Zondagmorgen half elf. Over de Kairos
Het is zo tegen half elf, zondagmorgen. Het gebed om de komst van de Heilige Geest is gebeden, in de liturgie heeft de gemeente haar leven uitgeademd tot God. De Schriften zijn gelezen en als voorbereiding op de prediking heeft de gemeente gezongen. Terwijl hier en daar in zakken wordt gefrutseld naar een Mentos, wordt het langzaam stil.
Je schikt je A-4tjes nog een keer, je haalt adem en je bundelt je concentratie, en je zegt de aanspraak: Gemeente van Jezus Christus. Het is als het tikje op de lessenaar door een dirigent, en het geroezemoes verstomt en de gemeente schikt zich naar het Woord. Nu gaat er gesproken worden, nu staat er iets te gebeuren. Het zijn momenten van breekbare intensiteit en tegelijkertijd van tintelende verwachting. Ik begrijp Bonhoeffer steeds beter, die zijn studenten gebood op zaterdag-avond ten allen tijde vrij te houden. Want alle concentratie, fysiek en geestelijk, moet voor de prediker worden opgespaard voor dit moment, dit is het knooppunt van de week, voor de gemeente en dus ook voor de dienaar van het Woord. Je voelt het immers, wanneer de moeheid van de week op deze morgen in je lijf zit. Soms kan dat niet anders, maar het is niet verkieslijk.
Joke Hermsen
Kairos is het beslissend moment. Joke Hermsen heeft een boeiend boek geschreven over de Karios. Zij schrijft vanuit filosofisch en maatschappelijk perspectief, maar voor de prediker is hier veel herkenning te lezen, en ook veel te leren.
Bijvoorbeeld over de dialectiek tussen chronos en kairos. Je zou bijna vertalen: over de dialectiek tussen het priesterlijke en het profetische. In het priesterlijke gaat het om de voortgang van het leven, om de lofzegging vanwege en de zegening van eten en drinken, van levenskracht en arbeidskracht, van liefde, geboorte en sterven. En in de kerkdienst en het geestelijke leven is die dimensie essentieel. Het hele leven komt ook in de kerkdienst aan de orde, daar wordt voor gedankt; het wordt in zekere zin op een verdichte manier beleefd. En tegelijkertijd wordt er in die levenstijd een inkeping gemaakt. In de prediking worden wij ook losgeweekt uit de klokketijd, uit verleden en toekomst, uit dat wat ons aan de chronos bindt. We worden losgemaakt ook van datgene waarin de chronos ons verstikt, en we vertoeven wij in een andere dimensie. In die zin is de prediking ook steeds een oefening in en een ervaring van vrijheid.
Op de voorkant van haar boek staat een afbeelding van Kairos, de mythologische figuur die staat voor het geschikte ogenblik. ‘De blik van Kairos kent een uiterste concentratie’, schrijft Hermsen, ‘hij heeft een weegschaal in de hand, er wordt gewikt en gewogen om het geschikte moment te vinden, de juiste argumenten, de juiste timing. Kairos heeft een merkwaardig ‘punkkapsel’. De gedachte daarachter is, dat je in staat moet zijn om hem bij zijn haarlok te grijpen, voordat het momentum weer vervlogen is. ‘Als je te lang aarzelt of draalt, glijden je handen langs zijn kale schedel af en is de kans op inzicht of verandering verkeken’. Hermsen laat zien hoe in de geschiedenis van de filosofie de kairos altijd een belangrijke positie heeft ingenomen, en hoe ook in recente filosofie van Nietzsche, Heidegger, Benjamin en Charles Taylor de kairos verwerkt wordt. Vervolgens schrijft ze over de context waarin de kairologische momenten met name kunnen gebeuren. Ze legt dan de nadruk op vrije tijd, stilte, spel, nietsdoen, het opschorten van activiteit, dat is de vruchtbare en noodzakelijke geboortegrond van het nieuwe inzicht en de aangescherpte intuïtie. De kairos is niet echt at home in een gedigitaliseerd en voortdurend opgejaagd leven, waarin men numb is geworden, wezenloos, en dus voor de beslissende momenten onraakbaar. Men ziet die momenten niet, men hoort ze niet en beseft ze niet.
Het is behulpzaam om op allerlei terreinen eens te denken vanuit deze denkfiguur van de kairos. Gemeenteleden zullen het herkennen: een beslissend moment in een therapie, in een familiecrisis of in een pastoraal gesprek, beslissende momenten waarin iets kantelt of waarin nieuw inzicht ontvangen wordt. We kennen het in processen van beleidsontwikkeling, zowel in de kerk als in de cultuur. Momenten waarin iets doorbreekt, en waarin plotseling de rijd rijp blijkt te zijn voor een verandering of een verdieping. Of juist niet: periodes van verharding en negatieve escalatie, periodes waarin de kairos om iets ten goede te keren verkwanseld en verkeken lijkt. De visitatoren in onze kerk zullen het herkennen.
Dit denken in termen van kairos herinnert de theoloog overigens ook aan de wijsheidstraditie, waarin een essentiele factor het inzicht in de tijd is, het weten wat het karakter van de omstandigheden is en wat daarin te doen staat, wat daarin haalbaar is en wat niet. Interessant genoeg hebben bijbels-theologen vaak gewezen op in de intinsieke verwevenheid van wijsheid en profetie, misschien wel verschillende theologische strategieen voor hetzelfde mechanisme: inzicht in de tijd en weten hoe daarom te handelen.
Alf Christophersen
Nu is de kairos ook een boeiend concept in de theologie-geschiedenis. Alf Christophersen (foto) heeft een monografie geschreven over de theologisch turbulente periode van de Weimar-republiek. Dat boek heet Kairos: Protestantische Zeitdeutungskämpfe in der Weimarer Republik. Christophersen beschrijft die periode als een gevecht om de duiding van de tijd. In alle theologische concepten die ertoe deden in de 20’er en 30’er jaren in Duitsland, speelt de kairos, de Entscheidung, das Gebot der Stunde een grote rol. Fascinerend dat eigenlijk in de breedte van het toenmalige culturele, filosofische en theologische discours het besef aanwezig was dat de dingen aan het kantelen waren, dat zij leefden in een Gezeitenwechsel, in de incubatietijd van een aanstaande ommekeer. Al deze denkers zijn bezig met de zogenaamde Epoche-fragen. Dat werd heel verschillend uitgewerkt: in het religieus-socialisme, in het nationaal-socialisme, in de dialectische theologie, het is dus ook hele riskante theologie, maar het cirkelt steeds om de onontkoombare vraag wat aan het gebeuren is, welke denkwereld en welke geloofswereld aan het ten onder gaan is, en waarom, en hoe daarop te reageren.
Christophersen richt zich in het boek vooral op de theologie van Paul Tillich. Rondom Tillich ontstond in die periode, wat men noemde, de Kairos-Kreis of de Berliner Kreis, en Tillich heeft dat begrip kairos uitvoerig uitgewerkt, eigenlijk in zijn hele oeuvre, ook later in Amerika. Das neue Sein, kernconcept van Tillich, is een vrucht van de kairos. Het is verrassend om te lezen hoezeer bij Tillich het demonische een essentiele theologische factor is. Het demonische is een structurele macht in de geschiedenis, volgens Tillich, en theologie dient er ook toe dat demonische te onderkennen en te bestrijden. Maar, let op: een doorbraak in die strijd, volgens Tillich, kan alleen geschieden wanneer een kairos voorhanden is. Het is ook andersom zo: het demonische kan doorbreken, er is ook een negatieve kairos, en er lijken momenten te zijn waarin deze destructieve drift ganz ungebrochen sich ausleben kann. Mind you: Het is theologie eind jaren ‘20 van de twintigste eeuw.
Ik ben nog midden in het boek bezig, en het kost me een tijdje om er grip op te krijgen. Ik lees het vooralsnog ook als een legitimatie van Zeitbezogenheit in ons huidige theologische discours, van de noodzakelijke betrokkenheid van de theologie op de contemporaine Epoche-fragen. Het zijn niet de minste theologen die bezig zijn met de turbulentie van de tijd, die weten dat in de bijbelse theologie de geschiedenis en Gods handelen daarin een hoofdthema is. Het zijn meestal theologen met een fijnzinnig sensitorium, en dat verbindt hen met kunstenaars, literatoren en filosofen. Zij hebben iets van een anticiperende intuïtie. Zoals je het destructivum in Europa ook kunt terugzien in de anticiperende verbeelding van Picasso, zo zijn er ook steeds theologen die een soort wachtersfunctie, en die diep in hun bewustzijn en onbewustzijn getroubleerd worden door wat zij aan zien komen. Het zijn bijvoorbeeld theologen die in onze context de aandacht vragen voor de massieve afbraak van de kerk, zij benadrukken dat het sporen zal achterlaten in het geestesleven van een cultuur wanneer een volk haar godsdienst van zich afschudt, en dat zelfs als een bevrijding ervaart. Dat zal zijn werking hebben in politieke zin, in maatschappelijke zin (denk aan wetgeving, sociale omgang, aan de ziel van een cultuur).
De mens als geboortelijk wezen
Nu wordt deze theologie veelal weggezet als ondergangstheologie. Dat is soms een nogal gemakzuchtig oordeel, maar belangrijker is dat dat niet zo hoeft te zijn. Joke Hermsen schrijft een boeiend hoofdstuk over Hannah Arendt, en haar begrip nataliteit. Volgens Arendt is de mens ten diepste een initium, een begin, steeds in staat om ook nieuwe initiatieven te nemen. Over het begrip nataliteit zegt zij dat het lijkt alsof ‘in ieder mens de scheppingsdaad van God nogmaals herhaald en bevestigd wordt’. Ze spreekt dan over de power to forgive en de power of promise, en dat zijn volgens haar de coördinaten van waaruit een nieuw begin geboren kan worden. Vanuit die begrippen komt het principe van de Hoop steeds opnieuw op het wereldtoneel.
Interessant genoeg verzet Arendt zich ook tegen de, volgens haar, filosofische obsessie met de dood in de westerse filosofie. ‘Waarom is er binnen de filosofie eigenlijk zo weinig aandacht voor het leven, de geboorte en het begin geweest?’, vraagt zij. ‘Arendt gaf er daarom de voorkeur aan de mens een geboortelijk in plaats van een sterfelijk wezen te noemen: alleen de mens kan getypeerd worden als een Sein zum Anfang, hetgeen toch beduidend anders klinkt dan een Sein zum Tode.’ Begin, heeft voor haar wel voortdurend te maken met beginsel, met een leidende gedachte van waaruit begonnen wordt. In een terzijde legt zij daarin ook een politieke leegte bloot: een denken vanuit met name economisch perspectief, zonder dat daaronder een beginsel te ontdekken is. Er zijn zelfs politici in leidende functies in onze land die ‘visie als een olifant beschouwen die het zicht belemmert’. Nota bene.
Kairos, oordeel, initium, dat lijkt mij nu eerlijk gezegd een vocabulaire en een theologische dialectiek die wij ontzettend nodig hebben in ons theologische en kerkelijke klimaat. Een theologie die sensitief is voor de turbulentie van onze tijd. Het zou mij niet verbazen wanneer er in Europa nog veel meer turbulentie aanstaande is dan wij nu vermoeden. Theologie die het destructivum amper kan detecteren, die er niet tegen op gewassen is, die de kairologische risico’s van de tijd niet ziet, die theologie is zonder instrumentarium, zonder taal en zonder een weerbare geestesattitude wanneer het destructivum virulenter wordt. Tegelijkertijd zal het er niet om gaan om nog eens theologisch te herhalen wat in een cultuur gebeurt, maar zal het gaan om theologen die een initium ontwaren, een nieuwe Anfang, een nieuwe Hoop. Misschien in de trant van de attitude van Augustinus ten tijde van de val van Rome.
Christelijke dogmatiek
De stap naar de Christelijke Dogmatiek van Van der Kooi en Van den Brink is opvallend genoeg klein. We hadden in onze werkgemeenschap een prachtig gesprek met prof. Van der Kooi over de pneumatologie in hun dogmatiek. Dat is een knap stuk theologie. De schrijvers weten de belangrijke pneumatologische vragen van toe-eigening en particpatie te verwoorden en te integreren, er is een mooie vruchtbare spanning tussen pneumatologie en christologie, er is aandacht voor het werk van de Geest in het persoonlijke leven, alsmede ook in de schepping, over ‘de Geest van God als het geheim dat de schepping tot leven brengt’. We zijn in heel ons leven onder het beslag van de Geest, en Van der Kooi benadrukte de verrassend zintuiglijke en speelse taal van Calvijn, wanneer hij erover schrijft hoe de Geest in allerlei ervaring aan ons trekt, ons ook streelt en nota bene kietelt.
Maar dan gaat het in dit hoofdstuk ook over de Geest en de geschiedenis (zie met name § 12.7). ‘Kan de Geest ook helend en heiligend doorwerken in het gebinte van de cultuur en andere ordeningen die het samenleven van mensen regelen, zoals de staat? Of worden aardse cultuur en geschiedenis slechts rijp gemaakt voor het oordeel? En als de Geest ook in cultuur en geschiedenis aan het werk zou zijn, valt dat werk daar dan aan te wijzen, te identificeren?’ Dat zijn de vragen die ertoe doen, en zo wordt de geloofsleer ook spannend. Er worden dan twee denkmodellen beschreven: het theologische model van de synthese, van de vervlechting van Evangelie en concrete gestalten in de samenleving. Anderzijds het theologische model van de diastase, van het grote contrast tussen onze werkelijkheid en het Koninkrijk Gods.
Nu is het interessante van deze theologie dat ze studenten, predikanten en theologen het eigenlijke werk niet uit handen neemt. Na synthese en diastase wijzen de auteurs op het instrumentarium waarmee in het heden daarin keuzes moeten worden gemaakt. Dat instrumentarium is met name de perspectuitas animarum, de onderscheiding der geesten, de discretio, het transparant maken van welke krachtenvelden gaande zijn, waar het destructivum dreigt en waar een kairos van God gegeven oplicht. In ons nagesprek spraken we over de Geest van God die ook zich kan terugtrekken, die mensen en contexten aan zichzelf kan overlaten, waardoor ook een Ungeist meer om zich heen kan grijpen. Dat is een realiteit die in ons theologisch sensitorium aanwezig moet zijn. Hoe kun je eigenlijk zonder, als Europees theoloog? En tegelijkertijd grijpt de Geest dan ook zomaar weer een mens bij de kladden, één mens die opstaat en zegt: In Gods Naam hou daarmee op. Zo schept de Geest ook steeds weer nieuwe gelegenheden, zomaar een nieuw initium. Niet alleen op grote speelveld van de cultuur, maar ook zomaar in een vervelende vergadering waar ieder geharnast is en tot de tanden toe bewapend. Plotseling is er dan één mens die opstaat, en het geestesklimaat van zo’n moment ombuigt. Het kan gebeuren aan een ziekbed waar de doodsstrijd verstikkend is, maar waar één schoondochter opstaat en zegt: laten we lezen over de liefde die alle angst uit kan drijven. Het verdiept het predikantschap wanneer de sensitiviteit voor kairologische momenten aangescherpt wordt.
Als ik dit lees en overdenk en met de collega’s bespreek, begrijp ik ook weer het goede van collegiale momenten in de Permanente Educatie, op een cursus van Areopagus, in de werkgemeenschap, een gesprek hierover met de kerkenraad of een gemeenteberaad. Dat zijn momenten van oefening en gezamenlijkheid in het onderscheiden van de geesten. Daar hebben wij ons in te oefenen, daarin hebben wij naar elkaar te luisteren, daarin hebben wij te speuren naar het contemporaine van de Geest van God. Juist door deze prikkelende theologie wordt die zondagmorgen, half elf, verwachtingsvoller en spannender.
Literatuur
G. van den Brink en C. van der Kooi: Christelijke dogmatiek. Een inleiding. § 12 De Heilige Geest die levend maakt, pp 444-482. Boekencentrum Zoetermeer 2012
Alf Christophersen: Kairos. Protestantische Zeitdeutungskämpfe in der Weimarer Republik. Beiträge zur historischen Theologie 143. Mohr Siebeck Tübingen 2008
Joke J. Hermsen: Kairos. Een nieuwe bevlogenheid. Arbeiderspers Amsterdam 2014
Wilhelm & Marion Pauck: Paul Tillich. His Life & Thought. Collins London 1977