Wie schuilt er in de hut?
Vragen over gender en geloof, die leidend zijn voor dit themanummer, gaan voor mij ten diepste om de vraag voor wie er plek is in het christendom. Wie telt er mee, op welke manier, en wie bepaalt dat? De metaforen van het huis en de hut helpen om na te denken over die vragen.
Christendom: Villa Kakelbont en betonnen fort
‘In het huis van mijn Vader zijn veel kamers,’ zegt Jezus in Johannes 14:2. Wanneer ik dat beeld betrek op het ‘huis’ van de christelijke traditie roept dat associaties op met een soort Villa Kakelbont, het huis van Pipi Langkous: een beetje schots en scheef, met veel rare ruimtes en vloekende kleuren. Een huis dat ruimte biedt voor diversiteit. Ik denk dat veel kerkelijk betrokken mensen zich wel in dat beeld zullen herkennen.
Maar dat is niet het enige huis-beeld dat het christendom bij me oproept. Op andere momenten zie ik het huis van de traditie namelijk voor me als een ondoordringbaar fort, een soort groot betonnen gevaarte. Dat is als ik tot me door laat dringen hoe het van de grond af aan gebouwd is vanuit een mannelijk perspectief. Als ik erover nadenk dat de Bijbel geschreven is door mannen, met een mannelijk publiek voor ogen. Dat de tekst vaak ook mannen centraal stelt (theoloog John Dyer berekende het aandeel vrouwen in de Bijbel en kwam uit op 202 vrouwelijke personages op 2866 mannelijke, dat is 6,6 procent[1]). Als ik bedenk dat de tekst vervolgens is gelezen en geïnterpreteerd door mannen, die de kerk eeuwenlang zo inrichtten (en vaak nog steeds inrichten) dat er voor vrouwen geen plek is in leidinggevende functies. Dat het perspectief van mannen leidend was in het systematiseren van het geloof, in de beeldtaal over God en in het vormgeven van de liturgie. Dan zie ik geen vrolijk, schots en scheef bouwwerk voor me, maar een soort grijze bunker uit de Hollandse Waterlinie. Een huis dat stevig verankerd is op het fundament van uitsluiting. Een huis dat rust op een wellicht niet meer terug te draaien constructiefout. En ook dat beeld zullen mensen, denk ik, wel herkennen.
Blijven of vertrekken?
Als de traditie vooral, of ook, een benauwd bolwerk is, moet je er dan wel willen blijven? Die vraag houdt steeds weer nieuwe generaties christenen bezig, zeker nu bij een geloofsgemeenschap horen al decennialang niet meer vanzelfsprekend is. Niet zelden spelen vragen over de plek van minderheden in de kerk daarbij een belangrijke rol. ‘Het gaat zo traag als dikke stront,’ verzuchtte eens een deelneemster van een workshop die ik gaf over homoseksualiteit en geloof. Ze doelde op de tergend langzame wijze waarop de houding van haar kerkgenootschap ten aanzien van LHBTI+ leden verschoof. Hetzelfde sentiment kom ik tegen als ik bijvoorbeeld met Rooms-Katholieke vrouwen spreek over hun plek in de kerk. Dat zij een feministische gespreksgroep startten vond de priester mooi, maar meer bijbelverhalen over vrouwen op het leesrooster, of een andere insteek van zijn preken, dat zat er niet in. De urgentie voor verandering wordt immers meestal niet erg sterk gevoeld door degenen die zelf geen baat hebben bij die verandering.
Laat je de kerk dan achter je en zoek je het buiten het instituut? Of blijf je lid, actief in de gemeenschap en probeer je van binnenuit zaken te veranderen? Misschien zie je zelfs geen andere mogelijkheid dan je er maar bij neer te leggen? Het is bijna een onmogelijke keuze. Mensen die besluiten te vertrekken moeten het doen zonder de verhalen, rituelen en geloofsgenoten die hen gevormd hebben en waarmee ze zich verbonden voelen. Mensen die blijven moeten waden door die dikke stront, totdat ze uiteindelijk echt vast komen te zitten en te moe zijn om nog door te gaan.
Hutten bouwen
Mijn voorstel voor een uitweg uit de impasse is het verkennen van de hut als een beeld voor hoe je je kunt verhouden tot de christelijke traditie zoals die zich in het Westen gevormd heeft. De hut staat voor mij symbool voor een permanente positie op de rand: niet binnen en niet buiten.
In de Westerse context zijn hutten de plekken waar mensen uit de marge wonen, zowel in de culturele verbeelding als in de hedendaagse werkelijkheid. In hutten wonen mensen die zich geen huis kunnen veroorloven of die daar niet welkom zijn. De tot slaaf gemaakte Tom, uit het bekende boek van Harriet Beecher Stowe, woonde in een hut. Heksen worden vaak gesitueerd in hutten buiten het dorp, denk aan de ‘Heks van de Achterweg’ uit het bekende kinderboek Uit het leven van Dik Trom. Ik moet ook denken aan de hutjes van (veen)arbeiders in de recente geschiedenis, aan bouwsels van dakloze mensen en aan de hutten van vluchtelingen die geen opvang krijgen en die het moeten zien te redden in de bossen van Oost-Europa.
Maar hutten zijn ook plekken waar kinderen spelen. In het dorp waar ik opgroeide was er ’s zomers altijd een huttenbouwweek, waarin kinderen met pallets en oude planken de prachtigste hutten maakten, die dan aan het eind van de week feestelijk massaal in de fik werden gestoken. Hutten zijn plekken van fantasie en spel, waar je je kunt terugtrekken uit de wereld van de volwassenen en alle verwachtingen die daarmee gepaard gaan.
Hutten maken soms een bestaan mogelijk buiten de bestaande structuren. De hut is de verblijfplaats van de kluizenaar. Het achttiende-eeuwse schrijversduo Betje Wolff en Aagje Deken vervaardigden hun bekende roman Sara Burgerhart in een tuinhuisje van een paar vierkante meter. In plaats van trouwen met een man, een huis inrichten en kinderen krijgen, kozen zij voor het schrijversbestaan in een hut.
Het is deze diffuse functie van soms zelfverkozen en soms opgelegde marginale plek, die spreekt van een werkelijkheid van uitsluiting maar ook van nieuwe mogelijkheden en een bestaan buiten de gevestigde orde, die een hut zo geschikt maakt als metafoor voor je verhouding tot het christendom. Want ik zoek naar een plek waar ik solidair kan zijn met degenen die niet welkom zijn in het huis, een ervaring die ik op sommige momenten zelf ook deel. Een plek waar ik kan leren van de ervaringen van mensen die in het huis niet meetellen op manieren die ik zelf niet ken. Ondertussen geloof ik ook dat het huis materialen bevat waarmee we opnieuw voor elkaar onderkomens kunnen bouwen, die anders zijn dan wat er al was. Een hut-gericht christendom zal nooit meer een grandioos, imponerend, stevig verankerd bouwwerk zijn. Hutten zijn, anders dan huizen, bedoeld als tijdelijk onderkomen. Ze mogen dus wankel en vergankelijk zijn. Ik geloof dat de traditie zich kan vernieuwen, als zij op dezelfde manier kleiner, meer versnipperd en speelser wordt.
Een theologie van de schuilhut
In die dubbele functie van plek van spel en tijdelijk onderdak voor wie niet in het huis past, is de hut dus zinvol als lens om mee naar het huis van de traditie te kijken. Het uitgangspunt daarbij is dat er bij de bouw van het huis ook zaken terzijde zijn geschoven. De kerk, als historisch instituut, is gebouwd van ‘materialen’ die als belangrijk zijn aangemerkt. Daarmee bedoel ik dat sommige verhalen leidend zijn geworden terwijl andere zijn vergeten, dat sommige karakters uit de Bijbel en de traditie helden werden terwijl we van andere nauwelijks weten wie ze zijn, dat sommige leerstellingen gezaghebbend zijn geworden, terwijl andere werden weggezet als ketterij. Dat betekent dat er naast de materialen die gebruikt zijn, ook restjes zijn. En juist die restjes lenen zich goed voor het bouwen van een hut.
Hutten bouwen betekent voor mij dus dat je gaat grasduinen in je traditie, maar dan vooral in de afvalcontainers die voor de deur staan. Met wat je daar vindt, ga je opnieuw bouwen. Je besluit dus om je energie niet langer te investeren in het beschermen en op het schild hijsen van de bekende helden en het steeds weer opnieuw vertellen van de overbekende verhalen. Je laat het leesrooster even voor wat het is. In plaats daarvan ga je aan de slag met de afdankertjes. Je gaat struinen door de stegen van Sodom en Gomorra en je sluit vriendschap met de inwoners van deze verguisde steden. Je leest over mensen zonder naam: de dochter van Jefta, de vrouw van Lot, de dochter van de farao, die jongeman uit Marcus 14, die slechts gekleed in een linnen kleed aanwezig is bij de arrestatie van Jezus, vastgegrepen wordt en dan naakt wegrent. Je schrijft een psalm voor Orpa, die niet zoals Ruth met Naomi meeging, maar die terugkeerde naar haar moeder en haar goden, die koos voor haar eigen afkomst en daarmee de ‘heilsgeschiedenis’ uit wandelde, zomaar haar vrijheid tegemoet. Je schrijft een klaagzang voor Jericho, een lofzang op de Kanaänieten. Je stelt een Jaarlijkse Feestdag voor de Eunuch in. Je beweegt, kortom, weg van het grote verhaal naar het kleine verhaal, van het grote gebaar naar het kleine gebaar, van het grote bouwwerk naar de schamele hut. Zo laat je stemmen aan het woord die door de eeuwen heen zijn weggedrukt of die eenzijdig als ‘fout’ zijn aangemerkt. Je gaat niet op zoek naar grote lijnen, maar naar de losse eindjes.
Een groot voordeel is dat de verwondering kan terugkeren in je geloof en/of spiritualiteit: in plaats van de uitgeknepen verhalen (de Barmhartige Samaritaan, de Verloren Zoon) lees je verhalen die minder vormend, minder bekend en daardoor veel verrassender zijn. Het is een vorm van je verhouden tot de traditie waarin bijvoorbeeld feministische theologie, queer theologie en postkoloniale theologie al belangrijke stappen hebben gezet.
De ethiek van het slopen
Ik zie de hut dus vooral als een uitnodiging om je energie en commitment een andere kant op te sturen dan waar de traditie ze graag hebben wil. Maar eigenlijk gaat het nog verder: ik zie de hut ook als een uitnodiging om deel te nemen aan de sloopwerkzaamheden die nodig zijn om het huis van de traditie, voor zover dat gebouwd is op praktijken van uitsluiting, te demonteren. Om je aan te sluiten bij de grondige verbouwing die nodig is. Structuren, systemen en regels die mensen buitensluiten, of die dat in de geschiedenis deden, moeten worden aangemerkt, ontmanteld en aan de kant gezet. Dat klinkt misschien nogal heftig allemaal en niet iedereen zit te wachten op het slopen, ook (of zelfs) niet de mensen die niet bij het bouwen betrokken waren. Dus hoe kan dat eruitzien, hoe kun je wellicht ‘ethisch verantwoord’ slopen?
Voor het antwoord op die vraag wend ik me tot Audre Lorde, de uit de VS afkomstige wetenschapster, schrijfster, dichteres en activiste die zich inzette voor de rechten en zichtbaarheid van zwarte en lesbische vrouwen. Van haar is de bekende uitspraak:
The master’s tools will never dismantle the master’s house.
(Wat vrij vertaald: Je kunt het huis niet slopen met het gereedschap van de huisbaas.)
Ze deed deze uitspraak in 1979 op een feministische conferentie waar ze was uitgenodigd om te spreken over diversiteit onder vrouwen. Haar panel, haastig in elkaar gedraaid en ergens helemaal op het eind ingedeeld, was het enige moment op de hele conferentie waar deze vragen aan bod kwamen. Ook was dit het enige moment waarop vrouwen van kleur aan het woord kwamen. Zo ontstond het beeld dat diversiteit onder vrouwen een bijzaak is, iets om nog even snel het programma in te fietsen. Diversiteit behoorde blijkbaar niet tot de kern van het feministische denken en hoefde niet verkend te worden door witte vrouwen. Als gevolg daarvan waren het de behoeftes, termen en verlangens van deze witte vrouwen die automatisch de agenda van de feministische beweging bepaalden. Lorde’s uitspraak over de ‘master’s tools’ waren een waarschuwing: het patriarchale denken dat feministen wilden afbreken, berust niet alleen op scheve genderverhoudingen. Het berust evenzeer op structuren van ras, klasse en seksualiteit. Als je alleen vragen over gender adresseert, blijven de andere kwesties liggen. Dan gaat het dus niet over de behoeften van lesbische, zwarte en/of arme vrouwen en werk je onbewust misschien zelfs mee aan het in stand houden van racisme, armoede en homofobie.
Audre Lorde helpt me om na te denken over hoe de sloopwerkzaamheden er uit kunnen zien. Die kunnen nooit plaatsvinden vanuit één perspectief, bijvoorbeeld een kritisch gender perspectief. Dat levert waarschijnlijk een mooie hut op die feministen leuk vinden, maar dat maakt die hut nog geen solidaire of werkelijk inclusieve plek. Het gaat er niet alleen om dat we vrouwen voor het voetlicht halen. Zoals ik elders schreef: het is niet de bedoeling dat je ‘met een soort sterke-vrouwen-radar door de Bijbel heen gaat, even opveert als die gaat bliepen, en dan weer snel doorgaat naar de volgende’.[2] Gender gaat bovendien niet alleen over vrouwen. Het gaat ook om mannen die niet aan de normen van mannelijkheid voldoen, of karakters van wie de genderidentiteit ambigu is, zoals eunuchen. Het ontmantelen van ‘the master’s house’ is bovendien dus niet alleen, en soms ook niet eens primair, een zaak die aan gender is gerelateerd. Het gaat ook om kritische vragen rond ras en kolonisatie en hoe het denken over de Ander deel uitmaakt van de traditie. Het gaat om vragen over klasse: over wie er bijvoorbeeld tot de elite behoorde en teksten kon lezen en produceren, en wie daar geen toegang toe had. Het bevragen van de dominantie van bepaalde helden, denkbeelden en systemen kan nooit gebeuren, zo vat ik Lorde samen voor mijn hut-theologie, door andere helden op het schild te hijsen, andere denkbeelden op een uitsluitende manier gezaghebbend te maken, of nieuwe systemen in werking te laten treden.
Mijn ideaal is daarom een voorzichtig en aandachtig slopen, want het is niet de bedoeling dat er nieuwe slachtoffers vallen of dat kwetsbare mensen die een onderkomen vonden in het huis van de traditie, weer op straat komen te staan. Maar zo zie ik uiteindelijk wel onze taak: steen voor steen, balk voor balk, dakspant voor dakspant dat huis uit elkaar plukken. Kijken waar de rot zit, de schimmel. Misschien moet uiteindelijk alles wel uit elkaar. Dat gaat lang duren, maar het heeft dan ook lang geduurd om het allemaal op te bouwen.
Dat gaat ook weer nieuw bouwafval opleveren. Daarmee kun je weer gaan bouwen. Niet weer een huis, maar een hut. Niet een nieuw groots systeem compleet met mensen op voetstukken en afgesloten vergadertafels, maar misschien wel een palaver-hut, waar theologe Thandi Soko-de Jong mij eens op wees: de publieke hut zoals die voorkomt in Malawi. Het is een hut die aan alle kanten open is zodat de frisse wind er doorheen kan waaien, die rond is zodat iedereen een gelijkwaardige plek heeft (niemand zit in een hoekje), iedereen die in de hut aanwezig is, hoe divers het gezelschap ook mag zijn, heeft een gelijkwaardige stem.
Mariecke van den Berg is bijzonder hoogleraar feminisme en christendom aan de Radboud Universiteit in Nijmegen (Catharina Halkes leerstoel) en universitair docent interreligieuze studies aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Dit artikel is gebaseerd op haar oratie, gehouden op 12 november 2021, getiteld ‘Ondertussen in de schuilhut. Een queer theologie van het thuiskomen.’[3]
[1]John Dyer, 2020, ‘Does the Bibe Pass the Bechdel Test? A Data-Driven Look at Women in the Story of Scripture.’ Does the Bible Pass the Bechdel Test? A Data-Driven Look at Women in the Story of Scripture – John Dyer
[2] Mariecke van den Berg, 2022, ‘Sisterhood is Powerful’. Op Theologie.nl, Theologie.nl • Sisterhood is powerful Mariecke van den Berg • Blogs.
[3] Oratie_Mariecke_van_den_Berg.pdf (catharinahalkesfonds.nl)