u neerziet op uw broeder of zuster?
Tegen het zere been van Jakobus
Wij zullen allen voor Gods rechterstoel komen te staan, want er staat geschreven: ‘”Zo waar ik leef – zegt de Heer –, voor mij zal elke knie zich buigen, en elke tong zal God loven.” Ieder van ons zal zich dus tegenover God moeten verantwoorden.’ (Romeinen 4: 14)
Je hebt, schrijft Paulus, geen recht om een oordeel uit te spreken over je broeder en zuster. Voor God, de hoogste rechter, moeten wij ons allemaal verantwoorden. Voor God zijn we gelijk. Zo moeten we ons ook tot elkaar verhouden, als gelijken.
In de brief aan de Galaten schrijft Paulus dat er geen verschillen meer zijn: ‘… want door het geloof en in Christus Jezus bent u allen kinderen van God. U allen die door de doop één met Christus bent geworden, hebt u met Christus omkleed. Er zijn geen Joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of vrouwen, u bent allen één in Christus Jezus.’ (Galaten 3:26-28)
Geldt die gelijkheid ook voor de rijken en de armen? Jazeker. Al blijkt ook dat sommige gefortuneerden zich rond de gemeenschappelijke maaltijd in de bijeenkomsten op dit punt misdragen. Zij storten zich al op de maaltijd, waardoor de minder bedeelden in de gemeente met de kruimels zitten. Paulus waarschuwt hen dat zij met die scheiding tussen rijken en armen de maaltijd van de Heer tot een farce maken (1 Korintiërs 11).
De minachting voor armoede en armen is ook tegen het zere been van Jakobus. In zijn brief heeft hij geen goed woord voor de manier waarop alleen rijken met alle egards omringd worden. Men staat voor hen op en biedt meteen een zitplaats aan, terwijl de arme maar ergens op de grond moet plaats nemen.
Armoede verbindt
Broederschap leidde telkens tot bezinning op de eigen inspiratie en roeping. We zijn hier op aarde om te dienen, niet om te heersen. De liefde gaat voor alles. Die bezinning was nodig, omdat waar mensen samenscholen nu eenmaal problemen ontstaan die opgelost moeten worden. Ruzies komen in de beste families voor, luidt een bekend spreekwoord. Christenen kunnen daarover meepraten.
De kunst was om telkens de hand in eigen boezem te steken en niet als vanzelf de ander als schuldige aan te wijzen. Verbeter de wereld begin bij jezelf, is nog steeds een waarheid die zo aan de Bijbel ontleend kon zijn. Iemand als Franciscus van Assisi heeft dit heel goed begrepen. In zijn navolging van Christus speelde armoede de hoofdrol. Armoede werd de verbindende factor met anderen.
Armoede werd bij hem zelfs gepersonifieerd in Vrouwe Armoede, die hij als een middeleeuwse ridder op hoofse wijze wilde lief hebben. Maar in zijn omarming van de bezitsloosheid was hij geen zwever. Hij stond erop dat zijn medebroeders niets zouden bezitten dat ze niet tegelijk zouden delen met elkaar en anderen. Werken deden ze voor de kost, nooit voor geld. Ze werkten voor een maaltijd en als ze niets om handen hadden moesten ze maar gaan bedelen. Het is de bloeitijd van de bedelordes. Ze moesten leren om niets te nemen en alleen te ontvangen.
Radicaliteit
De radicaliteit van de bedelmonniken ging velen toen en nu te ver. Wie zich in Franciscus’ leven en geschriften verdiept, concludeert dat zijn radicaliteit geen blijk van fanatisme was. Franciscus trok zich juist de zorg om de ander, de meest behoeftigen, aan uit liefde. Voor hem waren alle christenen tot die liefde van Christus geroepen.
In zijn verhaal mag Clara niet ongenoemd blijven. Zij sloot zich al heel jong bij Franciscus aan en koos voor een leven dat zich oriënteerde op deze armoede. Nog altijd zijn haar medezusters onder ons, de clarissen en verwante zustercongregaties.
De weg loopt altijd verder
De armoedebeweging bleef een voorbeeld van inspiratie voor de breedte van de kerk. Zelfs voor de kerken van de reformatie, die zich keerden tegen kloosters en geestelijkheid, bestond een vergelijkbare ijver voor de armoede van Christus. Zij vertaalden dat ideaal in een levenshouding waarin rijkdom en praalzucht ondeugden waren. Protestantse kerken stralen soberheid uit, net als een diepe ernst voor de genade die de mens om niet geschonken is.
We hebben niets om ons op voor te staan. Protestanten hebben altijd uitgedragen: ‘hier beneden is het niet’, en niet aan ons maar alleen aan God de eer. Hierin drukten zij hun reserve uit voor het al te wereldse, en hun behoefte om niet ‘wereldgelijkvormig’ te zijn. Al voert Max Weber de kapitalistische handelsgeest terug op de invloed van het protestantisme, het besef dat we wel in de wereld maar niet van deze wereld zijn, is even protestants.
Slechts een tandenborstel
Dat de geschiedenis van het christendom zwarte bladzijden kent, staat als een paal boven water. Tegelijk vertellen deze donkere momenten niet het hele verhaal. Wel laten ze zien hoe de kerken van meet af aan geworsteld hebben om trouw te zijn aan de roep midden in de wereld de arme Christus te volgen.
De zwarte bladzijden zijn ook achteraf nooit een excuus geworden om aan deze boodschap iets af te doen. Eerder zijn het evenzovele herinneringen aan gelovigen om wakker te zijn, in ieder geval niet zelfingenomen.
De kerk zal daarom nooit denken dat zij haar eindpunt of doel bereikt heeft. De weg, die ze gaan moet, loopt altijd verder. Veel kenmerkender voor iedere christen is een ontvankelijke houding waarin men nuchter dienstbaar is in een wereld die evenzeer in transitie is.
In de tv-serie ‘Bomans in triplo’ interviewde de schrijver Godfried Bomans zijn broer Arnold en zijn oudere zus Wally die beiden lang daarvoor in een klooster waren ingetreden. Bomans sprak bij zijn broer, die trappist was, ook met enkele van zijn medebroeders. Het waren de late jaren zestig waarin de katholieke kerk bezig was aan een moderniseringsslag. Velen traden in die jaren uit. Bomans sprak met een oude pater over die veranderingen en vroeg hem of hij nog wel op zijn plek was. De tijden veranderen, antwoordde hij, maar hij had zich in dit klooster altijd thuis gevoeld. Zijn gelovige roeping was om trouw te zijn op de plek waar hij zijn kloostergeloften had afgelegd. Maar, zei hij, als de Heer mij vraagt te gaan dan pak ik mijn tandenborstel in en sluit me weer van harte aan bij een nieuwe groep. Hij zei dat met een vrolijk gezicht.
Dit antwoord toont de kerkelijke transitie op haar best, verwoord in een geest die even eenvoudig als authentiek is.
Wim Reedijk is theoloog en schrijver van Zonder broederschap geen vrijheid en gelijkheid, essays over bewogenheid, KokBoekencentrum 2019