Menu

Premium

Wonderbare spijzigingen

Bij 2 Koningen 4,42-44 en Marcus 8,1-21

In het Marcusevangelie vinden wij twee weergaven van wat doorgaans de ‘wonderbare spijziging’ wordt genoemd. Het eerste, meest redundante spijzigingsverhaal vinden we in Marcus 6,32-44 en het tweede, beknoptere in Marcus 8,1-16. Behalve de lengte zijn er nog meer verschillen. Volgens Naastepad

Th.J.M. Naastepad, Menswording. Uitleg van het Evangelie naar Markus, Baarn 2000, 174-176.

heeft dit alles te maken met de verschillende doelgroepen die in beide spijzigingsverhalen worden bediend.

In het eerste spijzigingsverhaal is de menigte in de ogen van Jezus als een kudde ‘schapen zonder herder’ (Marc. 6,34). De kudde, Gods kudde, is Israël. Blijkbaar moet de tweede groep nog een kudde worden. Verder wordt in het begin van het eerste spijzigingsverhaal drie maal het woord erèmos, woestijn, genoemd (6,31.32.35) – een verwijzing naar het Pesach van Israël. Tegenstrijdig genoeg is er direct daarna sprake van groen gras, waarop de menigte moet gaan zitten (6,39). Het schijnt dat alleen rond Pasen het gras rondom het Meer van Galilea daadwerkelijk groen is; de rest van het jaar staan er gele stoppels. De schare gaat zitten in prasiai, ‘perken’ (6,40 – NB). Het beeld van bloemen in het gras dringt zich op. In het tweede spijzigingsverhaal wordt dit gras niet genoemd, er is alleen erèmos (= woestijn – 8,4) en (= aarde – 8,6) om op te zitten. Maar ook in het tweede verhaal zijn er verwijzingen naar Pasen. De menigte is ‘al drie dagen’ bij Jezus (8,2). Dit zou kunnen verwijzen naar een nieuw Pasen, naar het lege graf dat op de derde dag door de drie vrouwen wordt gevonden.

Vijfduizend en vierduizend

De beide spijzigingsverhalen zitten vol getallensymboliek. Zo vinden wij in beide het getal zeven, wat staat voor volheid. Maar in het eerste valt dit uiteen in vijf broden en twee vissen (6,38). Vijf staat voor de vijf boeken van Mozes, de Tora. Dit moet worden aangevuld tot zeven door middel van twee vissen. In het tweede spijzigingsverhaal zijn er zeven broden en een onbekend aantal kleine visjes (8,5.7). Zouden de vissen verwijzen naar het ‘heidense’ gebied rond het Meer van Galilea? Opmerkelijk is wel, dat in het eerste spijzigingsverhaal Jezus alleen een zegenbede uitspreekt over de broden, en dat Hij in het tweede weliswaar een dankgebed zegt voor het brood, maar de zegenbede voorbehoudt aan de visjes.

Nog meer getallen: vijfduizend tegenover vierduizend. Wederom Israël tegenover de volken: de vijf van Mozes tegenover de vier windstreken. Na de maaltijd worden er in het eerste verhaal twaalf korven opgehaald, één voor iedere stam, en in het tweede zeven manden. Een onderscheid dat ook verderop (8,19-20) consequent volgehouden wordt. Wederom Israël tegenover de volken? Naastepad trekt de conclusie, dat in het eerste spijzigingsverhaal Israël wordt bediend door de volkeren, en in het tweede de volkeren door Israël. Dit is mogelijk doordat allen delen in het ene brood: Jezus zelf.

Het ene brood of gebakken lucht?

Verder valt op dat de perikoop van vandaag wordt omkaderd door twee genezingsverhalen: van een doofstomme in Dekapolis (7,31-37) en een blinde in Betsaïda (8,22-26). Dit vormt ook de sleutel tot de interpretatie van 8,10-21, waarin wederom een gebrek aan brood centraal staat – dit keer midden op het water, de oerchaos – waarop een verzuchting van Jezus volgt: ‘Jullie hebben ogen, maar zien niet? Jullie hebben oren, maar horen niet?’ (8,18).

Dit kan leiden tot de vraag: wat wordt hier met ‘brood’ bedoeld? Het zuurdesem van de Farizeeën en Herodes wordt immers diametraal tegenover het brood van Jezus gezet. Jezus’ verzuchting aan het eind: ‘Begrijpen jullie het dan nog niet?’ (8,21) moet dan ook beantwoord worden met: ‘Blijkbaar niet.’

Wat is het dat wij maar niet begrijpen? Dat de verkondiging van zijn koninkrijk alleen ‘voeding’ geeft wanneer we inzien dat Jezus zelf het ene brood is. Wat de farizeeën daarentegen mede te delen hebben, is gebakken lucht. Door Jezus op de proef te stellen in de hoop dat Hij door de mand valt, zoeken zij alleen zelfbevestiging. Daarmee doen ze het werk van Satan (Marc. 1,13).

Honderd mannen

Ook 2 Koningen 4,42-44 beschrijft een wonderbare spijziging. Hier lezen wij over een groep van honderd man bij de profeet Elisa, die wordt gespijzigd met twintig gerstebroden, hun aangeboden door iemand uit Baäl-Salisa. Dit is één van de gebieden waar Saul had gezocht naar de kudde ezelinnen, vlak voor zijn zalving (1 Samuel 9,4). Deze man uit Baäl-Salisa brengt een aantal eerstelingengaven, waaronder (Hebr.:) karmèl betsiqelono: iets als ‘jonge aren in hulzen’ (SV) of ‘karmelkoeken in zijn knapzak’ (NB). Gezien de geografische herkomst hadden deze gaven ook voor afgodendienst bedoeld kunnen zijn.

Zie lemma Eerstelingen-gave (geraadpleegd medio februari 2015).

Maar Elisa wil dat de broden ‘aan het volk’ (Hebr.: la‘am) worden voorgezet. Is dit volk wel een groep ‘profeten’, zoals de NBV vertaalt? De reactie van Elisa’s hoofdbediende laat alleen ruimte voor de interpretatie dat het om een groep mannen ging. Ook toen Elisa door Elia achter de ossenploeg vandaan werd geroepen, voedde hij een menigte mannen (knechten) met het vlees van de ossen (1 Kon. 19,19). De vertaling ‘manschap’ van de NB is dan de beste.

Mocht het wel om een profetenschool

Zie: Eerstelingen-gave (supra, n. 2).

gaan, deze scholen genoten niet altijd een goede reputatie. In I Samuel 10,10-12 – een tweede verbinding tussen dit verhaal en dat over Saul – zien we een voorbeeld van de hysterie die van een menigte (profeten) bezit kan nemen. Ook Naastepad zinspeelt op de – potentieel gevaarlijke – hysterie van de massa als hij schrijft: ‘Mag je van een schare ooit iets verwachten? (…) Het is door Gods ontferming dat een schare vreedzaam wordt.’

Naastepad, Menswording (supra, n. 1), 174.

Bij 2 Koningen 4:42-44 en Marcus 8:1-21

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken

Lid worden