Weemoed, deemoed en inkeer
2e zondag van Advent (Jesaja 40:1-11, Psalmen 80:1-8, 2 Petrus 3:8-18 en Johannes 1:19-28)
Weemoed, verlangen in alle verlorenheid. Herfst die aanhoudt alsof iets anders niet mogelijk is, bijna passief. Deemoed is meer een houding, zou etymologisch een perfecte vertaling zijn van het Latijnse humilitas: nederigheid, bescheidenheid, je buigen. Kan dat een nieuw begin worden, althans een opening daarnaartoe, inkeer nu Hij komt? Advent! Misschien zijn de drie woorden van het opschrift goede kleuren voor het palet van Advent.
Want uitzien naar ‘Hij die komen zal’ kan geen uitbreiding worden van enig eigen arsenaal, is geen vergroting van eigen vermogen. Het is wel degelijk een houding die gedragen wordt door bescheidenheid waarin je voorzichtig iets oppert, iets zegt. Ingetogenheid, en misschien wel een hand die zich uitstrekt, als de kudde in de woestijn op woorden komt: ‘Herder van Israël (…), Gij die Jozef leidt als schapen, (…) O God, herstel ons, laat uw aangezicht lichten, opdat wij verlost worden’ (Psalmen 80:2.4). Met weemoed, deemoed, en inkeer: als je zo bij Johannes aankomt, moet je hóren.
‘Troost, troost, volk van Mij’
De ballingschap is de klepperende noodklok van een karig, oneigenlijk bestaan. De ballingschap duurt eindeloos. Eén keer balling, altijd balling. En dan komt Jesaja, voorzichtig, behoedzaam en vastberaden – of is het een inbraak? ‘Troost je, troost je, volk van Mij’ (Jesaja 40:1). Let op dat laatste. ‘Mijn volk’ is te snel gezegd, maar ‘volk van Mij’ blijft hangen, spant wellicht een brug, een kroon. Alsof het gaat over iets eigens, iets wat vertrouwd is, alsof daar emotie blijft. De woestijn geeft vrij baan aan de weg van de Heer (40:3), de weg van vrijheid en bevrijding. Eindelijk thuis. Het einde van de ballingschap geeft zicht op een wereld waar je nu nog geen vermoeden van kunt hebben. Jesaja doet een aanbod dat ons grijpen overtreft. Wie God is en wat Hij doet, zijn gewicht, zijn heerlijkheid (Hebr.: kabhod – 40:5). De steden van Juda zullen het horen: de Heer zal komen. Hij zal als een herder zijn kudde weiden (40:11).
Du Hirte Israel
Psalmen 80 sluit daarop aan, ziet het voor zich. Een oase. Je hoeft de tekst alleen maar te lezen. Het hele pastorale landschap doemt voor je ogen op. Pais en vree. Niemand weet wat dat is of hoe het moet, maar de tekst heeft daar nu geen probleem mee. En als de eerste woorden er zijn, is ook groeien mogelijk. Als God je herder is, ligt het einddoel niet vast, maar is er alle reden tot vertrouwen, je gebed een weten. ‘Gij die Jozef leidt als schapen.’ ‘Du Hirte Israel, höre’; BWV 104 van Bach neemt je vanzelf op in het dringen van de schapen.
Verwacht de dag van de Heer
Verwacht de dag van de Heer De dag van de Heer is natuurlijk niet ‘ooit eens’, maar ‘hier en nu’. Petrus is daarin behoedzaam. Het gaat niet over fantastische vergezichten, maar over concrete stappen hier en nu naar de komst van de dag van God. Alleen zijn die soms moeilijk te begrijpen. Het gaat erom standvastig te blijven ‘opgroeien in de kennis van onze Heer en Heiland’ (2 Petrus 3:16-18).
Johannes’ getuigenis[1]
‘Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem van de Vader is, die heeft Hem doen kennen’ (Johannes 1:18). De evangelist Johannes gaat vertellen over die ‘eniggeboren Zoon’ in wat nu komt. Hij zet ons neer bij Johannes, niet om te horen dat die doopt in de woestijn en het doopsel tot bekering preekt, zoals Marcus (1:4) hem beschrijft. Johannes (de Doper) is hier bezig met iets anders, namelijk zijn getuigenis over zichzelf. Zo, getuigenis gevend – ‘ik stond erbij en ik keek ernaar’ – legt hij verantwoording af aan de priesters en Levieten die de Joden uit Jeruzalem gestuurd hebben om hem te dwingen zichzelf te identificeren. Johannes voelt de messiaanse verdenking die onder die vraag schuilt. Dat blijkt uit zijn in de tekst zeer onderstreept belijden, niet ontkennen, maar belijden: ‘Ik ben de Messias niet!’ Elia dan? Of de profeet? Johannes’ antwoorden worden steeds korter. ‘Maar wie ben je dan?’ En als Johannes dan gaat spreken, rolt hij de tekst van Jesaja uit: stem van één die in de woestijn de Tora vertolkt, die hoort en hoop koestert, want de Heer is een betrouwbare weg (Johannes 1:23 = Jesaja 40:3).
In Betanië
Maar wat doop je dan als jij de Messias niet bent? Dat vragen de gezondenen, die nu farizeeën worden genoemd. De door Jeruzalem gestuurde priesters en Levieten – denk aan tempel en Tora – zijn farizeeën, getrouwen, mensen die meer willen dan enkel de letter. Het gaat hun om een toewijding met hart en ziel. Wat doop je als jij de Messias niet bent, en ook niet Elia, noch de profeet (Jesaja)? In der Beschränkung zeigt sich der Meister. Kort en bondig antwoordt Johannes: ‘Ik doop met water.’ Is er dan nog een ander dopen mogelijk? Maar deze vraag wordt ingehaald door Johannes’ toezegging: ‘Midden onder jullie staat Hij van wie jullie geen weet hebben.’ Er komt na hem een ander, een ongekende. Zelfs iemand die zich aan de zeggingskracht en autoriteit van Johannes onttrekt, hem overtreft. De plaatsnaam (Gr.:) Bèthania komt van het Hebreeuwse bet-‘ani, huis van de arme, ellendige – een naam als eerste duiding. Een plaats over de Jordaan waar de arme thuis is. De mogelijkheid van een richting, een duiding. In alle bescheidenheid dient zich de verwachting aan op deze tweede zondag van Advent. Wie is Hij op wie wij in deze weken wachten? Naar wie laten wij ons door Johannes sturen? Wat zegt zijn getuigenis?
Deze exegese is opgesteld door Jan Engelen.
Voetnoot
[1] Voor Johannes 1:19vv zie ook: J. Engelen, Het verhaal van Johannes. Het Evangelie van Johannes, [Amsterdam] (Brave New Books) 2020, 18-20.