Menu

Basis

‘Wij zijn nog in leven!’

bijbel

Alternatief bij 5e na Epifanie (Klaagliederen 3:22-26.31-32 en Johannes 11:1-16)

‘Wij zijn nog in leven!’ Deze dankbare ontboezeming had zomaar uit de mond van Jezus’ vriend Lazarus kunnen komen na zijn wonderbaarlijke opwekking uit de dood. Maar Lazarus houdt zijn mond stijf dicht. Hij zegt geen woord. Deze heerlijke verzuchting hebben we te danken aan de profeet Jeremia (Klaagliederen 3:22). Aan hem die omwille van zijn roeping vele smarten, verdachtmakingen, onheuse bejegeningen moest ondergaan – omdat hij ongenadige kritiek leverde op de religieuze en politieke leiders rondom Jeruzalem en de tempel – worden vijf klaagliederen toegeschreven. Een opmerkelijk aantal: voor elke Tora-rol één.

Je kunt je de blijdschap nauwelijks voorstellen; misschien dat mensen die een bombardement, of een langdurige periode van onderduiking, of een watersnood hebben meegemaakt er iets van aanvoelen, van een blijdschap dat ze nog in leven zijn. Te midden van de chaos, de verwoesting en de leegte. Zo begint de eerste lezing. Met die verbazing, verwondering en blijdschap.

Want de Heer is genadig

Jeruzalem is een leeggeroofde stad, daar is zonder inwoners enkel kaalslag van over; ‘groot was de overmacht van de vijand’ (Klaagliederen 1:16). De profeet identificeert zich met haar, hij trekt zich haar lot zelf aan. En weet: er is een oorzaak. Het is de Heer, zijn allesvernietigend vuur is tegen haar ontbrand (2:3). Waarom? Jeruzalem weet het, in ieder geval de profeet: ‘De Heer heeft haar dit aangedaan om haar vele overtredingen’ (1:5). De blijdschap is het resultaat van de hoop, de hoop van de profeet.

Want hoewel de profeet de verbanning van de inwoners van Jeruzalem, al wat haar overkomt, op zichzelf betrekt (‘tegen mij heft de Heer zijn hand op’ – 3:3), behoudt hij de kracht om te hopen: ‘Toch geef ik de hoop niet op, want hieraan houd ik vast:’ (3:21), en dan volgt de onbegrijpelijke, maar intense belijdenis van deze zondag (alsof Job spreekt): ‘Genadig is de Heer: wij zijn nog in leven! Zijn ontferming kent geen grenzen (…) Hij verwerpt niet voor eeuwig (…) als Hij leed berokkent, ontfermt Hij zich ook, zo groot is zijn genade.’

Altijd Pesach

Je kunt het Johannesevangelie niet opslaan of Pasen, de bevrijding uit de dood, is in de buurt. Anders gezegd: voor Johannes is de Gekruisigde altijd direct de Verrezene. Of, weer anders gezegd: het mens- geworden woord Jezus is de Zoon van God. Daar zit geen licht tussen, Hij is enkel licht. Dat Paasfeest begint al vroeg in het Evangelie, op de derde dag, te Kana. Maar dan moet er ook iemand dood zijn. Dat is te Kana ook zo, daar stokt het leven van de gehuwden, van de schepping. Geen nieuwgeboren leven mogelijk.

De hele geschiedenis rond Lazarus – waarvan dit centrale hoofdstuk in het Evangelie over vijf zondagen wordt verdeeld (want 11:55-12:11 hoort er ook bij) – resulteert in de overlegging van het Sanhedrin ‘hoe ze Hem zouden doden’ (11:53). ‘En het was kort voor Pesach’ (11:55). Is er net iemand ten leven gewekt, zoeken ze de volgende te doden – die als de Levende bij uitstek wordt getypeerd!

Overigens pakken we vanaf vandaag de draad weer op, waar we hem op de tiende zondag van de herfst hebben achtergelaten, onderbroken door Advent, Kerst en de drie zondagen van Epifanie, met nog twee in dat spoor. We eindigden 21 november namelijk bij Johannes 10:42 (‘En velen kwamen daar tot geloof in Hem’), en vervolgen nu onze lezing met het volgende vers: ‘Er was iemand ziek, een zekere Lazarus’ (Johannes 11:1). Zoals gezegd zitten we hiermee direct in een essentiële vertelling in het Evangelie, die er ook het hart van uitmaakt.

Het blinde schaap Lazarus

Onze godsdienstleraar op de middelbare school – ik was twaalf – hielp ons met een ezelsbruggetje de drie kernhoofdstukken uit het midden van het Johannesevangelie te onthouden. We moesten in ons schriftje schrijven: ‘Het blinde schaap Lazarus.’ Daarmee memoriseerden we de hoofdstukken 9, 10 en 11: de genezing van de blindgeborene, de woorden van Jezus over de goede herder en alles daaromheen, en de opwekking van Lazarus. Wat je als jongetje van twaalf jaar al niet moest (mocht!) leren.

In het openingsgedeelte van vandaag (11:1-4) komt de evangelist meteen tot de kern van zijn verhaal, van zijn overtuiging die hij wil overbrengen: in alles, in Jezus, gaat het om ‘de eer van God, zodat de Zoon van God geëerd zal worden’ (11:4), ook wel vertaald met ‘de verheerlijking van God’ en ‘opdat de Zoon van God erdoor verheerlijkt wordt’. Het is een staaltje zelfverheerlijking dat Jezus hier opvoert. Terecht natuurlijk, wil Johannes zeggen.

Tenslotte is Jezus, voor de evangelist, de Zoon van God, en die mag, die moet verheerlijkt worden. Op welke dag? Op de derde dag. Daarom wacht Jezus eerst twee dagen (11:6). Hij voert de spanning op, en het inzicht. Zelfs zó ver dat hij terug wil gaan naar de plek waar zijn eigen leven door steniging tot de dood zou kunnen leiden, Judea – we hoorden dat al in 10:31-33). Waar is het allemaal om begonnen, waarom is Lazarus gestorven? ‘Opdat jullie tot geloof komen’ (11:15).

Ten slotte: niet voor niets wordt Tomas hier gepositioneerd (11:16), hij die ‘tegen de anderen’ zegt: ‘Laten ook wij maar gaan, om met hem te sterven.’ Bedoelde Tomas hier Lazarus, of Jezus? In ieder geval wil Tomas de Gekruisigde (de Gestenigde of de dode Lazarus) blijven betrekken op de Levende, verbinden met de Verrezene. Daartoe komen we hem op de avond van de opstandingsdag en acht dagen later weer tegen (20:24-29). Om de kwestie van geloven nog eens te onderschrijven. De hele geschiedenis rondom de opwekking van Lazarus eindigt met de opmerking ‘Het was kort voor Pesach’ (11:55). Dat klinkt daar voor de derde maal (zie 2:13 en 6:4).

Deze exegese is opgesteld door Nico Vlaming.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken