Menu

None

Wie zijn de Samaritanen?

Een korte geschiedenis van een oud volk[1]

De Samaritanen vormen een vaak niet geziene groep in de samenleving van de Levant. Er zijn allerlei pogingen gedaan hen zwart te maken. Ze zitten dicht op de Joden en misschien is dat wel een reden dat men niet samen optrok. Zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament is al dan niet letterlijk verwoord dat Joden en Samaritanen niet met elkaar omgaan. Daar moet een verhaal achter zitten.

Een deel van het verhaal vindt u in de Bijbel. Daar wordt verteld dat God zijn handen van het noordelijke koninkrijk Israël aftrekt en de bovenlaag van de bevolking in ballingschap voert. De vrijgevallen plekken worden ingenomen door volken uit het Assyrische wereldrijk. Het verhaal in de Bijbel gaat als volgt (2 Koningen 17:23–24):

Uiteindelijk verstootte de heer Israël, zoals Hij bij monde van alle profeten, zijn dienaren, had voorzegd, en de Israëlieten werden in ballingschap van hun grondgebied weggevoerd naar Assyrië, waar zij wonen tot op de dag van vandaag.

De koning van Assyrië stuurde mensen uit Babel, Kuta, Awwa, Hamat en Sefarwaïm naar de steden van Samaria, waar hij hun een woonplaats toewees in plaats van de Israëlieten. Deze mensen namen Samaria in bezit en gingen er wonen.

Het lijkt een soort opgelegde woningruil te zijn. Kennelijk wilde de Assyrische koning deze Babyloniërs kwijt. De Babyloniërs zijn immers de natuurlijke aartsvijanden van de Assyriërs. Dat geldt ook van Kuta, een Sumerisch-Babylonische stad ten noordoosten van Babylon, en Awwa, dat waarschijnlijk op Syrisch gebied moet worden gezocht. De Samaritanen worden door de Joden dan ook Kuteërs genoemd.

Je kunt van een auteur uit het zuiden niet verwachten dat hij lovend over de Samaritanen zou schrijven

Maar dan krijgen de nieuwe bewoners last van een leeuwenplaag. Aangezien in de Bijbelse wereld nooit iets zomaar gebeurt, wordt geconcludeerd dat de gebrekkige verering van de landsgod achter de plaag zit. Het wordt diplomatiek gemeld aan ‘de Assyrische koning’. We horen niet welke. Dat zou Sargon II (722-705 v.Chr.) moeten zijn, die het beleg van Samaria dat zijn voorganger Salmanassar begon, succesvol afrondde. Maar we lezen (2 Koningen 17:25-29):

De eerste tijd dat zij daar woonden, vereerden ze de heer niet. Daarom liet de heer leeuwen op hen los, die een aantal van hen verscheurden. Men zei tegen de koning van Assyrië: ‘De volken die u naar Samaria hebt weggevoerd om in de steden daar te gaan wonen, zijn niet op de hoogte van de regels die de God van dat land heeft gesteld. Nu heeft Hij leeuwen op hen losgelaten omdat de mensen de regels van de God van dat land niet kennen, en die hebben al een aantal van hen gedood.’

Daarop beval de koning van Assyrië: ‘Stuur een van de priesters die jullie hebben weggevoerd terug naar het land waar hij vandaan komt. Hij moet daar gaan wonen en de mensen de regels van de God van dat land onderwijzen.’ Zo keerde een van de priesters die waren weggevoerd terug naar Samaria en vestigde zich in Betel, waar hij de mensen leerde hoe ze de heer moesten vereren. Toch bleven al die volken hun eigen godenbeelden maken, die ze in hun nieuwe woonplaats neerzetten in de tempels die de bewoners van Samaria op de offerhoogten gebouwd hadden.

Wat we hier lezen, wekt de suggestie dat de Samaritanen van oorsprong van buitenaf kwamen, uit Babel, Kuta, Awwa, Hamat en Sefarwaïm, en naar Samaria en naar het lege noordrijk waren getransporteerd, en dat ze in de problemen kwamen met wilde leeuwen. Die maakten hun gebied onveilig. Dat werd geweten aan het feit dat die nieuwe volken de landsgod niet op een goede manier zouden vereren. Daarom wordt er een priester uit de oorspronkelijke ballingschap weggehaald om de nieuwkomers de juiste godsdienst te leren. Met als doel het laten verdwijnen van die leeuwen uiteraard.

De auteur constateert dat het uitloopt op een syncretistische, hybride verwording. Dat beeld van de Samaritanen is lang opgeroepen, ook in de wetenschappelijke literatuur. Wat opvalt, is dat het verhaal over heel andere volken dan Samaritanen gaat en waarschijnlijk gebruikt is om het probleem van de Samaritanen aan de orde te stellen. Maar je moet je allereerst afvragen wie schrijft over wie.

Hier schrijft een Bijbelauteur, die beïnvloed is door de ideeën in het Bijbelboek Deuteronomium over het noordelijke koninkrijk Israël. In Deuteronomium is het levensmotto kort gezegd: ‘Eigen schuld, dikke bult.’ Je hebt de ellende aan jezelf te danken. Wat was er dan mis? Antwoord: de verering van andere goden. En daar wemelde het in Noord-Israël van. Helemaal onbegrijpelijk was dat niet. Het rijkje lag aan de doorgaande grote weg van Egypte naar Anatolië en Tweestromenland. Die weg liep zelfs dwars door Israël heen.

Ze zijn dus van oorsprong Israëlitisch en je kunt hen in deze fase beter Samarianen noemen, zoals Pieter van der Horst in zijn studie voorstelt

Als je vandaag de dag in musea gaat kijken wat er allemaal uit de grond is gekomen in de streek waar de weg doorheen loopt, waan je jezelf in Egypte. De religie in Bijbelse tijd was op en top syncretistisch. Zuid-Israël, beter: Juda, verweet het noorden dat ze de tempel in Jeruzalem niet erkenden en dat ze er andere goden op nahielden dan degene die algemeen erkend werd en die met de onuitsprekelijke naam JHWH werd gekend. Je kunt van een auteur uit het zuiden niet verwachten dat hij lovend over de Samaritanen zou schrijven. In de geciteerde Bijbeltekst worden de Samaritanen gelijkgesteld aan vreemdelingen, met een eigen collectie goden. Hoeveel goeds kun je daarvan verwachten, is de gedachte van de auteur.

Het is dus een polemische tekst geworden, waarin de waarheid geweld wordt aangedaan. We weten dat grootmachten als Assyrië en Babylonië niet een hele bevolking van een onder de voet gelopen rijk deporteerden, maar alleen de elite: leden van het koninklijk huis, bestuurders, de militaire top. Op een cohort straatarmen zat niemand in Nineve of Babel te wachten. Bovendien was er niets te halen en vormden ze geen risico voor de bezetter.

De Samaritanen stammen af van de achtergebleven Israëlieten nadat hun hoofdstad Samari was veroverd door de Assyriërs in 722 v.Chr. Ze zijn dus van oorsprong Israëlitisch en je kunt hen in deze fase beter Samarianen noemen, zoals Pieter van der Horst in zijn studie voorstelt. Maar ze vormen in het rampjaar 722 nog geen eigen godsdienstige groep die je Samaritanen kunt noemen. Dat gaan ze wel worden: door de eeuwen heen trokken ze zich terug in hun eigen rites, offerden ze slachtvee op hun altaren op de berg Gerizim en vielen ze terug op hun versie van de Thora. De psychologische afstand tot hun zuidelijke broeders werd gaandeweg groter.

De Thora is heilig en het verhaal gaat dat de oudste rol teruggaat op de achterkleinzoon van de eerste hogepriester Aäron, Abisua

Van de inwoners van het noordelijke rijk Israël is nooit iemand uit de ballingschap teruggekeerd. De Assyriërs maakten er überhaupt geen gewoonte van overlevenden het verhaal te laten vertellen. Van de zuiderlingen is wel een deel teruggekomen. In het algemeen waren dat mensen met belangstelling voor de tempel en de cultus. Degenen die het zakelijk helemaal hadden gemaakt in Babylon, piekerden er niet over terug te keren naar een verarmd en kansloos Juda. In Juda, de Perzische provincie Jehud, werd de tempeldienst hersteld, met die ene God met die onuitsprekelijke naam. Dat het tussen deze groep en die Samarianen/Samaritanen niet zou boteren, zal niemand verbazen.

Van de groep Samaritanen is weinig meer over. Het is een wonder dat ze het tot in onze tijd hebben gehaald. De grootste groep, die op achthonderd leden wordt geschat, woont op de berg Gerizim, dus bij het oude Sichem, tegenwoordig Nabloes. Er woont ook een groep in Cholon, ten zuiden van Tel Aviv. Die groep verdwijnt helemaal in de vaart der volken.

De Samaritanen bij Nabloes houden nog stand, ondanks de bijzonder moeilijke omstandigheden waarin ze leven: ze horen niet bij de Arabieren en niet bij de Joden. Bovendien hebben ze een stevig vrouwentekort. En ze hebben de Thora in de vorm van de Samaritaanse Pentateuch, een in prachtig Oudhebreeuws schrift geschreven boekrol. De Thora is heilig en het verhaal gaat dat de oudste rol teruggaat op de achterkleinzoon van de eerste hogepriester Aäron, Abisua. Dat is inderdaad een verhaal. De rol is uit de latere middeleeuwen.

Piet van Midden is Israël-kenner, was oprichter van reisbureau Drietour, auteur van Israël en de Palestijnse gebieden (reisgids) en van Jeruzalem tot Jaffa en tot 2023 docent Hebreeuws aan de Universiteit van Tilburg. Hij is voorzitter van de Vereniging Hebreeuws en van het OJEC, het Overlegorgaan Joden En Christenen.

Noot

[1] Dit is het eerste themahoofdstuk uit: Piet van Midden, Israël een wereld apart. Een geschiedenis van 3000 jaar op leven en dood (Utrecht: KokBoekencentrum, 2023): pp. 30–33.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken