Zorgvuldig zorgeloos
Bij Matteüs 6,24-34
Het luthers leesrooster was ook dat van Maarten Luther. Zo preekte hij op de vijftiende zondag na Trinitatis, in 1632 of 1634, over Matteüs 6,24-34: ‘Sorget nicht für euer Leben.’ Luther zet die zorg gelijk met Geiz, hebzucht. Voor hem is er geen kwaad dat het evangelie meer in de weg zit en de christen meer kwaad berokkent dan hebzucht.
‘Alle wollen sie mehr haben,’ en tegen die ondeugd richt zich de Heer, in wat Luther een ‘heftige Predigt’ noemt. Niemand kan immers twee heren dienen: ‘da sieht man, dass der Herr Sorge hat, der Mammon hindere seinen Dienst.’
Bij Matteüs is de Bergrede de eerste van vijf grote preken van Jezus. De lezing is er het laatste deel van (Matteüs 6,19-7,12). NBG ’51 suggereert een cesuur tussen de verzen 19-24 en 25-34, Willibrordvertaling en Nieuwe Bijbelvertaling doen dat niet. Daarmee wordt duidelijk dat Matteüs 6,24 het scharnier is in een groter geheel: de verzen vanaf Matteüs 6,19 staan, net als wat volgt, in het teken van de keuze én van de ware dienst aan de Heer. Schatten verzamelen in de hemel of op aarde? Licht of duisternis? ‘Niemand kan twee heren dienen’, heren van volstrekt tegengesteld karakter. In Lucas 16,13 staat een vergelijkbaar vers in geheel ander verband. Het dia touto (Matteüs 6,25) slaat de brug naar wat volgt en verwijst terug naar wat voorafging: naar de onmogelijkheid twee heren te dienen, maar ook naar de twee eerdere oneliners: ‘Waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn’, en ‘Als wat licht in u is, duisternis is, hoe groot is dan de duisternis?’.
Twee heren dienen?
Twee heren dienen is voor Israël onmogelijk, lijkt Matteüs te bedoelen. Zie het ‘schema’: ‘De Heer is één. Je zult de Heer, je God dienen met heel je hart, met heel je ziel, met al je kracht’ (Deuteronomium 6,5), en: ‘Je zult je niet voor andere goden neerwerpen en die dienen’ (Exodus 20,5). Zodra dat dienen uitloopt op een uitverkoop van hart, ziel en kracht aan het verwerven van steeds meer bezit en vermogen komt er van Gottesdienst – Luthers term voor ‘dienst aan de Heer’ – niets meer terecht.
Dan volgt het pregnante ‘Daarom zeg Ik u: (…)’ (Matteüs 6,25). Lucas (12,22) formuleert bescheidener: ‘En Hij sprak tot zijn leerlingen: (…)’ Matteüs geeft de woorden Jezus’ autoriteit mee, het gewicht van een gebod: ‘Weest niet bezorgd’ – ‘sorget nicht,’ vertaalt Luther; ‘ne vous inquiétez pas,’ zegt Chouraqui. Het werkwoord merimnaoo komt vier keer voor in de tekst (Matteüs 6,25.28.31.34), en betekent ‘zorgen voor’, ‘zich zorgen maken’, ‘tobben’. En wel over je leven (Gr.: psuchè), lichaam (Gr.: sooma), eten en kledij. Eten houdt het lichaam overeind, kleding is onontbeerlijk, maar zegt ook iets over iemands maatschappelijke status. Onwillekeurig zie ik een verband met de eucharistie, waar ‘eten’ en de bezorgdheid daarover in een heel ander licht staan. En de zorgen over kleding moeten wel ijdel zijn voor wie Galaten 3,27 leest: ‘Want gij allen die in Christus gedoopt zijn, hebt u met Christus bekleed.’ Kan Matteüs daaraan gedacht hebben, of is dit vrome theologenpraat?
Vogels en bloemen
Luther meent dat wij veel kunnen leren van die vogels en bloemen. Hij noemt ze zelfs hooggeleerd, spreekt ze aan met Doktor: ‘Denn da fliegen die Vögel vor unseren Augen (…), dass wir wohl möchten unseren Hut gegen sie heben’ – petje af – ‘und sagen: Mein lieber Herr Dr.! Ich muss bekennen dass ich die Kunst nicht kann, die du kannst.’ Die vogels, zegt hij, hebben een ‘reichen Küchenmeister und Kellner, der heisst der Vater im Himmel.’ En die Vader, zegt Christus hier, wil ook onze Vader zijn – als we het maar konden geloven. De vogels, ze zaaien en oogsten niet, ze slaan niets op in schuren: geen moeizaam werk om in leven te blijven. De Here zelf, ‘uw hemelse Vader’, zal voorzien (Matteüs 6,26.32). Matteüs gebruikt deze intieme aanduiding, waar Lucas (12,24) het afstandelijkere ‘God’ gebruikt. En de bloemen: ze werken niet, ze spinnen niet (verwijzing naar de kleding in 6,25!) en toch overtroeven ze Salomo’s kledij. Over diens gewaden is overigens niets bekend, maar legendarisch rijk was hij wel en zijn paleis was een overweldigend bouwwerk (1 Koningen 10; 2 Kronieken 9).[1] Luther weer: als God zo veel ijver aan het gras besteedt, dat alleen maar bestaat om gezien te worden en opdat het vee ervan geniet, ‘ist es nicht Sünde und Schande, dass wir noch zweifeln, ob auch Gott uns Kleidung schaffe?’
Echt geen zorgen?
Het derde merimnèsète (Matteüs 6,31) vat de mogelijke zorgen nog eens samen en zegt: maak je geen zorgen, ‘(…) uw hemelse Vader weet, dat gij dit alles behoeft’. Weest als kinderen, zegt Luther, die zonder zorgen slapen. Want ze weten dat, als ze ’s morgens ‘ein Stück Brot oder Suppe nehmen wollen, Vater und Mutter für dasselbe sorgt’. Luther merkt aan het begin van zijn preek overigens op, dat deze perikoop niet op ‘het jonge volk’ van toepassing is: dat kent de hebzucht en de zorg niet, en ‘eet liever kersen, dan dat het geld telt. En waardeert een mooie appel meer dan een dukaat.’
Maar intussen zijn wij geen leliën des velds. Geen gewas; wij zijn liever de as waarom alles draait. Met alle zorgen van dien. Zoekt eerst maar eens dat Koninkrijk, zegt Jezus. Dan komt de rest vanzelf. Zou het? Die finale is toch het eerste waaraan ‘moderne’ mensen twijfelen? Is dat Koninkrijk voor ons geen sleetse utopie geworden, een droom van een beter ‘wij’ die in diskrediet is geraakt en gaandeweg postmodern verdacht geworden?