Menu

Premium

Volharding, standvastigheid

Geloofstaal & cultuurtaal

Het begrip ‘volharding’ heeft in de geschiedenis van de gereformeerde traditie een grote rol gespeeld. In de Dordtse Leerregels, één van de drie belijdenisgeschriften van de reformatorische kerken, wordt in vijf uitgebreide paragrafen (artikelen) de gereformeerde leer vastgelegd. Het laatste artikel gaat over ‘de volharding der heiligen’ (zie Op. 13:10; 14:12). De opstellers keren zich tegen de opvatting dat de gelovige door eigen schuld weer van God kan afvallen en wijzen dan op ‘de genadigebarmhartigheid Gods dat zij noch ganselijk van het geloof en de genade uitvallen, noch tot het einde toe in de val blijven of verloren gaan’. Hiermee is al veel gezegd over de betekenis van het begrip in de geloofstaal: volharding heeft niet alleen betrekking op de inzet van de gelovige – meer nog verwijst het naar de bewarende hand van God. Bepalend voor de inkleuring van het woord is ook de SV, die het betreffende Griekse woord vaak met ‘lijdzaamheid’ heeft vertaald. Dit suggereert een zekere berusting van de kant van de gelovige in tijden van beproeving en moeiten.

In de dagelijkse spreektaal hebben de woorden volharding en standvastigheid een heel eigen klank. Hier gaat het om doorzetten om iets te bereiken. Wie zijn doel voor ogen houdt, kan tegenslag overwinnen. Volharding en standvastigheid worden, als het niet tot drammerigheid leidt, beslist als deugden gezien.

Woorden

Het Oude Testament kent een aantal Hebreeuwse woorden die de Nederlandse vertalingen weergeven met ‘volharding’ en ‘standvastigheid’. Meestal worden deze woorden gebruikt om de gelovige aan te sporen tot trouw aan God en aan zijn geboden. De verschillende Hebreeuwse woorden hebben hun eigen klank, al is er uiteraard overlap in betekenis. Het gaat om chazaq, ‘sterk worden en resoluut zijn’; koen, ‘stevig zijn, moreel vast staan’; samach, ‘ergens op steunen en leunen’; davaq, ‘aanhangen en vastkleven’; tala, ‘hangen en geneigd zijn’ en ‘amad, ‘standhouden en volhouden’. Al deze betekenissen komen overigens onderscheiden naar voren in de SV, terwijl de NBG-51 in de meeste gevallen kiest voor ‘volharding en standvastigheid’.

Het meest in het oog springende woord in het Nieuwe Testament is hupomonè, waarmee geduid wordt op het geduldig wachten en verdragen van de gelovige in moeizame tijden. Het woord komt hoofdzakelijk in de brieven voor en een aantal malen in het laatste bijbelboek, Openbaring.

Betekenis in context

Oude Testament

De woorden ‘volharding en standvastigheid’ worden vaak gebruikt voor de dienst aan God van de individuele gelovige of van het volk. Het gaat hier om volharden in het dienen van God, in gehoorzaamheid aan de geboden en in het wandelen voor Gods aangezicht. Soms verbindt God er een belofte aan: wanneer David volhardt in het betrachten van geboden, zal God zijn koningschap voor altijd bevestigen (1 Kron. 28:7). Wanneer Jozua aan het einde van zijn leven is gekomen, spoort hij het volk aan standvastig te zijn in het onderhouden en volbrengen van alles wat Mozes geschreven heeft (Joz. 23:6). In beide passages gaat het om een krachtdadige activiteit van de gelovige en het volk. Om vastberaden te zijn (chazaq) in het doen van de geboden. Van koning Jotam wordt geschreven dat hij een krachtig (chazaq) man was omdat hij standvastig was (koen) in zijn wandel voor Gods aangezicht (2 Kron. 27:6). Het laatste woord heeft betrekking op een moreel goede levenswandel: Jotam staat stevig. In Psalm 78:37 komen we hetzelfde woord tegen.

Volharden in zonde

Het woord ‘volharden’ wordt ook in negatieve zin gebruikt; om aan te duiden dat mensen vasthouden aan een levenswandel zonder God. Het volk kan volharden, koen, in zondige praktijken (2 Kron. 27:3). In Hosea lezen we dat het volk volhardt, tala, in het afdwalen van God (11:7). Ook van koning Joram wordt gezegd dat hij volhardde, davaq, inzonde (2 Kon. 3:3). Dit laatste woord, in de SV weergegeven met ‘aanhangen’, geeft aan dat Joram niet meer kon loskomen van zondige patronen.

Nieuwe Testament

Het meest in het oog springende Griekse woord voor volharding, hupomonè, heeft de SV in de meeste gevallen vertaald met ‘lijdzaamheid’. Aangezien het woord regelmatig voorkomt in combinatie met woorden als ‘beproevingen en verdrukkingen’ ging er de suggestie van uit dat de gelovigen opgeroepen worden om in lijden te berusten. De Engelse King-Jamesvertaling geeft overigens nogal eens de vertaling patience, ‘geduld’, een woord dat minder gelatenheid suggereert.

Volharding en hoop

Nu is het inderdaad zo dat de gelovigen aangespoord wordt om te volharden in situaties van beproevingen, lijden en verdrukkingen (Mar. 13:13; Rom. 5:3, 4; 8:8-25; 2 Tess. 1:4; Hebr. 10:33-36; 12:1; Jak. 1:3-4). Paulus laat in zijn brief aan de Romeinen zien dat de gelovige uit situaties van verdrukking toch hoop kan putten. De gelovige beroemt zich niet alleen op de hoop dat hij deelt in de heerlijkheid van God (5:2). Hij beroemt zich ook in ellendige omstandigheden, die leiden tot volharding; volharding kan namelijk tot hoop leiden (5:3-4). Deze hoop is geen gevoelen van gemis of een gedachte tegen beter weten in, maar het gevolg van de liefde van God die in de harten is uitgestort (5:5). ‘Hoop’ wordt omschreven als een verwachten met volharding (8:25) te midden van een gebroken werkelijkheid (8:18-23). Paulus spoort zijn lezers aan blij te zijn in de hoop, geduldig in verdrukking en te volharden in gebed (12:12). De nauwe relatie tussen volharding en hoop blijkt ten slotte ook uit het slot van zijn brief: we houden de hoop vast door te volharden (15:4). In de brief aan de Romeinen komt de volharding naar voren als een actieve inspanning van de gelovige om zich niet te laten overmannen door verdrukkingen of door de gebrokenheid van dit bestaan. Daarmee is volharding een kenmerk van de hoop (zie ook Kol. 1:23; 1 Tess. 1:3). Hoop legt zich niet neer bij de loop van het gebeuren, maar verwacht verlossing. Letterlijk vertaald wil hupomonè zeggen: ‘eronder blijven’ of ‘eronder blijven staan’. Te denken is aan de pijlers onder een brug (J.P. Versteeg). Er gaat zwaar vrachtverkeer overheen, maar de brug houdt het. De pijlers blijven eronder staan. Ook in de evangeliën houdt Jezus zijn leerlingen voor dat een volhardend leven heil ontvangt: wie volhardt tot het einde toe, zal behouden worden’ (Mar. 13:13). In tijden van vervolging zullen sommigen misschien het vege lijf kunnen redden, maar voor velen zal dat niet mogelijk zijn. De dood van de gelovige betekent niet het onherroepelijke einde, maar opent de weg naar het Leven.

Volharding als inspanning en als geschenk

Volharding is bij uitstek een eigenschap van de gelovige. Jakobus ziet volharding als een vrucht van de manier waarop deze met allerlei verzoekingen omgaat (1:2). Die volharding heeft op zijn beurt weer een positieve impuls op het gedrag van de gelovige (1:3). Degene die volhardt in verzoekingen ontvangt het leven dat God beloofd heeft aan wie Hem liefhebben (1:12). Petrus plaatst de volharding in een lijst met geloofskenmerken als geloof, deugd, kennis, zelfbeheersing en broederliefde (2 Petr. 1:5-7).

Daarnaast wordt in het Nieuwe Testament volharding niet alleen als een actieve inspanning van de gelovige geschetst. Paulus realiseert zich dat en bidt zijn lezers toe dat zij hun harten zullen richten op God die henheeft liefgehad en op Christus die de gelovigen volharding gééft (2 Tess. 3:5). Volharding is dan ook geen prestatie van de gelovige: eraan vooraf gaat de rechtvaardiging uit het geloof (Rom. 5:1). Volharding is in diepe zin een geschenk van God; Hij wordt de God van de volharding genoemd (Rom. 15:5).

Volharding en afval

In de brief aan de Hebreeën klinkt de oproep om te volharden tegen de achtergrond van de waarschuwing om niet van het geloof af te vallen. De lezers worden herinnerd aan het moment dat zij tot geloof in Christus zijn gekomen. In die tijd hadden zij een zware proef van lijden ‘doorworsteld’ of doorstaan, hupomenein (10:32). Dit werkwoord is van dezelfde stam als ‘volharding’, hupomonè, in vers 36. Sommige lezers hadden direct met vervolging te maken gehad, anderen hadden met hen meegeleefd. Het verlies van hun aards bezit hebben zij met blijdschap geaccepteerd (10:33-34). Wat de lezers nü nodig hebben, is dezelfde volharding die zij hadden ten tijde van hun vervolging. Het is de volharding naar het voorbeeld van Jezus (12:13). De rechtvaardige is degene die volhardt en niet achteloos wordt (10:38-39). Wie volhardt, ontvangt wat God heeft beloofd (10:36). Niettemin kent de brief aan de Hebreeën twee passages die de eeuwen door de gelovigen schrik hebben aangejaagd omdat de schrijver zijn lezers de mogelijkheid van afval van het geloof voorhoudt (6:4-8 en 10:26-31). De eerste passage drukt een sterk contrast uit tussen de overvloedige gaven die christenen ontvangen hebben en de mogelijkheid van afval. De zin benadrukt de onmogelijkheid van herstel wanneer iemand afgevallen is. Zolang afvalligen de Zoon van God verwerpen, is hun heil onmogelijk geworden. Dat is de evidentie van deze verzen. Er wordt niets gezegd over hun situatie wanneer zij ophouden met hun gespot; zo blijft de ernst van deze waarschuwing maximaal. De tweede passage (10:26-31) laat zich lezen tegen de achtergrond van het ‘eens en voor altijd’ van Jezus’ offer (10:1-18). Vervolgens klinkt de oproep om vast te houden aan de hoop die de gelovigen hebben en om de onderlinge bijeenkomsten niet te veronachtzamen (10:1925). De schrijver veronderstelt een bewuste en opzettelijke breuk met de Zoon van God.

Kern

De woorden ‘volharding’ en ‘standvastigheid’ beschrijven in het Oude Testament de trouw van de gelovige aan God en aan zijn geboden. Deze trouw wijst zowel op het morele karakter van de gelovige als op zijn gerichtheid op God. Het tegenovergestelde kan ook voorkomen: de gelovige of het volk kan volharden in de zonde. Het Nieuwe Testament gaat in dit spoor verder en voegt daaraan toe dat volharding ook te maken heeft met het geduldig verdragen van moeiten en situaties van verdrukking. De gelovige kan alleen volharden omdat hij hoop heeft; anders zou zijn volharden louter een krachttoer worden. Tevens heeft volharding niets met passieve berusting van doen; de gelovige wordt immers tot volharding opgeroepen. De vraag of het mogelijk is dat mensen die eens tot geloof zijn gekomen van het geloof afvallen, komen we in de Bijbel niet tegen. Wel de vraag of het nodig is dat zij van het geloof afvallen. Dat is volstrekt niet nodig omdat zij overladen zijn met zegeningen en omdat God Zelf voor hen zorgt.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: beproeving, onderdrukking.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken