Veul hail en zeeg’n
Bij Numeri 6,22-27, Handelingen 4,8-12 en Lucas 2,21
‘Veul hail en zeeg’n int nije joar.’ Dat wensen Groningers elkaar op 1 januari toe. Als ze wat korter van stof zijn: ‘Veul hail en zeeg’n’. Groningen mag dan een van de meest geseculariseerde gebieden van Nederland zijn, in deze wens wordt een wereld van evangelie bewaard. Heil en zegen is waar het in de drie schriftlezingen over gaat. Heil en zegen, die voortvloeien uit de heilige Naam, waarvan driemaal sprake is.
1 januari is voor de goegemeente gewoon Nieuwjaarsdag. We kijken vooruit in hoop en vrezen. Maar we zijn in de kerk, en daar wordt heel eigenzinnig een andere kalender gehanteerd. Eén die onze wereldse beseffen heilzaam relativeert. 1 januari is op die kalender de octaafdag van Kerst, de dag waarop Jezus bij zijn Naam geroepen werd (Luc. 2,21). De verbinding tussen ‘Nieuwjaar’ en ‘Naamgeving’ is veelbetekenend. Ook in het nieuwe jaar ligt voor ons alle goeds besloten in de naam Jezus.
De Heiland heelt ons
Hoe vertaal je die naam? Er zijn allerlei mogelijkheden. Bevrijder. Zaligmaker. Redder. Heiland. Heilbrenger. Helpman. Heelmaker. Genezer… Afhankelijk van denominatie kiezen mensen vaak voor één vertaalmogelijkheid. Maar zo versmallen we onze blik. Benoem Jezus eens als Zaligmaker, wanneer je dat ontwend bent. En als dat woord je juist te vertrouwd geworden is, roep Hem dan eens aan als Heelmaker. Misschien ligt dat in Handelingen 3-4 wel het meest voor de hand. Jezus maakt heel, Jezus heelt en heilt. De apostelen worden ondervraagd, niet over een misdaad, maar gek genoeg over een ‘weldaad aan een krank mens geschied, waardoor hij gezond geworden is’ (Hand. 4,9 – SV). De Nieuwe Wereldvertaling van de Jehova’s getuigen spreekt onbekommerd van ‘beter gemaakt worden’. Andere vertalingen hebben ‘genezen’. Maar de Willibrordvertaling heeft het over ‘redding’, en ook dat is mogelijk. In de grondtaal staat het woord sooizoo, de Griekse vertaling van het Hebreeuwse jasja‘. En dat werkwoord is de bron van de naam Jezus. Hij redt, geneest, maakt heel, enzovoorts. Verderop komt het werkwoord sooizoo nog eens voor. Dan vertaalt men plots eendrachtig met ‘redden’. ‘Er is geen andere naam onder de hemel gegeven (…) waardoor wij moeten worden gered!’ (4,12 – NB). Maar waarom niet: ‘waardoor wij genezen moeten worden’ of ‘beter gemaakt moeten worden’? Waarom duikt nu opeens ‘redding’ als technische term, als (leeg?) containerbegrip op? Aan het begin van 2017 wensen velen elkaar een gezond jaar toe. Welnu, degene die ons gezond maakt, is Jezus! Het Duitse heilen geeft het beste aan waar het om gaat. De Heiland heelt ons.
Genezen van verlamming
In de verlamde man die het heiligdom niet in kon, mogen we onszelf herkennen. We leven haastig, alsof de dood ons permanent op de hielen zit. Maar onder al die jachtigheid steekt juist een verlamming. We komen het heiligdom niet binnen. Het geheim des levens ontgaat ons. Hoe meer grip we op de dingen hebben, hoe minder ze ons hun geheim mededelen. We laten ons als verlamd meesleuren door een stroom van stomme, naamloze feiten. Zo blijven we ongezegende mensen, hoe succesvol we ook zijn. We komen het heiligdom niet binnen. Zelfs in de kerk blijven we vaak… buitenstaanders, buitenzitters. Is dat niet de nood van ons bestaan en ziekmakend?
Jezus de outcast (Petrus refereert eraan, Hand. 4,10-11) introduceert ons in het heiligdom. Zijn Naam doet het (3,16). Lopend, springend en lovend mogen we binnengaan (3,8). Om voor Gods aangezicht te staan. Om aangesproken te worden door de priester met de woorden van Numeri 6,24-26: drie zinnen, met in totaal twaalf woorden – voor elke stam van Israël één. In elke zin komt de heilige Naam voor: IK ZAL ER ZIJN. De lengte van de regels is respectievelijk 15, 20 en 25 letters. De cadans en de climax van de woorden kan niemand ontgaan.
De HEER zegene en behoede u
‘Zegen’ grenst voor veel mensen aan het magische, is voor hen een stimulerende kracht. ‘Zegen deze spijze’ is een bekend gebedje. In sommige streken zegenen ze zelfs wapens. Maar in de Bijbel is zegen niet zo dinglich. De volle nadruk valt op het persoonlijke van de zegen. Ménsen worden gezegend. En gezegende mensen zegenen de HEER. Zegenen is: iemand aan zijn naam herinneren. Als de HEER een mens zegent, wordt deze uit de verlammende anonimiteit opgewekt, krijgt deze een naam, een roeping, een bestemming, een levensweg. En als een mens de HEER zegent, neemt dat de vorm aan van lofprijzing.
In de zegen wordt onze naam verbonden met de heilige Naam. ‘Zo moeten zij Mijn Naam op de Israëlieten leggen; en Ík zal hen zegenen’ (Num. 6,27 – HSV). De Naam wordt op ons gelegd. ‘The bene-diction names, claims, marks, binds us with the name and purpose and character and will of this God.’ Gemarkeerd door de Naam die vlees en bloed werd, kunnen we het nieuwe jaar in. Succesvol? Gelukkig? Gods goedheid is te groot voor het geluk alleen (LB 650,2)! Maar in elk geval niet naamloos, ongezien, ongekend. We zijn benoemde mensen. Geheelde mensen. In wording.
Trouwens, heel de priesterlijke zegen van Numeri 6 staat in het enkelvoud. Een ‘jij’ wordt hier aangesproken. Niet omdat hier het westerse individu beoogd wordt. Israël is aangesproken. De gemeente. Die aanspraak is helend. Langs elkaar heen strevende individuen worden sámen individuus, dat is: onafscheidelijk, ondeelbaar. Dat alleen al is zo heilzaam. Daar word je beter van!
‘Veul hail en zeeg’n int nije jaor!’ Want we worden bij onze naam genoemd. Door de God die zelf ook geen naamloze kracht wilde blijven. ENE is zijn Naam: IK ZAL ER ZIJN. Dat dit geen loze kreet is, blijkt uit de vleeswording van de Naam die we pas gevierd hebben.