1.2. Bij Hem blijven
Zie ook
Heidelbergse Catechismus
Vraag 2: Wat moet u noodzakelijk weten om in deze troost godvruchtig te leven en te sterven?
Antwoord: Drie stukken. Ten eerste, hoe groot mijn zonde en ellende zijn. Ten tweede, hoe ik van al mijn zonden en ellende verlost word. Ten derde, hoe ik God voor zulk een verlossing dankbaar zal zijn.
Relatie van het thema tot het hoofdthema
In antwoord 1 is beleden dat wij door het geloof in Christus Zijn eigendom en Gods aangenomen kinderen zijn. Deze geloofswetenschap verschaft ons unieke troost. De opstellers zijn niet zozeer geïnteresseerd in theoretische kennis op geloofsgebied, maar vooral praktisch-pastoraal ingesteld. Vandaar dat men in vraag 2 doorvraagt naar de manier waarop je als gelovige existentieel deelt in deze unieke troost. Je participeert daarin door levenslang leerling te zijn op de school van Jezus’ Geest. Je leert daar dat de zonde in je woont, dat je daarvan alleen bevrijd wordt door Christus en dat je je hemelse Vader daarvoor dankbaar zult zijn. Kortom: je leert existentieel uit deze unieke troost te leven door dicht bij Christus te blijven.
De leefwereld van de hoorder
Onder christenen die zich tot de gereformeerde gezindte rekenen is verschil van mening over de vraag hoe men ellende, verlossing en dankbaarheid moet waarderen. Zijn ze stadia die men moet doorlopen om bij die unieke troost uit te komen – een toeleidende weg – of vormen zij aspecten van het getrooste leven zélf? (Zie W. Verboom, De theologie van de Heidelbergse Catechismus, p. 25.) Hier vallen fundamentele beslissingen ten aanzien van de spiritualiteit. Kiest men voor de uitleg van een toeleidende weg, dan is deze kennis een voorwaarde om in bezit van de troost te komen. Maakt men de keuze deze kennis te waarderen als de drie zijden van de driehoek van de troost, dan valt het accent op een dieper doorleven van deze unieke troost door in een levenslang verdiepingsproces te groeien in deze geloofskennis (zie De theologie van de Heidelbergse Catechismus, p. 25, en W. Verboom, Een gids voor het leven, p. 12). Onderzoek maakt duidelijk dat beide visies voorkomen, maar dat er nogal eens voorliefde is voor de chronologische volgorde (zie Eenheid, magazine over 450 jaar Heidelbergse Catechismus, p. 6 vv.).
Met het oog op de tieners
Of de trits zonde-verlossing-dankbaarheid al dan niet chronologisch moet worden opgevat, is voor tieners en pubers geen issue. Omdat zij leven in een cultuur waarin God totaal overbodig is, is het beter een poging te doen om duidelijk te maken dat het leven zonder God ellendig is, terwijl het leven met God heilzaam is. Dat kan concreet gemaakt worden door een vergelijking te trekken met menselijke (liefdes)relaties, waarbij de aspecten ellende, verlossing en dankbaarheid essentieel zijn. Zie voor het heilzame onder
Met het oog op de kinderen
Ook voor kinderen is wat in vraag en antwoord 2 aan de orde wordt gesteld, uitsluitend inhoudelijk een issue. De volgorde van de trits is voor kinderen minder relevant. Het is belangrijk om kinderen te laten zien dat het leven met Jezus een goed leven is, in die zin dat Hij de Herder is en ons bewaart en leidt.
Uitleg
De doorgeslagen autonomie die de (post)moderne cultuur kenmerkt, heeft tot gevolg dat de Schepper overbodig wordt geacht. Het bijbelse zondebegrip – ‘Tegen U alleen heb ik gezondigd’ (Ps. 51:6) – is daarom vervangen door ‘menselijk tekort’ (zie de ondertitel van de belangrijke studie van Meerten ter Borg, Een uitgewaaierde eeuwigheid, Baarn 1991: ‘Het menselijk tekort in de moderne cultuur’). De vreugde over de verlossing – ‘Maar bij U is vergeving’ (Ps. 130:4) – hangt daardoor in de lucht. En van de dankbare reactie daarop in de richting van de Schepper in de vorm van levensvernieuwing – ‘opdat Gij gevreesd wordt’ (Ps. 130:4) – is dus ook geen notie. Het leven wordt plat. Ook christenen binnen de gereformeerde gezindte ademen met hun ziel dit seculiere klimaat in. Dit vertaalt zich in verschraling ten aanzien van deze bijbelse noties. Naar mijn indruk leeft er onder deze christenen wel een (latent) gevoel van onrust hierover. Een veel voorkomende reactie daarop is die van de vlucht in uiterlijke kenmerken, met als gevolg legalisme en moralisme. Het bovenstaande nodigt uit tot een pastorale prediking die gekenmerkt wordt door geestelijk leidinggeven.
In vraag 2 is de leraar/predikant namens de gemeente aan het woord. Hij stelt de vraag en legt de leerling het antwoord belijdend in de mond. In het vertrouwen dat de Heilige Geest dit ook in het hart van het kind/de jongere zal werken (zie W. Verboom, De catechese van de Reformatie en de Nadere Reformatie, p. 187-195). Deze uitleg is later losgelaten (a.w., p. 281-287). Voetius bijvoorbeeld ziet ellende, verlossing en dankbaarheid als de route om tot het doel, namelijk de eer van God en de troost van de mens, te komen; en Ursinus meent dat kennis van ellende in ons het verlangen naar verlossing opwekt, evenals de kennis van de ziekte bij de zieke de begeerte naar het medicijn doet ontstaan. (De theologie van de Heidelbergse Catechismus, p. 27-28: ‘Hier zijn de stukken ellende, verlossing en dankbaarheid niet meer drie aspecten van het geloof, maar drie stadia, die volgens psychologische wetmatigheid uit elkaar voortvloeien. Het één gaat noodzakelijkerwijs aan het ander vooraf. Dat is logisch! Ursinus zelf is hierin naar mijn mening opgeschoven naar een meer scholastieke wijze van theologiseren.’). C. Graafland pleit voor de uitleg in de zin van een ‘toeleidende weg’ (Gereformeerden op zoek naar God, p. 150): ‘Hoe wordt de mens geleid tot het heil? We zien deze vraag aan de orde gesteld in de Heidelbergse Catechismus. Zij begint met een omschrijving van wat dit heil inhoudt: vergeving en vernieuwing, en verwachting van het eeuwige leven (zondag 1, vr. en antw. 1). Maar onmiddellijk daarna komt de vraag aan de orde, hoe wij tot heil worden gebracht? En dan gaat zij spreken over de drie (hoofd)stukken van het geloof.’
De leraar legt de leerling in de mond hóe het getrooste leven wordt geleefd. Dat leven wordt gekenmerkt door een levenslang verdiepingsproces wat betreft het leren kennen en doorleven van onze zonde en ellende, de verlossing in Christus en het leven in dankbaarheid voor God.
Saulus van Tarsen wordt aan zijn zonde ontdekt doordat de levende Heer hem vraagt: ‘Waarom vervolgt u Mij?’ (Hand. 9:4). Een onthullende vraag, want Saulus vervolgde christenen. Christus is zozeer verbonden met Zijn volgelingen dat Saulus ten diepste Hém vervolgt. En juist dat onthult de ernst van zijn zonde. Dat een zich verdiepende zondekennis tot het christenleven behoort, blijkt uit de levensgeschiedenis van Paulus. In 1 Korinthe 15:9 noemt hij zichzelf ‘de minste van de apostelen’, in een latere brief schrijft hij over zichzelf als ‘de allerminste van alle heiligen’ (Ef. 3:8), terwijl hij weer later (1 Tim. 1:15) zichzelf kwalificeert als ‘de voornaamste der zondaren’. Het zondebesef wordt in Paulus’ leven dus niet zwakker maar juist sterker.
Dat correspondeert in het catechismusantwoord met het gegeven dat er over kennis van zonde (enkelvoud) gesproken wordt. Het gaat om de verdiepende ontdekking van wat aan mijn concrete zonden (meervoud) ten grondslag ligt, mijn zondige aard (antw. 56). Deze verdiepte zondekennis is vrucht van het feit dat de gelovige gaandeweg ook steeds meer gegroeid is in de genade en de kennis van onze Here en Zaligmaker Jezus Christus (2 Petr. 3:18). Juist door te groeien in de kennis en genade van Christus ontdek je op steeds dieper niveau dat de zonde in je woont (Rom. 7:17). Door dicht bij Christus te blijven, verdiept zich de kennis van zonde en ellende.
‘Hoe groot mijn zonde en ellende zijn’: zondekennis wordt hier verbonden met ellende, een toestand van vervreemding. Onze Godsvervreemding is wel de kern van onze ellende, maar niet de enige vorm waarin wij met ellende in aanraking komen. We worden in dit leven met allerlei vormen van ellende geconfronteerd – zoals ziekten en lijden, verdriet en tegenslagen – die niet rechtstreeks uit de zonde voortvloeien, maar die het gevolg zijn van het feit dat we in een door de zonde getekende wereld leven (Rom. 8:20, 22). De Bijbel laat zien dat Christus ons niet alleen van onze Godsvervreemding bevrijdt, maar ook van deze vormen van ellende, door ons te helen en te genezen (Jes. 53:5). Niet altijd – of soms gedeeltelijk – tijdens dit leven, maar wel volkomen in het eschaton. (Zie ook schets 1.1 over de eerste zin van antwoord 1.)
Ook ten aanzien van het stuk van de dankbaarheid bestaat verschil van opvatting. Om te voorkomen dat onze reactie op de verlossing in de vorm van levensvernieuwing legalistisch en moralistisch zou worden, pleit men ervoor onze reactie ‘spontaan’ te noemen. Spontaan associëren we immers met oprecht, authentiek en ‘van harte’. De catechismus noemt deze spontane reactie ‘dankbaarheid’, en de auteurs van de Christelijke dogmatiek noemen dat een ‘gouden greep’ (CD, p. 616). Aad Kamsteeg spreekt over ‘liefde’ in plaats van dankbaarheid. Liefde is immers sterker: ‘Als iemand mij op het laatste nippertje uit een kolkende rivier redt, zal ik hem altijd dankbaar zijn. Maar daarmee houd ik nog niet van hem’ (Dit is mijn passie, p. 80). Daarbij moet wel aangetekend worden dat het niet gaat om liefde op gevoelsniveau, maar om liefde die naar voren komt in keuze en inzet ten goede van medemensen. Kamsteeg voert nog een tweede argument aan. Dankbaarheid als voornaamste motief voor gehoorzaamheid kan gevaarlijke neveneffecten hebben. We willen God terugbetalen voor Zijn genade, waarbij vergeten wordt dat genade altijd gratis is. Zo’n houding kan er zelfs toe leiden dat gelovigen denken ‘recht’ te hebben op Gods gunst, omdat ze immers ‘terugbetaald’ hebben met goede werken. Legalisme ligt zeker op de loer omdat in vraag 86 gevraagd wordt waarom wij nog goede werken moeten doen. Hoewel in vraag en antwoord 86 het werkwoord ‘moeten’ de intentie heeft van ‘niet anders kunnen’, ligt de associatie met ‘plicht’ wel op de loer.
Relevantie van het thema
De relevantie van vraag en antwoord 2 ligt in het geestelijk leidinggeven binnen de context van het gemeente-zijn, én in het bemoedigen van de gemeente door te laten zien dat het heilzaam is om vast te houden aan deze drievoudige geloofskennis. Daardoor wordt immers hoogte en diepte aan het leven gegeven. Zie bovenstaande relatiecirkel van het geloof.
Dat kennis van zonde, verlossing en dankbaarheid tot het getrooste leven zélf behoren zag Ursinus, de hoofdauteur van de catechismus, anders. Hij stond een uitleg voor in de zin van een chronologische volgorde. (In eerste instantie vatte Ursinus deze trits niet als chronologisch op, maar in het Schatboek, waarvan Ursinus medeauteur was, wordt wel de chronologische volgorde aangehangen. Zie T. Voorwinden-Hofman en H. van den Belt, ‘De noodzaak van de ellendekennis in de verschillende edities van het Schatboek van Zacharias Ursinus (1534-1583)’, in: Theologia Reformata, jrg. 56, nr. 3, september 2013, p. 211.) Het gevolg daarvan is dat binnen de gereformeerde gezindte er een voorliefde is ontstaan om antwoord 2 te lezen als voorwaarde om in deze unieke troost te delen. Gezien de ‘oude papieren’ moet men de zuigkracht van deze opvatting niet onderschatten! Vanuit de opvatting dat hier de christen uit antwoord 1 aan het woord is, is er ruimte om te laten zien dat deze drievoudige geloofswetenschap primair niet voorwaardelijk is bedoeld en niet chronologisch moet worden opgevat. Het gaat om een levenslang proces waarin je als christen steeds dieper leert inzien en existentieel doorleeft dat de zonde in je woont, dat Christus je daarvan verlost en dat je je Schepper daarvoor dankbaar zult zijn. Dit leerproces vindt plaats op de school van de Geest van Jezus, door dicht bij je Heiland te blijven (Joh. 15:1-8).
Ten aanzien van de vraag of het woord ‘dankbaarheid’ vervangen moet worden door ‘(weder)liefde’, somt Kamsteeg houtsnijdende argumenten op. Aangezien de gereformeerde gezindte een hang kent naar veruitwendiging, legalisme en moralisme, is vervanging het overwegen waard (zie schets 12.1). Maar aangezien het woord ‘dankbaarheid’ tot het kenmerkende idioom van de catechismus behoort, is het niet raadzaam het te vervangen. Het behoort echter wél tot het geestelijk leidinggeven om aandacht te besteden aan de valkuilen die verbonden zijn aan het woord ‘dankbaarheid’ en het spontane karakter ervan.
Wat betreft de vervaging van bijbelse noties als zonde, verlossing en dankbaarheid en de doorleving daarvan, waaronder ook christenen binnen de gereformeerde gezindte lijden, kan aangehaakt worden bij het thema ‘Blijven bij Hem’. Radicale gerichtheid op God en je stellen voor Zijn heilig aangezicht doet je de ernst van de zonde voelen, doet je ervaren dat er bij Hem vergeving is, en motiveert je Hem te vrezen (Ps. 130). Vluchten in de veruitwendiging resulteert in de ‘harde oppervlakkigheid’ van legalisme en moralisme.
Binnen de seculiere cultuur is God overbodig. Daardoor hangt de kennis van zonde, verlossing en dankbaarheid niet alleen in de lucht, maar wordt het vasthouden daaraan ook als verzwarend en neerdrukkend ervaren. Het tegendeel is echter waar. Als christen leef je in het geloofsbesef dat zondigen meer is dan een menselijk tekort. Het stelt je ten diepste schuldig tegenover je Schepper (Ps. 51:6). Je leeft echter ook in de geloofswetenschap dat diezelfde Schepper je zonde uitdelgt als een nevel (Jes. 44:22; een nevel – een schapenwolkje – lost geheel op wanneer het beschenen wordt door de zon. Zo radicaal en totaal vergeeft God onze zonden; Hij vergeeft en vergeet ze en komt er om Christus’ wil nooit meer op terug.). Voor je dankbaarheid en opluchting daarvoor heb je een Adres. Deze dankbaarheid vertaalt zich in levensvernieuwing, waarin je vanuit wederliefde en door de kracht van Jezus’ Geest kunt breken met de zonde en een nieuwe weg mag inslaan. Seculiere mensen zijn, wanneer zij gefaald hebben, aan zichzelf overgelaten. Zij komen niet met zichzelf in het reine (zie bijvoorbeeld het boek In ongenade van J.M. Coetzee, Amsterdam, 2003). Het leven waarin deze drievoudige geloofskennis functioneert lijkt verzwarend, maar is uiteindelijk heilzaam, ruimte biedend en blij makend. Een bestaan waarin deze drievoudige geloofswetenschap functioneert is een getroost en gezegend leven!
Met het oog op de tieners
De relevantie en het heilzame kunnen gezocht worden in het gegeven dat Jezus kennen en dicht bij Hem blijven met zich meebrengen dat je beter weet om te gaan met je fouten en gebreken. Je hoeft ze niet te ontkennen of te verdoezelen, want je hebt een Adres waar je vergeving ontvangt. Je weet ook beter raad met je gevoelens van blijdschap en dankbaarheid. Je weet dat je, na in de fout te zijn gegaan, weer opnieuw mag beginnen. Dat stimuleert je om daadwerkelijk op te staan. Kortom: je groeit meer uit tot een evenwichtige persoonlijkheid. Ruimer genomen kunnen we stellen dat het christelijk geloof een interpretatie- en zingevingskader biedt. Het leven op aarde is daardoor niet doelloos maar de moeite waard.
Met het oog op de kinderen
Kinderen leven vaak in het kinderlijke vertrouwen dat Jezus hun goede Herder is. De relevantie ligt in het ondersteunen van dit kinderlijke vertrouwen, door uit te leggen dat daarbij de begrippen ellende, verlossing en dankbaarheid een belangrijke rol spelen. Het is goed om met de goede Herder te leven; dat kinderlijke geloofsvertrouwen kan gestimuleerd worden.
Relevante bijbelgedeelten
In Psalm 130:1-4 komt deze drievoudige geloofskennis organisch aan de orde. Bovendien is er het uitzien naar Gods grote Toekomst. De verwachting krijgt zo ook een plaats. Wie er de nadruk op wil leggen dat dicht bij Christus blijven een getroost leven is, kan kiezen voor Johannes 15:1-8 in combinatie met 1 Korinthe 1:30. Wil men antwoord 2 illustreren aan een persoon, dan kan men aan Saulus van Tarsen denken. De ontdekking en verdieping wat betreft zondekennis, het groeien in de kennis en genade van Christus en het uit dankbaarheid zich toewijden aan God, is samengevat in 1 Timotheüs 1:12-17. Wanneer men expliciet aandacht wil geven aan het feit dat vergeving spontaan dankbaarheid en wederliefde oproept, kan men denken aan de Samaritaanse vrouw in Johannes 4. Cruciaal is vers 28, het (spontaan) achterlaten van haar waterkruik als beeld van het breken met haar oude leven en het naar de stad gaan als beeld van haar nieuwe bestaan.
Aanwijzingen voor de leerdienst
Doelstelling
Na afloop van de preek beseft de gemeente (dieper) dat de ‘drie stukken’ niet voorwaardelijk of chronologisch moeten worden opgevat; dat deze drievoudige geloofskennis geleerd wordt op de school van de Geest van Jezus en niet door ons te vergelijken met anderen of door meedogenloze zelfanalyse; en dat deze drievoudige geloofskennis heilzaam is en blij maakt.
Homiletische aanwijzingen
-
Insteek: Je erft een groot bedrag. Het is jouw bezit, want het staat zwart op wit op het afschrift van je bankrekening. Dan dient de vraag zich aan hoe dat geld beschikbaar komt, zodat je er ook van kunt genieten. De leraar die de leerling in antwoord 1 belijdend in de mond heeft gelegd dat hij door het geloof in Christus een aangenomen kind van God is en daardoor unieke troost heeft ontvangen, vraagt vervolgens door: ‘Hoe kun je in je leven die troost rendabel maken, zodat je er nut van hebt?’ Antwoord 2: Deze troost functioneert in je leven binnen de drievoudige geloofskennis van zonde, verlossing en dankbaarheid. Hoe dieper je als christen ervan doordrongen raakt dat je zondaar voor God bent, hoe duidelijker je gaat zien wat het Christus gekost heeft om je te verlossen, en hoe meer je vanuit de wederliefde je gedrongen weet om dankbaar je leven te wijden aan je Schepper, des te levendiger gaat de troost functioneren.
-
Deze drievoudige kennis is dus niet bedoeld als voorwaarde – of als een toeleidende weg – tot de unieke troost, zoals een stroming binnen de gereformeerde gezindte voorstaat. Zij behoort tot het geloofsleven zelf. Het is hier de plaats om geestelijk leiding te geven door duidelijk te maken dat Gods heil ons gratis en onvoorwaardelijk geschonken wordt. Er hoeft niet eerst van alles aan ons en in ons te gebeuren voordat wij erop mogen vertrouwen dat wij om Christus’ wil Gods aangenomen kind zijn. Evenmin is bedoeld dat deze ‘drie stukken’ een soort schoolklassen zijn die we achter elkaar moeten doorlopen: eerst het ene stuk onder de knie hebben en pas daarna aan het volgende beginnen. Het geestelijk leidinggeven wordt hier concreet door duidelijk te maken dat er op deze manier van de drie ‘stukken’ een logisch systeem wordt gemaakt, en dat van zo’n systeem een zekere zuigkracht uitgaat omdat het (op het eerste gezicht) rationeel ‘klopt’ en psychologisch ‘verklaarbaar’ is. Het is goed om de gemeente aan te sporen de zuigkracht van het ‘systeemdenken’ te weerstaan, in geloofsmoed erop te vertrouwen dat zij om Christus’ wil aangenomen kind van God is én duidelijk te maken dat de troost die daaruit voortvloeit levendiger gaat functioneert naarmate deze drievoudige kennis steeds meer verdiept wordt.
-
Dat het zo functioneert, kunnen wij aflezen aan de levensgeschiedenis van de apostel Paulus. De levende Heer komt hem tegen op de weg naar Damascus en laat hem zien waar hij in feite mee bezig is (Hand. 9). Er volgt een levenslang verdiepingsproces waarin de apostel groeit in het besef dat hij zondaar is voor God en dat de zonde zelfs in hem woont. Toch is nergens een spoor te ontdekken van gebukt gaan onder deze zich verdiepende zondekennis. Dat komt omdat hij tegelijk ook groeit in de kennis en de genade van Christus (2 Petr. 3:18). Hij ontdekt steeds nieuwe aspecten aan Christus’ verlossingswerk en krijgt zo meer zicht op wat Christus voor hem gedaan heeft. De zich verdiepende zondekennis verlamt hem ook niet om als Gods medewerker actief te zijn. Integendeel, hij heeft zich meer ingespannen dan alle andere apostelen (1 Kor. 15:10). Zichtbaar is hoe de troost van het aangenomen kind van God zijn het bestaan van Paulus doortrekt. Deze drievoudige kennis heeft de apostel niet opgedaan door zich eindeloos te vergelijken met andere mensen, en ook niet door meedogenloze zelfanalyse. Deze drievoudige kennis is vrucht van de omgang met Christus. In de relatie met Hem heeft hij deze ontdekkingen gedaan en heeft dit verdiepingsproces gestalte gekregen.
Een ander voorbeeld is de Samaritaanse vrouw. In het gesprek met Jezus wordt zij eerlijk en belijdt zij haar zonde (Joh. 4:17). Zij krijgt ook werkelijk zicht op wie Hij is, zij noemt Hem de Christus (vs. 29). Ook daarin blijft zij niet steken. Zij breekt met haar oude leven – zij laat als beeld daarvan haar waterkruik staan (vs. 28) – en wijdt haar leven toe aan Hem door van Hem te getuigen (vs. 29). Het geestelijk leidinggeven krijgt hier gestalte door te laten zien dat we, door dicht bij Christus te blijven, in een levenslang verdiepingsproces betrokken raken, waardoor de unieke troost steeds levendiger gaat functioneren.
4. Wij leven als christen niet alleen binnen de christelijke gemeente, maar maken ook deel uit van de maatschappij. Kenmerkend voor de West-Europese cultuur is dat zij God als overbodig heeft afgeschaft. Daardoor wordt zonde niet ervaren als – in z’n diepste laag – schuldig staan tegenover de Schepper, maar als ‘menselijk tekort’. Met als gevolg dat ook verlossing en dankbaarheid overbodig zijn. Deze zaken met God in relatie brengen wordt door seculiere mensen als verzwarend en neerdrukkend ervaren.
Het tegendeel is echter waar. Als christen beleef je zondigen als ten diepste gericht tegen je Schepper (Ps. 51:6). Je mag deze God echter ook kennen als Degene die je zonde – om Christus’ wil – uitdelgt als een nevel (Jes. 44:22). Dat betekent dat Hij zo radicaal vergeeft dat Hij er nooit meer op terugkomt. Je dankbaarheid en opluchting hoef je niet in een putje te gooien: je hebt er een Adres voor. Deze dankbaarheid vertaalt zich in levensvernieuwing, waarin je vanuit wederliefde kunt breken met het kwaad. Je kunt door de kracht van Jezus’ Geest een nieuwe weg inslaan. Er is vernieuwing, verandering, bekering mogelijk! Je mag vanuit Zijn kracht opnieuw beginnen. Seculiere mensen zijn, wanneer zij gefaald hebben, aan zichzelf en aan hun spijt overgelaten. Christenen kunnen hun zonden belijden in de wetenschap dat bij God beleden zonden vergeven en vergeten zonden zijn (1 Joh. 1:9), en kunnen een nieuwe weg inslaan.
Leven dicht bij Hem en met deze drievoudige geloofskennis is vanuit seculier oogpunt verzwarend en neerdrukkend; maar in werkelijkheid biedt het ruimte aan opgelucht ademhalen en opnieuw beginnen, biedt daardoor unieke troost en maakt waarachtig blij. Het is heilzaam voor een mens om vast te houden aan deze drievoudige geloofswetenschap. Zo’n leven is werkelijk een getroost en gezegend leven!
Met het oog op de tieners
De geloofsrelatie met God is een liefdesrelatie. De wederzijdse liefde tussen God en ons kan geblokkeerd worden wanneer we Hem pijn gedaan hebben, maar als we die fout erkennen, krijgen we daarvoor vergeving (Ps. 32). Alles in ons leven mogen (en moeten) we betrekken op onze relatie met God: als we fout geweest zijn en daarmee God, onze naaste of onszelf tekortgedaan hebben (ellende); als dat weer goed gekomen is (verlossing); en als we daarover onze vreugde willen uiten (dankbaarheid).
Met het oog op de kinderen
Een verhaaltje: Twee jongens hebben ruzie. Het is de schuld van de ene (ellende). Hij kan het alleen goedmaken door te zeggen dat hij spijt heeft (verlossing). Daarna kunnen ze weer samen verder spelen (dankbaarheid). Zo is het ook tussen de Here God en mensen.
Pastorale aanwijzingen
Ook binnen de gemeente is er sprake van verschraling van bijbelse noties, bijvoorbeeld van schuldgevoelens tegenover God. Gemeenteleden kunnen zich daarover (latent) onrustig voelen (zie onder ‘Leefwereld’). Het is een ‘verzoeking’ de verschraling tegen te gaan door te vluchten in veruitwendiging. Het is veel heilzamer om dicht bij Christus te leven. Oog in oog met Hem wordt het juist voelbaar hoe pijnlijk het is om bij Hem als goede Herder vandaan te dwalen en Zijn goede Vader te bezeren – zoals het extra pijnlijk is om onze fouten op te biechten aan degene met wie we in liefde verbonden zijn!
Een tweede knelpunt is de verzoeking om de trits ‘ellende, verlossing en dankbaarheid’ chronologisch op te vatten. Men onderschatte de zuigkracht daarvan niet. De ‘aantrekkingskracht’ van een chronologische volgorde ligt voor gemeenteleden in het feit dat deze opvatting zo logisch lijkt.
Met het oog op de tieners
Het pastorale kan hierin naar voren komen dat duidelijk wordt dat het christelijk geloof – concreet het dicht bij Jezus blijven – wezenlijk is om beter met gevoelens van schuld en dankbaarheid om te gaan. Ruimer genomen betekent dit dat het christelijk geloof helpt bij het uitgroeien tot een evenwichtig persoon.
Met het oog op de kinderen
Het beeld van Jezus als Goede Herder spreekt kinderen aan. Ze mogen bemoedigd worden om met Hem de reis van het leven te maken, zowel in het licht als in het donker.
Liturgische aanwijzingen
-
Psalmen in de oude berijming: 116; 130.
-
Psalmen in de nieuwe berijming: 32:2; 50:11; 51:2, 5.
-
Liedboek voor de Kerken Gezang 78; 192:1, 2, 6; 473; 387:2, 3.
Helpende vormen
Het lied Opwekking 509 (‘Zo lief had God de vader ons’) tekent ons als mensen aan de voet van het kruis. Juist daar, waar Hij hangt voor ons, juist daar, waar ‘Jezus’ bloed ons in Gods nabijheid’ bracht, komen we tot de onthutsende ontdekking dat we meedoen aan het ‘loochenen en smaden’ van Hem die daar hangt…
Een ontroerend lied over de Samaritaanse vrouw is lied 70 uit de Evangelische Liedbundel, ‘Zij was op zoek naar het geheim’. Het is geschreven door ds. L.M. Vreugdenhil (1950-2001) en te zingen op de melodie van Psalm 17.
Mensen die niet geloven hebben lang niet altijd last van schuldgevoelens of schuldbesef; daarom is zonde vaak een moeilijk te begrijpen notie. Als God in je leven komt, ga je met andere ogen naar je eigen leven kijken. Je hanteert dan opeens andere normen. Dat kan verduidelijkt worden met het volgende voorbeeld. Een man solliciteerde bij ikea op een vrij hoge functie. De directeur personeelszaken belde hem op en zei: ‘Kan ik voor het sollicitatiegesprek naar uw huis komen? Ik ben namelijk morgen in de buurt.’ De man durfde geen ‘Nee’ te zeggen, maar opeens keek hij met andere ogen in zijn eigen huis rond. Hij was tot nu toe altijd best tevreden geweest met zijn inrichting, maar nu keek hij opeens door de ogen van de directeur personeelszaken van ikea… Wat zag hij veel gebreken! Dat hij uiteindelijk toch werd aangenomen, was voor hem echt een wonder.
Schuldbesef leidt tot schuldbelijdenis en vergeving, maar vergeving leidt ook tot schuldbesef. Dat komt in het volgende verhaal goed naar voren. Een alleenstaande moeder met drie kinderen heeft zo weinig te besteden dat ze wordt ondersteund door de Voedselbank. Daarnaast heeft ze in haar tuin een paar kippen lopen. De eieren kunnen zij en haar kinderen erg goed gebruiken. Er is wel een probleem: de buurman, die zeer bemiddeld is, klaagt erover dat de kippen soms in zijn tuin komen en dan de grond omwoelen. Zijn ergernis wordt steeds groter. Als er op een dag weer een kip in zijn tuin loopt, slaagt hij erin haar te vangen. Hij draait haar de nek om en gooit haar dood over de schutting in de tuin van de vrouw. De alleenstaande moeder is intens verdrietig. Wat doet ze? Ze plukt de kip, braadt de kippenbout totdat het vlees heerlijk mals is, loopt met de pan naar de voordeur van de buurman en belt aan. Als hij opendoet, geeft ze de pan en zegt: ‘Eet smakelijk, buurman!’ Dat gebaar brengt de buurman op andere gedachten. Hij gaat zich schamen over zijn gedrag, en draait om als het blad van een boom. Hij zorgt voor een nieuwe kip en zet zich er voortaan voor in zijn buren te ondersteunen.
Om de gemeente concreter in aanraking te brengen met het ontdekken van schuld en vrijspraak van Godswege, kan men overwegen de Wetslezing op zondagmorgen af te wisselen met ‘Schuldbelijdenis en genadeverkondiging’, zoals Calvijn dat voorstond.
Met het oog op de tieners
Het verhaal van de kippen en de buurman zal ook tieners aanspreken. Ook kan het hen helpen als zij de relatiecirkel van het geloof kunnen zien (via een papier of een beamer).
Met het oog op de kinderen
Een goede inleiding op het thema kan een gesprekje met de kinderen zijn, over wat er gebeurt als ze ongehoorzaam zijn geweest.
Literatuur
-
G. van den Brink en C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek. Een inleiding. Zoetermeer, 2012. (CD)
-
M. ter Borg, Een uitgewaaierde eeuwigheid. Het menselijk tekort in de moderne cultuur. Baarn, 1991.
-
C. Graafland, Gereformeerden op zoek naar God, Godsverduistering in het licht van de gereformeerde spiritualiteit. Kampen, 1990.
-
A. Kamsteeg, Dit is mijn passie. Hartstocht voor God. Barneveld, 2005.
-
W. Verboom, De catechese van de Reformatie en de Nadere Reformatie. Amsterdam, 1986.
-
W. Verboom, Een gids voor het leven. Een eenvoudige uitleg van de Heidelbergse Catechismus, deel 1, Zondag 1-24. Kampen, 1992.
-
W. Verboom, De theologie van de Heidelbergse Catechismus. Twaalf thema’s: de context en de latere uitwerking. Zoetermeer, 1996.