Vieren met kinderen in Nederlands-Protestantse context
Je benoemt in je boek over ‘Vieringen met kinderen’ dat je opgroeide in Mozambique en Angola. Is dit van invloed geweest op je onderzoek?
‘In mijn boek benoem ik vooral dat ik hierdoor zowel een insider als een outsider ben. Ik ben Nederlandse en christen, dus ik kon makkelijk meepraten met de mensen die ik in mijn onderzoek ontmoette. Maar zelf heb ik als kind nauwelijks vieringen in Nederlandse protestantse contexten meegemaakt.
In dat opzicht stond ik er open in. De invloed van mijn opvoeding gaat eigenlijk dieper. Ik weet hoe verschillend christenen en kerkdiensten eruit kunnen zien. Veel diverser dan de variatie binnen de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) alleen. Mijn opleiding antropologie heeft versterkt dat ik niet snel oordeel over zulke verschillen, dat ik mensen in hun waarde wil laten en probeer te begrijpen waarom ze doen wat ze doen. De basis voor die houding ligt dus in mijn kinderjaren.’
Waar ging het onderzoek over?
‘We wilden in kaart brengen wat er nu eigenlijk gebeurt op zondag in de zondagsschool en kindernevendienst, maar ook in de kerkbanken op zondagochtend of bij andere diensten met kinderen. Het concept dat ik voor deze praktijken gebruikte is liturgisch ritueel, een term die een theologische en antropologische visie combineert en ruimte laat voor het handelen van God en mensen. De hoofdvraag was:
‘Hoe worden liturgische rituelen met kinderen performed (uitgevoerd) in protestantse gemeenschappen in Nederland, hoe dragen ze bij aan de actieve participatie van kinderen, en hoe kunnen deze praktijken theologisch worden geduid?’
Om deze vraag te kunnen beantwoorden heb ik het onderzoek vooral op observaties gebaseerd. Ik ben bij eenentwintig vieringen met kinderen geweest, in vijftien PKN-gemeenten, en vaak ook bij vergaderingen vooraf of achteraf. Omdat ik zelf deze praktijken niet kende en niet wist wat er speelde, heb ik eerst elf mensen geïnterviewd die het jeugdwerk in de PKN goed kenden, zoals jeugdwerkers en methodemakers. Daaruit is het eerste empirische hoofdstuk ontstaan, dat een overzicht geeft van de bestaande praktijken.
De praktijkvoorbeelden uit de interviews hebben ook geholpen om een selectie te maken van onderzoekslocaties voor de participerende observaties. Bij die observaties heb ik vooral gelet op wat mensen doen, op de interacties tussen kinderen en volwassenen, en op de ruimte: hoe ik die met mijn zintuigen ervaarde.’
Wat viel je op in je contact met de jeugdwerkers?
‘Het enthousiasme voor kinderen en hun geloof wat ik bij jeugdwerkers zag! Ze gaven ook aan dat het thema van mijn onderzoek heel nuttig en relevant voor hen was. Dat was voor mij als onderzoeker heel inspirerend!
Daarnaast merkte ik bij de gemeentes die ik heb bezocht een verlangen om met kinderen betekenisvol bezig te zijn, met hen over geloof na te denken en samen uit geloof te leven. Mensen wilden hier graag over nadenken, maar deden dat soms pas doordat ik vragen ging stellen. Die rol – gemeenteleden aanzetten tot reflectie op vieren met kinderen – nemen jeugdwerkers regelmatig op zich en dat mag denk ik ook nog wel meer gebeuren.’
Wat waren de belangrijkste bevindingen in je onderzoek?
‘Het belangrijkste was dat kinderen meer participeren dan volwassenen denken. Er wordt ook in de literatuur vaak opgeroepen om kinderen meer te betrekken. Die oproep doe ik ook, maar tegelijkertijd is het goed om te zien hoe kinderen nu al meedoen. Daarmee kun je goede praktijken die er al zijn versterken.
Bijvoorbeeld als mensen die vieringen met kinderen organiseren, vooraf ideeën verzamelen van kinderen die ze kennen, vaak hun eigen (klein)kinderen. Goed kijken, luisteren en vragen stellen maakt al verschil voor de participatie van kinderen.
Dan valt het bijvoorbeeld op dat kinderen die met hun eigen ding bezig leken tijdens de dienst, meer van een verhaal of lied hebben meegekregen dan je zou denken. Hun bezigheden kunnen volwassenen misschien afleiden, maar zeker voor jongere kinderen helpt beweging juist bij het luisteren.
Daarnaast is het me opgevallen hoe belangrijk vieren met kinderen eigenlijk is in theologisch opzicht. Allerlei begrippen komen dan langs, afhankelijk van de gemeente en iemands persoonlijke theologie, zoals verbond, bekering, goed leren leven, inwijding en mysterie. En dat kinderen deel zijn van de gemeente als het Lichaam van Christus of dat het belangrijk is dat ze leren over liturgie en bijbelse verhalen, omdat het christendom deel is van hun culturele erfgoed. Kinderen zijn de toekomst van de kerk, wordt er wel gezegd, maar mijn onderzoek belicht dat kinderen deel zijn van de kerk nu.
Een belangrijke nuancering die ik heb ingebracht gaat over de discussie die er is in de internationale wetenschappelijke literatuur en de Nederlandse praktijk over intergenerationeel vieren. Intergenerationeel vieren en doelgroep-vieren worden daarbij vaak als twee uitersten geschetst, een tegenstelling.
Mensen zien de zondagochtenddienst vaak als hét moment om intergenerationeel te vieren: dan zouden alle generaties samen moeten zijn, en de kindernevendienst zien ze als een typische doelgroepviering. Maar in de praktijk beschrijven die definities eigenlijk geen echte praktijken maar eerder een soort ideaal van wat worship (vieren of eredienst) eigenlijk is.
Als je een willekeurige protestantse gemeente binnenloopt, kom je waarschijnlijk een mengeling van praktijken tegen: een biddagdienst voor kinderen en eentje waar vooral volwassenen komen, terwijl op zondag behalve de jongste kinderen iedereen in de kerk zit en de basisschoolkinderen daarna naar zondagsschool gaan. Of een dienst waarbij de kinderen eerst aanwezig zijn, dan naar de kindernevendienst gaan, en weer terugkomen voor de zegen, en waar een keer per maand een nul tot honderd-viering is.
Kliederkerk laat goed zien dat intergenerationeel en doelgroep door elkaar lopen: Kliederkerk wordt neergezet als intergenerationeel, maar er komen vooral gezinnen naartoe en de activiteiten, liederen en verhalen zijn duidelijk afgestemd op kinderen. Er is natuurlijk wel verschil tussen praktijken, maar wat mij opviel was dat of je nu vindt dat kinderen in de kerkdienst horen of in een eigen ruimte geloof mogen ontdekken, het allebei gebeurt vanuit de volle overtuiging dat kinderen en hun geloof belangrijk zijn.’
In je boek schrijf je over ‘performing God’. Kun je uitleggen wat je daarmee bedoelt?
‘Zoals ik al zei heb ik erg gelet op interacties, op wat mensen doen in een ruimte. Tijdens een dienst zeggen en doen mensen dingen die gaan over God. Met andere woorden: hoe stellen mensen God present? Met ‘performing God’ wilde ik daarover nadenken. Daarbij wil ik direct toevoegen dat wie God is niet samenvalt met menselijke performance van God.
In het hoofdstuk dat daarover gaat beschrijf ik vier praktijken. Allemaal benadrukken ze iets anders: dat kennis van God blij maakt, dat God uitnodigend is in de richting van kinderen, dat God mensen opwekt en een nieuw begin geeft en dat God mensen helpt maar misschien ook niet bestaat. Deze interacties van kinderen en volwassenen tijdens verhalen, rituelen en spel zijn belichaamde theologie.
Voor gemeentes is het denk ik vooral belangrijk om te bedenken hoe je tegen kinderen over God spreekt en wat je met kinderen doet als het over God gaat. Zoals welke houding je inneemt tijdens gebed, welke karaktereigenschap van God je wilt dat kinderen leren kennen en welke bijbelverhalen je samen uitbeeldt, naspeelt of bespreekt. En om dan te bedenken of dat is wat je wilt benadrukken, maar ook of dat is wat jij en andere gemeenteleden echt geloven over God – of dat het heel anders is of maar een deel van het geloof.
Hoewel ik hier geen uitgebreide analyse op heb gedaan, kreeg ik de indruk dat volwassenen tegenover kinderen stelliger zijn over hun geloof dan tegen andere volwassenen. Persoonlijk denk ik dat je best geloofstwijfels of aarzelingen bij de uitleg van bijbelverhalen kunt bespreken, zeker als kinderen in de bovenbouw komen, en al helemaal als dat een belangrijk deel is van je eigen geloofsbeleving. Probeer rekening te houden met hun begrip en hun geloof, maar probeer ook eerlijk te zijn.
Opnieuw, met de nadruk op performance bedoel ik dus niet dat je een show opvoert voor kinderen, maar juist hoe je samen met kinderen God belichaamt, Christus vertegenwoordigt of geïnspireerd raakt door de Geest.’
Wat zou je kerken adviseren die kinderen er voluit bij willen betrekken?
‘Begin gewoon ergens! Ga kinderen vragen stellen. Zoek hun perspectief op! Wat vinden ze belangrijk in de kerk? Ik heb kinderen natuurlijk geobserveerd tijdens de participerende observaties, maar op de meeste onderzoekslocaties ook met een of twee kinderen tussen de vier en de twaalf een kort interview gehouden. Dan kom je erachter dat het belangrijk is voor kinderen om mee te kunnen doen. Meedoen, fysiek met bewegen, zingen, voelen … En meedoen in besluitvorming. Misschien niet in vergaderingen, want kinderen denken – vaak terecht – dat dat saai voor ze zal zijn, hoewel daar wel oplossingen voor te bedenken zijn. Het is in ieder geval belangrijk dat ze weten dat ze input kunnen geven als ze dat willen.
Leg uit wie ze daarvoor moeten benaderen, of creëer een vast moment waarop ze hun mening of idee kunnen delen. Onderschat trouwens niet dat zeker oudere kinderen en kinderen die veel nadenken, ideeën hebben over de kwaliteit van een dienst. Ze merken het op als niet goed is afgestemd welk lied gezongen gaat worden, of als de opstelling van de zaal niet logisch is, of dat een activiteit eigenlijk niet past bij de preek.
Uit mijn onderzoek blijkt ook dat kinderen relaties belangrijk vinden, bijvoorbeeld met leeftijdsgenoten, ouders of andere gemeenteleden. Let er dus op dat je niet alles organiseert en alle tijd vult met activiteiten en met het zenden van informatie, maar ruimte maakt voor ontmoeting en gezelligheid. Betekenisvolle liturgische rituelen met kinderen hebben dus ook een element van gemeenschap en samenzijn, dat is voor kinderen net zo belangrijk als voor volwassenen.
Als laatste een oproep om na te denken over hoe vieren zintuiglijk is, over de fysieke kant van geloven. Dit is een onderwerp dat ik zelf super interessant vind. Welke invloed heeft de architectuur of de inrichting van een kerkgebouw op hoe je een dienst ervaart?
Een oud gewelfd kerkgebouw klinkt anders dan een nieuwbouwzaal, wat doet dat met je als je meezingt? Een groeiende groep kerken en gelovigen denkt trouwens na over hoe je als kerk kinderen kunt betrekken, ook op heel praktische manieren: Zijn er bijvoorbeeld kapstokken waar kinderen bij kunnen om hun jas zelf op te hangen? Als je zoekt op ‘child-friendly church movement’ (kindvriendelijke kerk-beweging) vind je artikelen vol ideeën en adviezen daarover.’
Heb je nog tips voor interessante literatuur over vieren met kinderen?
‘De dissertatie When I was a Child: Children’s Interpretations of First Communion van Susan B. Ridgely is een aanrader! Een deel van het boek is te lezen als voorvertoning in Google Books. In haar onderzoek focust zij zich op de vraag hoe kinderen hun eerste communie ervaren. Als religiewetenschapper laat Ridgely mooi zien wat er gebeurt als je inzoomt op wat kinderen doen in de liturgie en hoe ze de betekenis van de rituelen voor zichzelf construeren. Kinderen oefenen in religieuze gebaren en houdingen – hun zintuigelijke en lichamelijke ervaring draagt bij aan de betekenisgeving van het moment.
De benadering van Ridgely illustreert dat kinderen een eigen perspectief en rol hebben in religie. Het heeft dus echt zin om kinderen serieus te nemen in een onderzoekssetting en hun handelen en spreken als uitgangspunt te nemen.’
Literatuur
Pdf van het onderzoek Worship with Children:
Agentive Participation in Dutch Protestant Contexts van Lydia van Leersum-Bekebrede: https://books.ugp.rug. nl/index.php/ugp/catalog/book/64
Petra Laagland Winder studeerde cultuurwetenschappen en theologie. Zij werkt momenteel aan haar doctoraat over individuele geloofservaring en gedeelde geloofstaal aan de Protestantse Theologische Universiteit in Amsterdam.