Menu

Premium

Vruchtbare levensheiliging

Bijbelwetenschappen

Alternatief bij 4e zondag van de Veertigdagentijd (Exodus 19:1-9 en Johannes 15:1-8)

De combinatie van de beide lezingen is een lastige. Het verhaal uit Exodus vertelt over de voorbereiding op de openbaring van JHWH aan zijn volk via Mozes op de berg Sinaï, iets wat gewoonlijk met Pinksteren wordt verbonden. Jezus’ gelijkenis over de wijnstok en de ranken uit het Johannesevangelie lijkt daarmee moeilijk te verbinden. We doen een poging.

Aankomst bij de berg Sinaï

Het volk Israël komt in de derde maand bij de berg Sinaï aan. Na de uittocht halverwege de maand Nissan en de vier weken van de maand Iyar is met het begin van de zevende week de maand Sivan aangebroken. De beweging van het volk komt tot rust om pas in Numeri 10:11 weer op gang te komen. Als Israël in Exodus 19:2 ‘opbreekt’ om van Refidim naar Sinaï te gaan, is dat ook voor de tiende en laatste keer sinds 1:37. Alleen in 40:36.37 klinkt het werkwoord nogmaals en dan in algemene zin. In 19:1-2 klinkt ook het woord ‘woestijn’ voor het laatst in dit boek.

Het woord ‘berg’, dat eerder vijf keer voorkwam (met name als de berg Gods of de Horeb, 3:1.12; 4:27; 15:17; 18:5), komt vanaf hoofdstuk 19, zoals te verwachten is, veel vaker voor, namelijk 43 keer. De naam ‘Sinaï’ klonk voor het eerst in 16:1. Met de bijvoeging ‘woestijn’ komt de naam in 19:1.2 voor en met de bijvoeging ‘berg’ tien keer. Telkens vier keer in de hoofdstukken 19 en 34 en dan nog in 24:16 en 31:18.

Het volk en JHWH

De korte perikoop 19:1-9 bereidt voor op de ontmoeting van JHWH met Mozes, die in 19:20 wordt verteld. Daar daalt JHWH eerst af, Hij roept tot Mozes en deze gaat de berg op. In hoofdstuk 19 komen de woorden voor ‘afdalen’ en ‘opgaan’ respectievelijk zeven en acht keer voor. Wat JHWH in 19:20 tot Mozes ‘roept’, zal in het vervolg stapsgewijs worden verteld. Ook de titel, en daarmee de inhoud, van het boek Leviticus vormen: ‘En Hij riep’ (Hebr.: wajjiqera’ ). In 19:1-9 is het voorlopig alleen Mozes die opgaat. Voordat in 19:14 wordt medegedeeld dat hij weer afdaalt, heeft Mozes wel een onderhoud met de oudsten en het volk.

Om dat volk lijkt het in deze inleiding te gaan. In een drieslag wordt het volk opgeroepen om het eigendom van JHWH (19:5; vgl. Deuteronomium 7:6; 14:2; 26:18) te worden, een koninklijke priesterschap, een heilig volk. Dat doen ze door te ‘zien’ wat JHWH aan Egypte heeft gedaan, door te ‘horen’ naar zijn stem en daardoor het verbond te ‘bewaren’. JHWH draagt zijn volk als op adelaarsvleugels (19:4; vgl. Deuteronomium 32:9-12). Zo roept JHWH de ‘zonen Israëls’ (19:1.3.6), het ‘huis van Jakob’ (19:3) op om onder alle volkeren zijn volk te zijn. Het gehele volk neemt de uitnodiging aan en belooft ‘alles wat JHWH spreekt’ te zullen doen (19:8; vgl. 24:7). Vijf keer klinkt hier het woord voor ‘alles/geheel’, terwijl ‘volk’ en ‘woord/spreken’ beide zeven keer voorkomen.

De ranken en de wijnstok

Zoals Israël in Exodus wordt opgeroepen om het volk van JHWH te worden door naar zijn stem te horen en het verbond te bewaren, zo roept Jezus zijn leerlingen op om als ranken met Hem, de ware wijnstok, verenigd te blijven en vrucht te dragen. De context waarin Jezus deze woorden spreekt, is die van de maaltijd die Hij met zijn leerlingen houdt. De woorden die Hij vanaf Johannes 13 spreekt, lijken met de uitspraak ‘Staat op, laten we hier vandaan gaan’ (14:31) afgesloten. Maar gaan daarna nog door tot het einde van hoofdstuk 17. In 15:1-8 vormen de uitspraken over de Vader als de ‘landbouwer’ (Gr.: geoorgos, alleen in 15:1, meestal vertaald met ‘wijnbouwer’) de omlijsting (15:1.8) van Jezus’ oproep om in Hem te blijven en aldus vrucht te dragen.

De woorden voor ‘wijnstok’ (Gr.: ampelos, 15:1.4.5) en ‘rank’ (Gr.: klèma, 15:2.4.5.6) komen bij Johannes alleen hier voor. Terwijl ‘vrucht’ (Gr.: karpos) behalve zes keer in deze perikoop (15:2.2.2.4.5.8) ook voorkomt in 4:36, 15:16.16 en 12:24. ‘Wijn’ (Gr.: oinos) als product van de vrucht blijft hier onvermeld en noemt Johannes alleen bij de bruiloft in Kana (2:3.3.3.9.10.10; 4:46). ‘Overvloedig’ of ‘veel’ vrucht dragen (15:2.5.8) is het resultaat van ‘blijven in’ Jezus of in zijn liefde (Gr.: menein en, 15:4.4.4.5.6.7.7, ook 15:9.10.10.16). Verder in dit hoofdstuk zal worden gespecificeerd dat de leerlingen in Jezus blijven als zij zijn ‘geboden’ (Gr.: entolè, 15:10.10.12) onderhouden door ‘elkaar lief te hebben’ (15:12; vgl. 13:34).

Heiliging en vrucht dragen

In beide perikopen wordt opgeroepen tot gemeenschap. In Exodus van Israël met JHWH en in Johannes van de ranken met de wijnstok. Beide vormen van gemeenschap hebben ook een doel. Israël wordt geroepen om onder alle volkeren tot het volk van JHWH, een koninklijke priesterschap en een heilig volk te worden. Jezus’ leerlingen worden geroepen om verbonden met Hem veel vrucht te dragen. Wat in de Tora verder wordt uitgewerkt in de geboden tot levensheiliging (met centraal Leviticus 19), wordt bij Johannes samengevat in het ‘nieuwe gebod’ (13:34; vgl. 15:12) aan de leerlingen om veel vrucht te dragen door elkaar lief te hebben en in de liefde met Jezus te blijven.

De synoptische evangelisten gebruiken het woord voor ‘verbond’ (Gr.: diathèkè) bij de laatste maaltijd die Jezus met zijn leerlingen houdt. Waar Jezus in Marcus 14:24 en Matteüs 26:28 spreekt over ‘mijn bloed van het verbond’, noemt Hij dit in Lucas 22:20 ‘het nieuwe verbond in mijn bloed’. Bij Johannes komt het woord ‘verbond’ niet voor. Maar waar Jezus tot en met Johannes 9:29 twaalf keer aan de ‘wet van Mozes’ refereert, spreekt Hij daarna elf keer over het ‘gebod’. Wet en gebod liggen in elkaars verlengde, evenals heiliging en vrucht dragen.

Deze exegese is opgesteld door Dick Schoon.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken