Menu

Premium

Waar zal ik hem vinden?

Bijbelwetenschappen

1e zondag van Pasen (Johannes 20:1-18)

In het opstandingsverhaal zoals Johannes het vertelt, vinden we geen groep vrouwen die op de vroege zondagmorgen samen op weg zijn naar het graf, zoals in de synoptici, maar Maria Magdalena alleen, met later twee mannelijke discipelen in een bijrol. Als ze dezelfde vrouw is naar wie Lucas 8:2 verwijst, verloste Jezus haar van zeven duivels. Ze is mogelijk ook de vrouw die in Matteüs, Marcus en Johannes Jezus komt zalven. In alle evangeliën is ze een van de vrouwen onder het kruis. Dat is wat we van haar weten.

Was ze een geestelijk gestoorde vrouw die zich vastklampte aan iemand die haar lijden verlicht had? Is het mogelijk dat zij en Jezus in een romantische relatie verwikkeld raakten na haar genezing, zoals Dan Brown in zijn boek De Da Vinci Code suggereert? Was ze een van de prominente leiders in de vroege kerk die door mannen later uit de geschiedenis is weggeschreven? Maria Magdalena is een intrigerende figuur, en haar verhaal zou aanleiding kunnen zijn om haar geschiedenis en de theorieën die over haar de ronde doen verder uit te diepen. De verloren geschiedenis van vrouwen in de (vroege) kerk bijvoorbeeld, of een gesprek over geloof en geestelijke gezondheid. Laten we echter oppassen dat we daarbij de diepgang en de humor van het verhaal zelf niet tekort doen.

Simon Petrus en de andere discipel

Het verhaal begint met een vrouw die alleen, in het donker, op pad is naar een graf. Dat is vreemd en ongewoon. Zeker in die tijd en cultuur. Anders dan in de andere evangeliën is ze niet op weg om het lichaam te balsemen of verzorgen. In Johannes is dat al gebeurd. Ze loopt, doelloos in het donker en alleen, in diepe rouw. Een ervaring die voor ieder die zelf diep gerouwd heeft herkenbaar zal zijn.

Zo gauw ze het graf open ziet, keert Maria zich om en gaat Simon Petrus en ‘de andere discipel die Jezus liefhad’ (waarschijnlijk Johannes) halen. In een eigenaardige narratieve paardensprong raken deze twee vervolgens in een soort wedstrijd verzeild. De een komt als eerste bij het graf, wordt ingehaald door de ander die eerst naar binnen gaat, waarop de eerste de ander volgt en ‘gelooft’. Er is niet veel fantasie voor nodig om hier een ironische verbinding te zien met de politiek en de machtsverhoudingen tussen deze twee mannen in de vroege kerk, of een verbinding te maken met hoe het vaker toegaat in de kerk.

‘De andere discipel’ gelooft. Wat hij gelooft is echter niet helemaal (helemaal niet?) duidelijk. Wat zeggen het lege graf en de opgerolde hoofddoek hem? Herinnert hij zich wat er met Lazarus gebeurd was? Begrijpt hij wat hij ziet? De tekst vertelt ons dat geen van beide mannen begrijpen wat ze zien. Ze gaan naar huis, vertellen niemand iets en doen de deur achter zich op slot.

Maria ziet twee engelen

Maria blijft alleen en verdrietig achter. Wanneer zij het graf binnengaat, wordt ze door twee engelen begroet. De een zit aan het hoofdeind, de ander aan het voeteneind van Jezus’ doodsbed. Zoals de cherubim op de ark van het verbond ‒ de ruimte tussen hen is eveneens leeg. Ze vragen wat er aan de hand is en het enige wat Maria kan uitbrengen is: ‘Ze hebben mijn Heer weggenomen en ik weet niet waar ze Hem hebben neergelegd.’ Ze zit muurvast in het geloof dat Hij dood is. Er is geen spoor van hoop. Dood is dood, leeg is leeg, en haar verdoofde verstand is niet in staat om verder te zien dan deze domme feiten. Ze wendt zich om, weg van de engelen. Ze verwacht van hen niet meer dan van de twee mannen die haar alleen bij het graf hebben achtergelaten.

‘Mijn meester!’

Dan verschijnt iemand anders in haar blikveld. De tuinman? Opnieuw die vraag: ‘Waarom huil je?’ En dan: ‘Wie zoek je?’ (20:15; vgl. de vragen in 1:19.39) en opnieuw zegt ze: ‘Vertel me waar Hij is.’ Ze wil rouwen, haar verdriet verwerken, de dood in het gezicht zien. Dan klinkt er één woord, haar naam, en een stem die ze uit duizenden zou herkennen. ‘Maria!’

Het licht breekt door, een nieuwe morgen, een nieuwe schepping. Gods verhaal met deze mens is niet afgelopen. Het begin begint opnieuw. Het woord spreekt en de duisternis wijkt. De tuin van het graf wordt de tuin waar God met deze mens komt wandelen. ‘Heer! Rabboeni!’ Misschien had De Da Vinci Code gelijk. De koosnaam waarmee Maria antwoordt, suggereert het wel. Evenals het verlangen om aan te raken, vast te houden en nooit meer los te laten. Of heeft de liefde die Jezus in zijn leven gestalte gaf dezelfde kwaliteit en intensiteit voor hen die Hem waarlijk liefhebben, zonder dat het om romantische of seksueel getinte liefde hoeft te gaan? De mystiek weet er alles van. Dit kan een andere ingang zijn voor de prediking. Hoe horen wij die stem? Wat brengt het in ons teweeg?

Maria’s ogen worden geopend, niet omdat ze iets ziet, maar omdat ze iets hoort. Jezus die haar bij haar naam noemt. In den beginne is een woord, een wereld veranderend woord van liefde dat gesproken wordt waar God aanwezig is, als Heer van de schepping, de tuinman die licht en leven brengt waar chaos
en dood het voor het zeggen lijken te hebben. Het antwoord op de vraag ‘Waar is Hij?’ is: ‘Luister maar, en dan zul je zien dat Hij nabij is, leven gevend.’ Jubelend keert zij naar huis terug, gekroond met eeuwige vreugde, om de daden van de Heer te verhalen en de genade door te geven die haar ten deel is gevallen.

Deze exegese is opgesteld door Anneke Oppewal.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken