Vrede
Geloofstaal & cultuurtaal
Bijbelse woorden over vrede hebben door de eeuwen heen het christelijk geloof gestempeld.
Te denken is aan het lied van de engelen in de nacht van Jezus’ geboorte: ‘Vrede op aarde…’, of ook aan liturgische woorden in een kerkdienst: ‘Genade zij u en vrede…’ en: ‘De Here zegene u … en geve u vrede!’. Vrede ervaart men daar, waar geen ruzie de onderlinge verhoudingen verstoort. Tegelijk gaan de gedachten uit naar vrede in tegenstelling tot oorlogen. Men denkt daarbij aan de Bergrede (Mat. 5-7), waar Jezus de vredestichters zalig spreekt. In het verlengde daarvan liggen alle discussies en initiatieven om in een wereld vol oorlogen en massavernietigingswapens vanuit het geloof te ijveren voor de vrede in alle mogelijke verbanden. Daarnaast wordt de zogenaamde ‘innerlijke vrede’ als een groot godsgeschenk ervaren. Ten slotte bepaalt de hoop, uitgedrukt in de zin ‘Rust in vrede’, de gedachten en gevoelens in tijd van rouw.
Hoge waardering voor de vrede in het persoonlijk leven, in gezin en maatschappij en niet minder in internationale betrekkingen bepalen ook onze cultuur. ‘Ter wille van de lieve vrede’ doet men dit en laat men iets anders. Op politiek niveau staat het streven naar vrede en het verhinderen van oorlogen voortdurend op de agenda. Daarbij staat het doel voor ogen meer te bereiken dan alleen maar een gewapende vrede. Op maatschappelijk gebied spreekt men eerder over welzijn en welzijnszorg, waar de Bijbel het over vrede heeft.
Woorden
Waar de bijbelvertalingen over ‘vrede’ spreken, gebruikt de Bijbel in het Oude Testament – afgezien van enkele uitzonderingen -het woord sjalom, een woord dat zoveel verschillende betekenissen heeft dat het soms moeilijk te vertalen is. De Septuagint vertaalde het met eirènè en het Nieuwe Testament sloot zich daarbij aan. Als alomvattendgrondwoord bepaalt sjalom tot vandaag het Ivriet, de taal van het huidige Israël.
Betekenis in context
Een bundeling van woorden
Het woord ‘vrede’ geeft één van de vele aspecten van het menszijn weer, en dan specifiek het menszijn in zijn sociale verbanden. Iemand noemde het daarom een ‘existenti-aal’: het streven naar vrede is de mens ingeschapen, niet minder dan zin voor gerechtigheid, liefde en vreugde. Daarom komen deze woorden bij de herschepping ook weer gebundeld ter sprake.
We denken bijvoorbeeld aan Psalm 85. Daar horen we iemand zeggen: ‘God zal van vrede spreken’. En daaromheen staat dan een keur van grondwoorden: goedertierenheid, heil, heerlijkheid, trouw en gerechtigheid. ‘Gerechtigheid en vrede kussen elkaar’, zo luidt het door God Zelf geschonken perspectief (Ps. 85:11). Iets soortgelijks komen we in het Nieuwe Testament tegen. Vreugde en vrede (Rom. 6:16), rechtvaardigheid, vrede en blijdschap (Rom. 14:17), liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid en zelfbeheersing (Gal. 5:22), of ook: gerechtigheid, trouw, liefde en vrede (2 Tim. 2:22) horen bij elkaar en maken samen het door God geschapen en herschapen menszijn uit. Op bepaalde woordcombinaties komen we hieronder nog terug.
Oude Testament
Sjalom: ‘Wees maar gerust!’
Wanneer de Sunamitische vrouw in 2 Koningen 4:23 vanwege de ziekte van haar zoon zonder dralen wil vertrekken om Elisa te raadplegen, en haar man haar naar de reden voor deze spoed vraagt, is haar antwoord: sjalom, ‘wees maar gerust’. Een ander voorbeeld. Toen generaal Naäman van Elisa wilde terugkeren naar zijn land en alleen de Here wilde dienen, had hij één probleem: wanneer hij, thuisgekomen in zijn land, zijn koning moest begeleiden naar de offerplaats zodat deze op zijn arm kon leunen, hoe moest dat dan? Eli-sa’s antwoord is maar kort: ‘Ga in vrede’, dat wil zeggen: maak je geen zorgen (2 Kon. 5:19). In die geest kan ook over ‘vredige dreven’ gesproken worden (Jer. 25:37), laag gelegen weilanden dichtbij een rivier, waar het gras welig kan groeien. Als mensen ‘ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom’ kunnen zitten (1 Kon. 4:25), dan is dat vrede. Het kan, zoals hier en op enkele andere plaatsen (1 Sam. 7:14; Pred. 3:8), tegenover ‘oorlog’ staan. Toch is dat eerder uitzondering dan regel. Meestal gaat het gewoon om een toestand die wij ‘oké’ zouden noemen. Daarom kan David ook aan Uria – als hij is teruggeroepen van het slagveld – vragen naar de sja-lom van de veldheer (Joab) en naar de sjalom van het volk en naar de sjalom van de oorlog (2 Sam. 11:7) – een wijze van spreken die onmogelijk zou zijn wanneer vrede als afwezigheid van oorlog zou worden verstaan. Wel kan gezegd worden dat elke oorlog, die meestal maar kort duurde en zich ergens – soms ver weg – afspeelde, als een bedreiging voor de toestand van sjalom werd ervaren.
Vrede als sfeer
Vrede is veel eerder de sfeer waarin het leven in de gemeenschap kan gedijen. Daarom wordt de vrede ook steeds in de ontmoeting ter sprake gebracht. Nu eens gebeurt dat in de vorm van een vraag: ‘Is het wel met uw oude vader?’ (Gen. 43:27) of: ‘Is het wel met u, met uw man en met uw kind?’ (2 Kon. 4:26). Letterlijk luidt in deze gevallen de vraag: ‘Heeft u, uw vader, uw man, uw kind vrede?’ Maar ook wordt ‘vrede’ gebruikt als omschrijving van de ontvangst van een gast in de sfeer van het huis (Ri. 19:20) of in verband met het vertrek van een gast. In het laatste geval geeft het uitdrukking aan de wens dat hem onderweg niets moge overkomen en hij ‘wel thuis’ moge aankomen (Gen. 26:31; 28:21). Een sprekend voorbeeld vinden we in de geschiedenis van David, Nabal en Abigail (1 Sam. 25). David geeft zijn mannen de opdracht om uit zijn naam naar de welstand van Nabal te vragen. Ze moeten tegen hem zeggen: ‘Gegroet! Vrede zij u, vrede zij uw familie, vrede zij over al wat gij bezit’ (vs. 6). Als David aan het eind van de ontmoeting en het gesprek met Abigail, de vrouw van Nabal afscheid neemt, zegt hij: ‘Ga in vrede naar uw huis terug’ (vs. 35).
Vrede als godsgeschenk
Hoe alledaags en zelfs onreligieus het spreken over vrede vaak ook moge zijn, ergens is er toch het besef dat God, de Schepper en Onderhouder van het leven, ook achter het spreken over vrede staat. ‘Gaat heen in vrede!’ wordt dan gevolgd door de zin: ‘De tocht die gij maakt, is de Here welgevallig’ (Ri. 18:6). Dan wordt het geloofstaal, zoals ook in Psalm 4:9: ‘In vrede kan ik mij ter ruste begeven (…) want Gij alleen, o Here, doet mij veilig wonen’. ‘Vrede’ is volgens Psalm 119:165 de gave van God voor hen, die zijn wet liefhebben. Terugkeer naar de gehoorzaamheid aan Gods geboden is volgens Jesaja 48:18 dan ook de sleutel voor de vrede als toekomstige genadegave van God (vgl. ook de heilsbelofte in Lev. 26:3-6; overigens wordt ook daar aan de woorden over de vrede in het land toegevoegd: ‘. zodat gij nederliggen zult, zonder dat iemand u opschrikt’).
Vrede als messiaanse heilsbelofte
`Vrede’ wordt bij de latere profeten meer en meer kernbegrip voor Gods toekomstig heilshandelen. De Messias zal de naam ‘Vredevorst’ dragen (Jes. 9:6). ‘Vrede’ als omschrijving van heil is zo onlosmakelijk met de Messias verbonden, dat gezegd kan worden: en Hij zal vrede zijn’ (Mi. 5:4). Deze vrede wordt weliswaar in de eerste plaats aan het volk Israel in het vooruitzicht gesteld. De ‘dochter van Sion’ wordt in Zacharia 9:9 opgeroepen luid te jubelen: nu komt immers de ware Koning, de Messias. En de vrede die Hij is en geeft, zal dan ook zó definitief zijn dat er geen plaats meer zal zijn voor oorlogstuig, strijdwagens en paarden (vs. 10). Tegelijk krijgt dit alles in dit profetenwoord van Zacharia wereldwijde dimensies, want de Messias ‘zal de volken vrede verkondigen; zijn heerschappij zal zich uitstrekken van zee tot zee en van de rivier tot aan de einden der aarde’ (Zach. 9:10).
Jeremia had nog voor valse heilsprofeten gewaarschuwd (6:14; 8:11; 14:13; vgl. Ez. 13:10 en Mi. 3:5) en Gods oordeel aangekondigd met de woorden: ‘Ik neem van dit volk mijn vrede weg’ (16:5). Toch stond daar ook bij deze profeet reeds de heilsprofetie tegenover en is er van Godswege sprake van ‘gedachten van vrede en niet van onheil’ (Jer. 29:11).
Tegen het einde van de ballingschap in Babel wordt dit met name in Jesaja 40 – 54 dé profetische boodschap bij uitnemendheid. Jesaja 40:1-11 kondigt de komst van God aan tot verlossing en bevrijding van zijn volk. De vrede die Hij schenkt, wordt aangeduid met het beeld van een herder die zijn kudde weidt en de lammeren geborgenheid biedt.
De opdracht van Gods vreugdebode is: vrede aankondigen, goede boodschap brengen, heil verkondigen en tot Sion zeggen dat God hun Koning is en dat Hij Israël verlost of vrijgekocht heeft (52:7, 9). Deze heilsbelofte vindt zijn climax in Jesaja 53, waar de profeet van de Knecht des Heren zegt: de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem (53:5). De knecht treedt dus op als plaatsbekleder om in onze plaats de straf te dragen.
Hoezeer vrede en heil zakelijk identiek zijn, blijkt uit de vertaling van Jesaja 45:7-8. In de NBG-51 wordt sjalom met ‘heil’ vertaald en in vers 8 wordt deze sjalom nader omschreven als ‘heil en gerechtigheid’. Daarmee is de brug naar het Nieuwe Testament geslagen.
Nieuwe Testament
Vrede als gave van Christus
In de hierboven genoemde alomvattende zin spreekt Jezus over zijn vrede, die Hij aan zijn discipelen schenkt (Joh. 14:27). Hij benadrukt dat zij enkel in Hem vrede hebben (16:33). Met name bij Lucas heeft het spreken over vrede een belangrijke plaats. In oudtestamentische bewoordingen wordt in de lofzangen rondom de geboorte van Jezus de vrede bezongen. In de lofzang van Zacharias is sprake van kennis van heil in de vergeving der zonden, de innerlijke barmhartigheid van God, zijn licht dat alle duisternis doordringt, terwijl het lied uitmondt in de woorden ‘om onze voeten te richten op de weg des vredes (1:77-79).
De engelen zingen in de nacht van Christus’ geboorte: eer of heerlijkheid voor God en vrede onder de mensen van zijn welbehagen. Eer en vrede vormen een eenheid (Luc. 2:14). Simeon kan thans in vrede sterven, want zijn ogen hebben Gods heil gezien (2:29-30). Vrede is het deel van hen die de boodschappers van het nabije Koninkrijk van God aanvaarden (Luc. 10:6) en van hen die vergeving en genezing vinden (7:50; 8:48). Inhoudelijk verschilt dit niet van het heil dat aan Zacheüs geschonken wordt (19: 8, 10).
In alle gevallen is deze vrede reëel en concreet tegenwoordig, tegelijk echter open naar de toekomst en daarin vergelijkbaar met het Koninkrijk van God, dat eveneens reeds hier en nu begint, maar pas aan het eind der tijden zijn voleinding vindt.
Hoezeer de zo verstane vrede als alomvattend heil onafhankelijk is van politieke omstandigheden als geweld en verdrukking laat Lucas in Handelingen 9:31 uitkomen, waar gezegd wordt dat de gemeente ‘vrede’ had. En dat terwijl Stefanus pas gestenigd was (7:59), gemeenteleden vervolgd werden (8:1-3) en kort daarna Paulus met de dood bedreigd (9:23-24) en Jakobus vermoord werd (12:1). De geproclameerde ‘vrede op aarde’ blijft echter niet automatisch van kracht. Hij kan ook weer weggenomen worden (zie Luc. 10:10-12; 19:38-44; vgl. Jer. 16:5), zoals ook (de zegen van) het Koninkrijk van God kan worden weggenomen (Mat. 8:12; 21:43).
Christus, onze Vrede
Voor Paulus is God in Jezus Christus de ‘God des vredes’ (Rom. 15:33; 16:20). Deze vrede vloeit voort uit de rechtvaardiging van de zondaar (Rom. 5:1). ‘Vrede met God’ betekent niet vrede tussen twee (gelijkwaardige) partners, maar de vrede die God schenkt en die slechts in verbondenheid met Hem bestaat. Het heeft God behaagd door Christus vrede te maken, nader gezegd ‘door het bloed zijns kruizes’, dus door zijn verzoenend sterven (zie ook Rom. 5:7-9), en aldus ‘alle dingen weer met Zich te verzoenen’ (Kol. 1:20). Hij – Christus – is ook daarin ‘onze vrede’ dat Hij joden en heidenen in één gemeente samenbrengt en alles verwijdert wat hen voordien van elkaar scheidde (Ef. 2:14-18).
De bundeling van vrede, gerechtigheid en verzoening waarop de heilsvoorzeggingen van het Oude Testament uitliepen, vinden bij Paulus hun duidelijke vertolking. Hetzelfde geldt voor de aanéénrijging van heilsbegrip-pen die aan het begin van dit overzicht opgesomd werden.
Een stereotype vorm heeft dit evangelie van Gods heil in Jezus Christus gevonden in de aanhef van de diverse brieven, van Romeinen 1:1 tot en met Openbaring 1:4, waarin deschrijvers de gemeente groeten met de woorden ‘genade en vrede’. Daarbij gaat het niet om twee verschillende zaken, maar om het ene heil dat God schenkt: vrede is een genadegave van God en genade neemt de gestalte aan van een allesomvattende vrede.
In alle gevallen geldt dat mensen, begenadigd met deze vrede, ook in die zin de weg van de vrede gaan dat zij ‘rechtvaardigheid, vrede en blijdschap’ uitstralen en najagen en daarmee aantonen dat het Koninkrijk van God een heilvolle realiteit is (Rom. 14:17; Gal. 5:22; 2 Tim. 2:22). Op andere plaatsen worden zij dan ook ‘stichters (lett.: doeners) van vrede’ genoemd (Mat. 5:9; Jak. 3:18).
Kern
In de loop der tijden hebben enkele eenzijdige interpretaties van het bijbelse begrip ‘vrede’ de visie op vrede in zijn bijbelse betekenis vertroebeld, zij het door verinnerlijking (vrede in het hart), door politisering (vrede in tegenstelling tot oorlog) of door veruiterlijking (geen ruzie met de buren). Dit betekent niet, dat de genoemde terreinen er buiten vallen. Beslissend is echter dat het bij vrede om de ontplooiing van geheel het menselijk leven gaat. En dat leven wordt altijd in de gemeenschap met anderen ervaren en genoten en heeft zonder vrede met God geen bestand. Het ontbreken van vrede is het gevolg van de zonde in al haar verschijningsvormen. Daar tegenover treedt God op als Heelmeester, Heiland of Vredebrenger. De weg die op alle gebieden tot herstel van vrede leidt, wordt omschreven als verzoening, plaatsbekleding, vrijkoop, rechtvaardiging of gewoon als betoon van barmhartigheid. Tegelijk neemt Christus als Vredevorst mensen in zijn dienst. Waartoe dat in de gegeven omstandigheden leidt, kan van tevoren niet gezegd worden. Maar altijd, uiteraard ook bij elk streven om oorlogen te vermijden, zal de opdracht anderen in de ontvangen sjalom te laten delen elk streven moeten bepalen.
Verwijzing
Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: genade, gerechtigheid, heil, heerlijkheid, Koninkrijk van God, verlossing.