Vrede? Tweedracht?
![Bijbelwetenschappen [2;1]](https://www.theologie.nl/app/uploads/2021/10/Bijbelwetenschappen-21-1140x570.png)
2e zondag van de Zomer (Jeremia 29:1.4-14 en Matteüs 10:34-42)
Rond Jezus scheiden zich de geesten: dat moet maar eens in alle duidelijkheid gezegd worden. Niks vrede – het zwaard en tweedracht. Breuk tussen huisgenoten die elkaars vijanden worden: erger kan nauwelijks. Jeremia – hij gans anders – geeft een opmerkelijk advies aan wie gevankelijk naar Babel zijn afgevoerd: Zoek vrede voor uitgerekend die stad! In haar vrede zul je vrede vinden – huisgenoten zijn, bij wijze van spreken.
Een profeet komt nooit uit de lucht vallen. Hij komt voort uit bittere noodzaak. En in het geval van Jeremia uit en hoogstpersoonlijk gevecht met zijn God en zijn roeping. Anders staat het met de lézing van de profeet: die duikt op in het leesrooster. Net als vorige week is er een stukje Jeremia geplaatst naast de evangelielezing.
Vrede voor de verdrukker?
Jeremia is (zelfs?) voor een profeet een wonderlijke figuur, die het bij voortduur eigenlijk liever niet over de Heer heeft. Maar helaas, het Woord brandt voort tot diep in zijn botten – hij meent tot een bespotting te zijn verworden (Jeremia 20:7-9). Of zijn advies aan de ballingen in Babel zijn positie er veel beter op maakt, lijkt twijfelachtig. Hij gaat krachtig in tegen de profeten, waarzeggers en dromers van dienst: wat ze ook beweren, ze komen niet van JHWH. Zij zeggen: Het zal niet lang duren, dan komt de bevrijding, de thuisreis. Zij weten om te gaan met het bijbels trauma bij uitstek: niet daar zijn waar je hoort. Niet in het Beloofde Land, maar in on-beloofd land, een wanland. Waar je alleen maar weg wilt; je bent immers geen vluchteling, geen asielzoeker, je hebt niet gekozen voor vertrek naar een ander land, naar een betere toekomst. Je bent gedeporteerd, het verleden in, naar een soort Egypte revisited, op transport gesteld… die treinen rijden tot in onze eeuw.
In Egypte komt Jeremia dan ook inderdaad terecht, samen met het ‘overblijfsel van Juda’ (Jeremia 43,5-7). Maar eerst meldt Jeremia zich. Hij stuurt een brief, een pastorale brief: Pas op voor overspannen verwachtingen. De profeet pleit, heel onprofetisch, voor aanpassing aan bestaande verhoudingen, voor Realpolitik, appeasement. Settel je maar voor de duur van de dagen totdat het zover is, totdat uw ballingschap uit is: bouw huizen, plant tuinen aan, kies bruiden, krijg kinderen. Totdat er zeventig jaar vervuld zijn. Dan zal de Heer zijn woord gestand doen, ‘doen opstaan’, staat er letterlijk (Hebr.: haqimoti – 29:10). Zijn woord staat op, Hij brengt je terug. Er valt dus te leven, zelfs daar in het notoire Babel, te midden van de vijand. Heel realistisch gedacht: geen blinde haat, geen blindelingse haast. De bevrijding komt, maar dat duurt nog even: die zeventig jaar, een heel leven. Er is geen verkorte route naar de grote vrijheid, er is alleen de lange weg door de instituties – is dat Jeremia’s boodschap?
Geen vrede op aarde
De lezing van Matteüs maakt deel uit van de uitzendingsrede. Onze tekst, het slot van die rede, verschilt nogal van het eerste deel. Dát lijkt toegesneden op Jezus’ situatie, zijn tijd en zijn wereld. Vandaar dat er staat: ‘Ga niet de weg naar de heidenen op, ga geen stad van de Samaritanen binnen’ (10:5-6). Jezus is immers in de eerste plaats op zoek naar de verloren schapen van het huis Israël. Israël heeft prioriteit. In het laatste deel belanden we in een latere tijd, de tijd waarin het Matteüsevangelie moet zijn geschreven. Dan heeft Israël juist geen pastorale prioriteit meer, maar is het een tegenstander geworden, bijna op leven en dood: je kunt je leven verliezen in het ontstane conflict. Je psuchè (10:39), je wezen, je diepste zijn. Er zijn ruzies en conflicten in de joodse gemeenschap, er heerst tweedracht (Gr.: dichazoo = verdelen, 10:35) en er worden theologische disputen uitgevochten, compleet met godsdienstige aanklachten en rechtbanken – met synodes, scheuringen. De een brengt de ander aan, zonder ophouden. De stemming is bedorven, en wat meer is: er worden mensen kapotgemaakt vanwege hun overtuiging, vanwege hun geloof dat déze Jezus de Messias was/is. Dichotomie tussen de mens en zijn vader, het huis verdeeld tegen zichzelf, zoals in Micha 7:6: ‘des mensen huisgenoten zijn zijn vijanden’, en in Micha 7:2: ‘ieder tracht zijn broeder in het net te vangen’. Dát is een situatie die lijkt op die waarover het Matteüsevangelie het in Jezus’ laatste grote rede heeft. De rede die de eschatologische rede genoemd wordt, met alle elementen die erbij horen: tekenen van de eindtijd, compleet met vervolging en verraad onderling. Tekenen van de eindtijd, meende de gemeente van Matteüs in haar dagen. Wat zij zag en ondervond, duidde op de naderende finale.
Wie ontvangt welk loon?
Lastige tekst. Rijp voor messcherp misbruik, een wapen in handen van mensen, gelijkhebberig en kwaadwillend – en tegelijk een weerloze tekst: zoveel eeuwen oud. Je kunt ermee zwaaien en dreigen, je kunt hem ook onschadelijk maken. Zeggen dat niet bedoeld is wat er staat, dat wij anders lezen en leven dan zíj leefden, die eerste christenen. Voor hen immers was de Naherwartung actueel. Het onvermijdelijke en hoogst gewenste ultieme gevecht tussen goed en kwaad stond op het punt van uitbreken. Dat gevecht hield niet halt op de drempel van de liefde tussen vaders en zonen, moeders en dochters – het ging verder, het zou totaal zijn, principieel, zonder verzachtende omstandigheden, zonder compromissen. Tijd voor de grote afrekening: wie krijgt welk loon (10:41-42)? Het Griekse woord misthos betekent ‘loon’, in de harde economische zin: ‘salaris’, maar ook: ‘vergelding’. Het is hetzelfde loon als waarvan in de ‘gelukwensen’ sprake is: het zal royaal zijn ‘in de hemelen’ (Matteüs 5:12). Of het ook in Babel als betaalmiddel geaccepteerd zou worden?
Deze exegese is opgesteld door Gerben Westra.