Wat is wijsheid?
Job 12, 28 en 38-39 als stappen op de weg naar inzicht
Dat Job een wijsheidsboek is, is onomstreden. Maar wat is wijsheid en hoe en in hoeverre men die verwerven? Met deze vragen als leidraad lezen we drie kernpassages uit dit bijbelboek.
Als een rode draad loopt door het bijbelboek Job de vraag naar het lijden van de rechtvaardige: de hoofdpersoon zich er niet bij neerleggen dat hij door zo veel rampen getroffen wordt. Daarmee verweven is een tweede lijn, die niet minder belangrijk is: de vraag wat wijsheid is. Na de discussie tussen Job en zijn vrienden in Job 3-37 vallen ze samen in Job 38-39, waar JHWH het woord neemt.
Voordat het zover is, lijkt JHWH in Job 3-37 de grote afwezige. In zijn plaats treden zijn verschijningsvormen El en Eloah op, respectievelijk zijn verre en nabije ‘gezicht’. Daarbij regeert El de macrokosmos, terwijl Eloah de levende wezens onder zijn beheer heeft.[1] Volgens de oudoosterse visie op de inrichting van de wereld bevindt zich boven de aarde met haar zeeën de sfeer van de hemel, die zelf weer gelaagd is. De onderste laag is die van de weersverschijnselen, de bovenste is de godenwereld en daartussen bevinden zich de hemellichamen. Onder de aarde bevindt zich de tehom, de Oervloed, en daaronder abadon, Teloorgang, het dodenrijk.[2]
Tot de sfeer van Eloah behoort ook de wijsheid. Maar waar is die te vinden, en waarin bestaat ze eigenlijk? Om deze vragen te beantwoorden, onderzoek ik Job 12, Job 28 en Job 38-39, waar de wijsheid het thema is. Zo hoop ik te laten zien dat deze tekstgedeelten in hun verscheidenheid samen een trilogie vormen.
Job 12
In Job 12 reageert Job op de woorden van zijn vriend Sofar. Dit hoofdstuk wordt omsloten door levav respectievelijk lev, ‘hart’, of misschien beter te vertalen als ‘verstand’: ‘Ook ik heb een levav, net als jullie’ (12:3), ‘Hij haalt het lev van de leiders van het volk van het land weg’ (12:24).[3] Dit gedicht valt in twee delen uiteen. Het eerste omvat Job 12:1-13 en wordt omsloten door ‘wijsheid’ (12:2 en 12). Over deze wijsheid de natuur ons inlichten:
7 Maar vraag het aan het vee, dat geeft je onderricht,
en de vogels in de lucht, die zullen je inlichten;
8 of spreek met de aarde, die geeft je onderricht,
en de vissen van de zee kunnen je het vertellen:
9 Wie weet van al deze dingen niet
dat de hand van jhwh dit heeft gedaan?
10 In zijn hand is de ziel van al wat leeft,
en de geest van alle mensen.
Volgens 12:12 zijn wijsheid en inzicht in het bijzonder bij mensen met levenservaring te vinden: ‘In oude mensen is wijsheid / en bejaarden hebben inzicht.’ Doordat deze begrippen in Job zevenmaal parallel staan, zijn ze nauw op elkaar betrokken. Dat wil in vers 12 zeggen dat wijsheid ontstaat uit het inzicht (zie 12:9-10) dat JHWH de Schepper is van al wat leeft. Dat inzicht men verkrijgen door naar de schepping te kijken. Tegenover deze menselijke wijsheid met bijbehorend inzicht staat in 12:13 haar goddelijke tegenhanger: ‘bij Hem zijn wijsheid en macht / beraad en inzicht’.
In 12:9 leest de Hebreeuwse standaardtekst JHWH. Dat is opmerkelijk, want het is de enige plaats in Job 3-37 waar de godsnaam voorkomt. Er zijn evenwel ook handschriften met Eloah in plaats van JHWH. Daarom betoogt De Moor dat Eloah hier de oorspronkelijke lezing is.[4] Een aanvullend argument voor deze plausibele veronderstelling is dat Eloah ook elders in Job met de wijsheid wordt geassocieerd.
In het tweede deel van het gedicht (12:14-25) wordt beschreven hoe de wijsheid van Eloah zich manifesteert. Daarvan geeft Job echter een karikaturaal beeld. In zijn wanhoop tekent hij Eloah als de grote verwoester, die de verhoudingen op hun kop zet en alle verwachtingen doorkruist. Zelfs de niet-menselijke natuur, die elders tot het domein van El behoort, ziet Job (12:15) als in dit machtsvertoon ingezet.
Job 28
In Job 12:7-8, zo hebben we gezien, wordt de aarde met de dieren als bron van wijsheid genoemd. Het vee, dat daar parallel mee staat – beide geven onderricht –, representeert de landdieren; de vogels in de lucht en de vissen in de zee zijn de vertegenwoordigers van de raakvlakken van de aarde. In Job 28, een vertellerstekst die de discussie tussen Job en zijn vrienden onderbreekt, wordt deze horizon verruimd. Dit hoofdstuk bestaat uit drie delen.
Het eerste daarvan, Job 28:1-13, wordt omsloten met vormen van het werkwoord ‘naar buiten gaan’, die de werkzaamheden van de mens op het aardoppervlak karakteriseren: ‘Zeker, het zilver heeft een oord waar het uit wordt gehaald’ (1a) en ‘en het verborgene brengt [de mens] aan het licht’ (11b); de gecursiveerde woordgroepen bevatten het betrokken werkwoord. Het wordt afgesloten met 28:12-13, een refreinachtig ‘Maar de wijsheid, waar is zij te vinden? (…) en zij is niet te vinden in het land van de levenden’, met andere woorden: niet op aarde. In het tweede deel, Job 28:14-22, begeven we ons naar de diepten. Het wordt omsloten door Oervloed en Zee: Oervloed zegt: ‘In mij is ze niet’ / en Zee zegt: ‘Niet bij mij’ (28:14) respectievelijk Teloorgang en Dood: Teloorgang en Dood zeggen: / ‘Wijzelf hebben slechts geruchten over haar gehoord’ (28:22). Echo’s van die geruchten horen we in 12:15-19. De afsluiting van dit deel, 28:20-22, begint evenals de vorige met het refreinachtige ‘Maar de wijsheid, waar komt zij vandaan?’ De wijsheid is dus evenmin in de ‘onderwereld’ te vinden.
Het derde deel, Job 28:23-28, verplaatst ons naar de hemel en wordt omsloten door ‘inzicht hebben’ (vs. 23) en ‘inzicht’ (vs. 28). Daar horen we eindelijk bij wie wijsheid wel te vinden is:
23 Elohiem is het die inzicht heeft in de weg erheen (naar de wijsheid)
en hij is het die haar plaats weet (…)
28 en hij zei tot de mens:
Zie, ontzag voor adonaj, dat is wijsheid
en wijken voor het kwaad, dat is inzicht!
Wijsheid is dus het inzicht dat de mens godvrezend moet zijn, net als Job (1:1). Maar wie is de elohiem die dat zegt?
Waarschijnlijk wordt hiermee niet de god van Israël bedoeld, maar een nog niet geïdentificeerde god. Wie dat is, horen we in vers 28: adonaj, een schuilnaam voor JHWH. Die zal gebruikt zijn omdat JHWH in Job 3-37 niet genoemd wordt. Vooralsnog blijft deze in de schaduw. Bovendien heeft Job nog geen inzicht in de goddelijke wijsheid gekregen. Niet voor niets is er in 28:28 sprake van wijsheid in het algemeen en in 28:12 en 20 van dé wijsheid.[5]
Ten slotte, stond Job het teken van het menselijk verstand, in Job 28 draait het om de correlatie tussen wijsheid en inzicht. Aan het eind van de eerste twee delen staan deze parallel; het derde deel wordt omlijst door ‘inzicht’ en eindigt met een parallellisme waarin de vragen naar de menselijke wijsheid en het corresponderende inzicht worden beantwoord. Daarbij is het bereik van de zoektocht naar de wijsheid uitgebreid van de aarde naar de hele schepping.
Job 38-39
In Job 38-39 neemt JHWH zelf het woord. Impliciet zegt hij met een reeks van retorische vragen dat hij de wijsheid onder zijn bereik heeft. Dit sluitstuk van de wijsheidstrilogie valt in drie delen te verdelen. In het middelste, 38:36-38, gaat het om de wijsheid van JHWH. De vertaling van vers 36 is omstreden. Ik volg hier NBV-2004, waardoor 38:36-38 aansluit bij 12:7-8. Zo correspondeert 12:7b (vogels) met 38:36, 12:8a (aarde) met 38:38:
36 Wie heeft wijsheid in de ibis gelegd,
of wie heeft inzicht aan de haan gegeven?
37 Wie is zo wijs dat hij de wolken kan ordenen,
en de kruiken van de hemel, wie kan ze kantelen,
38 zodat de aarde zich voegt tot een harde massa
en kluiten samenklonteren?
De ibis en de haan stonden bekend om hun wijsheid. De ibis was de vogel van de Egyptische god van de wijsheid Thot, wiens naam in het Hebreeuws (toechot) meeklinkt; de haan kondigt de zonsopgang en de herfstregens aan.[6]
Het eerste deel van de toespraak van JHWH omvat Job 38:2-35. Al in vers 4 zegt deze impliciet waarin de goddelijke wijsheid boven het menselijk inzicht uitstijgt: ‘Waar was je (Job), toen ik de aarde fundeerde? / Meld het, als je weet hebt van inzicht.’ Als schepper van deze wereld heeft hij wel inzicht in de ordening van deze wereld. Hij heeft de aarde gegrondvest, de zeeën begrensd, hij zorgt ervoor dat het steeds weer dag wordt, dat het sneeuwt, regent en onweert, en hij beheerst de gang van de sterren. Daarmee komt hij achter zijn verschijningsvorm El vandaan, tot wiens domein in Job 3-37 deze verschijnselen behoorden.
In het derde deel, Job 38:39-39:30, betoogt JHWH dat hij de dierenwereld onder zijn beheer heeft. Daarmee wordt teruggegrepen op Job 12:10, waar datzelfde van (vermoedelijk) Eloah wordt gezegd. In 39:17 laat JHWH deze verschijningsvorm nog eenmaal als bron van wijsheid optreden. Ter adstructie passeert een reeks van dieren de revue, waarvan het gedrag de hand van JHWH verraadt. Daarvan vraagt in 39:13-18 de struisvogel om bijzondere aandacht. Die laat zich weinig aan haar jongen gelegen liggen. Ze laat haar eieren op de grond door de zon uitbroeden en bekommert zich er verder niet om. Ze lijkt daarmee van elke wijsheid ontbloot: ‘Immers, Eloah heeft haar laten vergeten wat wijsheid is / en haar niet bedeeld met het inzicht.’ Opnieuw staat wijsheid parallel met inzicht, waarmee bedoeld zal zijn dat een dier weet dat het voor zijn jongen moet zorgen. Het is dus de wijsheid uit Job 12:7-10, die de mens van het dier kan leren. Deze wordt evenwel onmiddellijk gerelativeerd. De struisvogel heeft haar niet nodig om te kunnen (over)leven, evenmin als de mens de goddelijke wijsheid, want zodra ze (39:18) opfladdert, lacht ze om het paard en zijn berijder.
Zo zien we in Job 38-39 twee vormen van wijsheid. Aan de ene kant is er de goddelijke, die inzicht inhoudt in het domein van El, de samenhang van het grote geheel van de wereld. De jongen van de raaf schreeuwen in 38:41 tot El om hulp, omdat ze in de lucht leven, op de grens tussen de aarde en de macro-kosmos. Deze wijsheid is voorbehouden aan JHWH. Daarom zal Job nooit kunnen begrijpen waarom hij door rampspoed is getroffen, dat lot hangt samen met de wereldordening. Aan de andere kant staat de wijsheid die de mens wél bereiken kan. Die kan hij ontdekken door naar de dieren te kijken, die heeft Eloah/JHWH (zie 12:7-10) daarin gelegd. Volgens Job 38:39-39:30 weten die uit zichzelf wat ze moeten doen.
Besluit
Wijsheid ontspruit dus aan inzicht. Voor Job, voor de mens, is dat het besef dat de wereldordening zich aan zijn begrip onttrekt. Dit inzicht is stapsgewijs gegroeid. In Job 12 wordt het verschil tussen menselijke en goddelijke wijsheid wel gemaakt, maar Job geeft op grond van zijn verstand van de tweede een vertekend beeld. Oorspronkelijk lijkt JHWH zich hier nog achter Eloah te hebben verscholen. In Job 28 maakt JHWH als adonaj zijn opwachting. In dit hoofdstuk zet de verteller uiteen dat de goddelijke wijsheid onvindbaar is en dat het aan de mens is om ontzag te hebben voor JHWH en het kwaad uit de weg te gaan. In Job 38-39 komt JHWH achter zijn verschijningsvormen El en Eloah vandaan om duidelijk te maken dat hij uiteindelijk de wereld draagt. Daar moet de mens het mee doen.