2.2. Door God serieus genomen
Zie ook
Heidelbergse Catechismus
Zondag 4
Vraag 9: Doet God dan de mens geen onrecht als Hij in Zijn Wet van hem eist wat hij niet doen kan?
Antwoord: Nee, want God heeft de mens zo geschapen dat hij hiertoe in staat was. Maar de mens heeft zichzelf en al zijn nakomelingen, op aanstichten van de duivel en door moedwillige ongehoorzaamheid, van deze gaven beroofd.
Vraag 10: Wil God zo’n ongehoorzaamheid en afval ongestraft laten?
Antwoord: Volstrekt niet. Hij is hevig vertoornd, zowel over de zonden die ons aangeboren zijn, als die wij bedrijven. En Hij wil die door een rechtvaardig oordeel nu en eeuwig straffen, zoals Hij gesproken heeft: ‘Vervloekt is een ieder die niet blijft bij alles wat geschreven is in het boek der Wet om dat te doen’ (Gal. 3:10).
Vraag 11: Is God dan ook niet barmhartig?
Antwoord: God is wel barmhartig, maar Hij is ook rechtvaardig. Zijn gerechtigheid eist dat de zonde die tegen Gods allerhoogste majesteit begaan is ook met de hoogste, dat is met de eeuwige, straf aan lichaam en ziel gestraft wordt.
Relatie van het thema tot het hoofdthema
Het hoofdthema is ‘wie ben ik?’. Ik ben een geboren, maar te redden, zondaar. Kan ik mezelf redden of moet ik gered wórden? God neemt Adam serieus en roept hem daarom ter verantwoording. Dat geldt eveneens voor alle mensen die na hem komen. Daarom worden wij door God serieus genomen, ook in ons zondigen tegenover Hem, de naaste en onszelf.
De leefwereld van de hoorder
Zelfredzaamheid staat in onze maatschappij in hoog aanzien. Dat wij door een Middelaar gered moeten wórden van Gods toorn, stuit op weerstand. Ook onder christenen is dit een lastig thema. In veel bijbeluitleg en theologische lectuur treffen we de neiging aan het spreken over Gods toorn te verzachten door niet te spreken over een realiteit, maar over beeldspraak. De gedachte van een universele verzoening heeft de laatste eeuwen in de grote kerken de prediking diepgaand beïnvloed (CD, p. 672). Dit geestelijk klimaat voedt de reeds in ons hart aanwezige bedenkingen tegen een God die toornt en straft.
Die weerstand heeft mede te maken met het feit dat Gods toorn vaak in het verlengde wordt gezien van menselijke boosheid, die doorgaans doortrokken is van zelfbetrokkenheid en zich uit in een woede-uitbarsting. In zoverre is de weerstand terecht, want Gods toorn is van een volstrekt andere aard (zie Hos. 11:9; voor een nadere uitleg zie CD, p. 140). Om dit onderscheid te benadrukken, stel ik voor om over ‘Gods heilige toorn’ te spreken (jammer dat de NBV geen oog heeft voor dit onderscheid en Hosea 11:9 zo vertaalt dat de Here zegt: ‘Ik zal niet meer in woede ontsteken’). Wij dienen bijbels bezien onze weerstand in verband te brengen met de zonde die aan de oorsprong van ons leven ligt. Vanuit die optiek zijn de bedenkingen tegen een God die toornt en straft niet anders dan afweermechanismen waardoor wij proberen Hem te ontvluchten en zo onszelf te redden.
Met het oog op de tieners
Tieners en pubers zijn ongetwijfeld met de boosheid van hun ouders in aanraking gekomen. Dat Gods toorn van een volstrekt andere aard is, valt tegen die achtergrond en ervaring aan hen duidelijk te maken. Jongeren beseffen heel goed – en kunnen het ook plaatsen en billijken – dat de Here God toornt over het kwaad dat mensen aanrichten op aarde. Er leeft bij veel tieners een sterk gevoel van rechtvaardigheid.
Anderzijds, dat God met de eeuwige straf aan lichaam en ziel kan straffen, zal voor veel tieners een wat vreemde (of ‘ongewenste’) gedachte zijn. In hoeverre dat zo is, hangt voor een belangrijk deel af van wat ze in de opvoeding (gezin, kerk, school) hebben meegekregen. Velen hebben een nogal moralistisch-therapeutisch godsbeeld: God is er altijd om mij te helpen, als ik tenminste een beetje mijn best doe… Deze jongeren kunnen schrikken als ze de tekst van de HC hier tot zich laten doordringen. Dat Hitler in de hel is, is logisch, maar anderen…?
Met het oog op de kinderen
Ook het godsbeeld van kinderen zal sterk samenhangen met kerk/school/opvoeding thuis. Dat er een plaats is waar mensen naartoe gaan ‘die niet van de Here Jezus houden’, vinden kinderen tot op zekere hoogte vanzelfsprekend. Dat zal ermee samenhangen dat ze de vreselijke werkelijkheid ervan nauwelijks beseffen. Niettemin kunnen kinderen op een gegeven moment moeilijke vragen gaan stellen over ‘tante Jeanet die niet in de Here Jezus gelooft…’ Dat het kwaad gestraft moet worden is in de leefwereld van een kind niet vreemd. Een kind dat een liefdevolle maar ook rechtvaardige vader heeft, zal zich kunnen voorstellen dat God in zekere zin ook zo is.
Uitleg
In Zondag 3 komt aan de orde dat Adam als ons aller stamvader de communicatie met zijn Schepper moedwillig verbreekt. God neemt hem serieus en roept hem ter verantwoording. Adam probeert zichzelf te redden door zich te verbergen en de schuld op Eva af te schuiven (Gen. 3:8 vv.). Als geestelijk nageslacht van Adam proberen ook wij onszelf te redden door bedenkingen in te brengen tegen het feit dat God toornt over de zonde en deze straft. In Zondag 4 worden enkele van die bedenkingen benoemd en ontkracht. Het uiteindelijke doel van deze Zondag is ons te leiden tot Jezus Christus, de Middelaar tussen God en ons (1 Tim. 2:5). Hij verlost ons van de komende toorn (1 Thess. 1:10). Daarom wordt in de volgende Zondagen het profiel van deze Middelaar getekend.
De eerste bedenking is of het wel eerlijk is dat God ons blijft aanspreken op onze oorspronkelijke bestemming: beelddrager van Hem zijn. Zoals je van een blinde niet kunt eisen dat hij ziet, zo kan God van ons niet meer vragen Zijn liefdegebod te volbrengen. Deze bedenking snijdt geen hout. Immers, een drugsverslaafde kan misschien niet in staat zijn om te breken met zijn verslaving, maar hij kan wel (mede) verantwoordelijk worden gehouden voor het feit dat hij drugs is gaan gebruiken. Het feit dat God ons blijft aanspreken op onze oorspronkelijke bestemming, geeft juist aan dat Hij ons in genade vasthoudt. Hij worstelt met ons om ons behoud. Dat wij het als onrecht ervaren dat God ons – volstrekt serieus nemend – blijft aanspreken op onze schepselmatige bestemming, geeft aan hoezeer de relatie met Hem van onze kant verwrongen is. Wij blijven ondanks onze concrete zonden en onze zondige aard mens en daarom aanspreekbaar.
De tweede bedenking is de vraag of God wel toornt over de zonde. Gods wezen wordt immers gekenmerkt door liefde (1 Joh. 4:8 en 16). Is dat wel verenigbaar met toornen en straffen? Tegenover deze bedenking wordt ingebracht dat Gods heilige toorn een realiteit is. Het is echter blasfemisch deze toorn in relatie te brengen met de furiën (wraakgodinnen), die niet anders doen dan toornen. Het is ook onbijbels om Gods heilige toorn als een zelfstandige eigenschap van Hem te beschouwen naast Zijn liefde. Er is juist een diepe innerlijke relatie tussen die twee. Gods heilige toorn is niet het tegenovergestelde van Zijn overweldigende liefde – dat zou haat zijn – maar de keerzijde. Gods wezen is liefde, en het is juist deze liefde die de gestalte van heilige toorn kan aannemen. Gunning heeft dat pregnant verwoord: ‘Gods toorn is de spits van de vlam Zijner liefde’ (Blikken in de Openbaring, deel II, p. 165).
In antwoord 10 wordt beleden dat Gods heilige toorn ook de vorm kan aannemen van eeuwige straffen (Ps. 103:9, Jer. 3:5). In het Nieuwe Testament komt Gods liefde in de persoon en het werk van Jezus Christus tot een hoogtepunt. Dan wordt ook ten volle duidelijk wat de verwerping van deze liefde met zich meebrengt: de buitenste duisternis. Ondanks de vele theologische aarzelingen en bedenkingen die velen hebben bij een eeuwig oordeel (J. Hoek, Hoop op God, p. 243) en de vele karikatuurbeelden (a.w., p. 251-252) die over de buitenste duisternis in omloop zijn, dienen we op bijbelse gronden deze aangrijpende werkelijkheid serieus te nemen (CD, p. 672).
De derde bedenking – antwoord 11 – vraagt naar de verhouding tussen Gods barmhartigheid en Zijn rechtvaardigheid. Vormen die geen tegenstelling? Neen, want er is een diepe innerlijke samenhang tussen die twee. Een voorbeeld kan dat verduidelijken. Het is bepaald onbarmhartig wanneer politie en justitie groot onrecht laten voortwoekeren en dat niet adequaat tegengaan en bestraffen zoals rechtvaardigheid vereist. In Openbaring 6:16 wordt daarom gesproken over ‘de toorn van het Lam’. Het Lam dat uit pure liefde Zijn leven voor ons heeft gegeven, heeft het recht eeuwig te toornen over hen die het Evangelie opzettelijk en blijvend hebben afgewezen. ‘Er zijn ongelovigen die ongelovig zijn omdat ze eenvoudig onwetend zijn en nooit met het Evangelie in aanraking zijn gekomen. Er zijn ongelovigen die in feite ongehoorzamen zijn: zij die wel weten van het verbond en de liefde van God, maar die dit van zich werpen (Mat. 7:21-23; Mat. 25:1-30; te denken zou vandaag zijn aan hen die zich laten ‘ontdopen’), maar er zijn ook ‘tegenstanders’ die het werk van God willens en wetens kapot willen maken (2 Tess. 1:6-10)’ (CD, p. 669). Het gaat hier dus niet om mensen die nooit met het Evangelie in aanraking zijn gekomen of in geestelijke opvoeding zo’n godsbeeld kregen overgedragen dat zij geen vertrouwensrelatie met God durven of kunnen ontwikkelen. Ook deze bedenking is dus onterecht. De formulering van de catechismus: ‘Is God dan niet ook barmhartig?’ is ongelukkig en kan voeding geven aan de gedachte dat Gods heilige toorn een zelfstandige eigenschap is (KV, p. 45).
Zondag 4 kent drie doelstellingen. De eerste is: ons ontmaskeren als mensen die rondlopen met bedenkingen tegen het feit dat God in heilige toorn ons om onze zonde (eeuwig) straft. De tweede is: deze bedenkingen als onterecht ontmaskeren en zo als doodlopende wegen kwalificeren. Met als conclusie dat wij onszelf niet kunnen redden en Thuisbrengen bij God. Het derde doel is ons met lege handen naar de Middelaar Jezus Christus leiden. Daaruit blijkt dat wij alleen door Hém te redden zondaren zijn. Door het geloof in deze Middelaar bereiken wij onze eeuwige bestemming.
Relevantie van het thema
-
Door te zondigen is Adams godsbeeld onzuiver en eenzijdig geworden. Hij ‘droomt’ ervan zichzelf te kunnen redden, door zich te verbergen voor God. Door onze verbondenheid met Adam leeft in ons hart de onuitroeibare neiging om eenzijdige godsbeelden te ontwikkelen die naadloos aansluiten bij onze karakterstructuur (H.G. de Graaff, Dopen is diep, p. 34 vv.). In onze maatschappij zijn – veelal gnostisch en esoterisch getinte – godsbeelden in omloop die als kenmerk hebben: een eenzijdige aandacht voor God als de Liefdevolle. De boodschap van de catechismus dat de keerzijde van Gods overweldigende liefde Zijn heilige toorn is, staat daar haaks op. De relevantie van de catechismus ligt dus in het kritisch benaderen van wat er in onze samenleving leeft aan spiritualiteit en godsbeelden. Door te belijden dat wij gered moeten worden door de Middelaar, valt kritisch licht op het geestelijke klimaat in onze maatschappij. Dit geestelijke klimaat beïnvloedt gemeenteleden en zuigt hen weg van het bijbelse godsbeeld. Vandaar dat deze catechismuszondag ook relevantie heeft voor de christelijke gemeente.
-
Deze Zondag maakt duidelijk dat de bijbelse God geen ‘softe god’ is, in de zin dat Hij onze oorsprongszonde en onze concrete zonden door de vingers ziet. Hij neemt Zichzelf en ons volkomen serieus. Daarom toornt Hij over onze zonden. De profeet Zefanja zegt dan ook dat wanneer mensen denken dat God niet kan toornen, zij zich dodelijk vergissen (Zef. 1:12). Hier worden gemeenteleden aangesproken die met het droombeeld leven dat de heilige God een beroepsvergever is. De Franse filosoof Voltaire zei spottend over God: ‘Pardonner c’est son métier’ (vergeven is Zijn beroep).
-
De relevantie binnen de gemeente ligt vervolgens hierin dat duidelijkgemaakt wordt dat Gods heilige toorn een werkelijkheid is, maar geen ‘wezenskenmerk’ van God. Nergens staat in de Bijbel dat Hij ‘toorn’ is. Gods heilige toorn is de keerzijde van Zijn overweldigende liefde. Hier worden gemeenteleden aangesproken die met een eenzijdig beeld van God leven, in die zin dat dit beeld gekenmerkt wordt door angst voor God – een beeld dat meer in de lijn ligt van de heidense furiën dan van de God van de Bijbel.
-
De relevantie van deze Zondag binnen de gemeente ligt ten slotte hierin, dat wij eraan ontdekt worden dat wij met een eenzijdig godsbeeld leven. De diepste intentie is ons te leiden naar Jezus Christus, de Enige die ons kan leren wie de levende God in werkelijkheid is (Joh. 1:18), en die ons redt en Thuisbrengt bij God. Vandaar dat in de volgende Zondagen het profiel van de Middelaar wordt getekend.
Met het oog op de tieners
De relevantie voor jongeren en pubers kan gezocht worden in het belijden dat God ons in onze handel en wandel volstrekt serieus neemt en ons er daarom op aanspreekt. Daarom roept onze zondige levenswandel Zijn terechte toorn op. Maar Gods terechte boosheid is wel van een andere aard dan de menselijke toorn. Het is heilige toorn. Het is de keerzijde van Zijn overweldigende liefde en heeft als uiteindelijke doel ons te leiden tot de Here Jezus. Zo spreken over Gods toorn geeft ruimte voor een open en eerlijke omgang met Hem, en niet een omgang die gekenmerkt wordt door serviliteit. De levende God is geen ‘softe’ God, maar ook geen God wiens wezen gekenmerkt wordt door toorn. Hij wordt gedreven door liefde die om wederliefde vraagt. Afwijzen van deze liefde door ongeloof, evenals andere zonden, neemt Hij volstrekt serieus. Dat kan tieners helpen te beseffen dat het Evangelie geen folder van Blokker is, maar een zaak van to be or not to be (‘helende schrik’).
Met het oog op de kinderen
Ook aan kinderen kan – op hun niveau – duidelijkgemaakt worden dat God geen God is die zich nergens druk om maakt. ‘Een oppasopa die alles goedvindt wat je doet, is voor één dag misschien wel leuk. Maar stel dat je hem pijn zou doen en hij het dan nóg wel oké vindt, dan neem je hem toch niet meer serieus? Heb je dan niet liever een opa die je waarschuwt voor verkeerde dingen en soms zelfs boos op je wordt als je tóch de verkeerde kant op gaat?’
Relevante bijbelgedeelten
In Hosea 11 maakt de profeet helder dat Gods toorn niet in het verlengde ligt van menselijke boosheid, en dat er daarom gesproken dient te worden van ‘Gods heilige toorn’. Dat het wezen van God liefde is en dat Zijn heilige toorn de keerzijde van de liefde is, maakt de apostel Johannes ons duidelijk in zijn eerste zendbrief, hoofdstuk 4. Dat wij onszelf niet kunnen verlossen van Gods toorn over onze zonden door die te verzachten of zelfs te elimineren, maakt de apostel Paulus ons duidelijk in 1 Thessalonicenzen 1:11, door te verkondigen dat Jezus Christus ons daarvan verlost (deze verlossing ligt opgesloten in het nieuwtestamentisch getuigenis dat Christus ‘voor ons gestorven is’; zie Rom. 3:23-28, Rom. 5:8-9, Gal. 3:13). Hij is de Middelaar tussen God en ons mensen (1 Tim. 2:5). Het consequent verwerpen van deze Verlosser heeft als uiteindelijk gevolg dat we in aanraking komen met de toorn van het Lam (Op. 6:16). De diepste intentie van deze catechismuszondag, namelijk ons leiden naar de Verlosser Jezus Christus, kan gekoppeld worden aan Johannes 1:43, waar we lezen dat Andreas zijn broer Simon tot Jezus leidde.
Aanwijzingen voor de leerdienst
Doelstelling
Na afloop van de preek beseffen de gemeenteleden dat Gods heilige toorn een realiteit is, en dat hij de keerzijde van Zijn overweldigende liefde vormt; zij beseffen dat zij zichzelf niet kunnen bevrijden van Gods heilige toorn door die te relativeren door er bedenkingen tegenin te brengen; zij zien in dat zij niet in diepe angst hoeven te leven voor deze God, omdat Zijn heilige toorn de keerzijde is van Zijn overweldigende liefde; zij beseffen dat het consequent ontwijken van God uitloopt op het mislopen van hun eeuwige bestemming als mensen, en zij laten zich daarom met vreugde leiden naar de Middelaar Jezus Christus, die ons verlost van Gods heilige toorn.
Homiletische aanwijzingen
-
Insteek: wij bevinden ons in de overgang van een verzorgingsstaat naar een samenleving die gekenmerkt wordt door participatie. Dat betekent onder andere dat er in toenemende mate een beroep wordt gedaan op onze zelfredzaamheid, in die zin dat we (verzorgende) netwerken om ons heen bouwen, waarop we primair kunnen terugvallen wanneer we zorg nodig hebben. Dit appelleert aan de vraag of wij ook onszelf kunnen redden in die zin dat wij op eigen kracht Gods Rijk kunnen binnengaan. Als orthodoxe christenen weten we op verstandsniveau dat dit niet kan, maar op het niveau van ons hart speelt de waan van zelfredzaamheid wel degelijk. Die waan wordt nog versterkt doordat er vanuit de maatschappij voortdurend aan wordt geappelleerd. Vooral voor succesvolle mensen is het lastig zich hieraan te onttrekken.
-
Op de vraag: ‘Wie ben ik?’ kwam het antwoord: ‘Ik ben een geboren – maar te redden – zondaar.’ Nu de vraag: ‘Hoe vindt die redding plaats?’ Door middel van zelfredzaamheid, of doordat een Ander mij redt? Wanneer Adam gezondigd heeft, confronteert de Schepper hem daarmee en straft hem (Gen. 3:8 vv.). Adam probeert zichzelf te redden door God te ontvluchten en de schuld af te schuiven. Hij neemt Gods heilige toorn niet serieus. Delend in de zonde die aan de oorsprong van de mensheid ligt, leeft ook in ons de dominante neiging om de realiteit van Gods toorn niet serieus te nemen door daar bedenkingen tegen in te brengen en die te relativeren. Deze neiging wordt nog versterkt door het spirituele klimaat waarin we leven. Daarin wordt God eenzijdig als de Liefdevolle voorgesteld. Zijn heilige toorn wordt verzacht of zelfs geëlimineerd. De catechismus maakt ons op bijbelse gronden, bijvoorbeeld Psalm 7:12 en Zefanja 1:12, duidelijk dat dit godsbeeld eenzijdig is. Wij vergissen ons als wij denken onszelf te kunnen redden door Gods heilige toorn te relativeren. Daarom de oproep om deze aangrijpende werkelijkheid volstrekt serieus te nemen en God in Zijn heilige toorn niet te ontwijken, maar ons ter verantwoording te laten roepen.
-
Gods heilige toorn serieus nemend, zijn er minstens drie dingen op te merken.
-
Gods heilige toorn ligt niet in het verlengde van menselijke boosheid, die vaak doortrokken is van zelfbetrokkenheid en zich uit in woede-uitbarsting. God is geen mens (Hos. 11:9).
-
Gods heilige toorn is wel degelijk een realiteit, maar is geen ‘wezenskenmerk’ van Hem. Nergens staat in de Bijbel: ‘God is toorn.’ Daarin verschilt Hij wezenlijk van heidense wraakgodinnen als de furiën, die niets anders doen dan toornen.
-
Kenmerkend voor de God van Israël is dat Zijn overweldigende liefde en Zijn heilige toorn op een diepe en intrinsieke wijze met elkaar verbonden zijn. Gods heilige toorn is de keerzijde van Zijn overweldigende liefde. In Zijn heilige toorn stoot Hij ons niet weg, maar eist Hij ons terug. Er zijn gemeenteleden bij wie – door de geloofsopvoeding die zij kregen en door de prediking waarmee zij opgroeiden – vanwege Zijn heilige toorn een diepe angst voor God is ontstaan. Zij beseffen niet dat Zijn heilige toorn de keerzijde vormt van Zijn overweldigende liefde en durven zich niet aan Hem toe te vertrouwen. Ook hun godsbeeld is eenzijdig, heeft heidense trekken en levert uiteindelijk hetzelfde resultaat op: de levende God ontwijken en zich niet ter verantwoording laten roepen. Zij proberen zichzelf te redden door een ‘wetsgetrouw’ leven te leiden en zo zichzelf aanvaardbaar te maken voor God. Deze poging tot zelfredzaamheid levert moralisme en innerlijke onzekerheid op.
-
Door Gods heilige toorn serieus te nemen en te beseffen dat deze de keerzijde van Zijn overweldigende liefde is, worden wij uitgenodigd Hem niet langer uit lichtvaardigheid of angst te ontwijken, maar ons vertrouwensvol aan Hem over te geven, en ons zo ter verantwoording te laten roepen. Dat levert een pijnlijke en beschamende confrontatie op, omdat wij erdoor ontdekken dat ons beeld van God zo verwrongen en eenzijdig is. In deze confrontatie ontdekken wij ook dat we het met onze zelfredzaamheid niet redden.
Deze confrontatie is echter niet alleen pijnlijk, maar ook heilzaam. Het heilzame ligt opgesloten in de diepste intentie van deze Zondag: ons bij de hand nemen en ons leiden naar Jezus Christus. Vandaar dat in de Zondagen 5 en 6 Zijn profiel als Middelaar tussen God en ons wordt getekend. Hij redt ons van de heilige toorn van God (zie 1 Thess. 1:10). Hoe Hij ons daarvan verlost is een stil geheim tussen de Vader en de Zoon, dat wij nooit kunnen doorgronden. In het klassieke avondmaalsformulier wordt beleden dat Hij de toorn van God voor ons – dat wil zeggen: in onze plaats – gedragen heeft. Zolang wij God ontwijken en ons niet laten leiden naar Jezus Christus en ons niet aan Hem in het geloof toevertrouwen, delen wij niet in wat Hij voor ons volbracht heeft. Waar wij de moed hebben om onze poging tot zelfredzaamheid op te geven en ons door Jezus te laten verlossen, zullen we de kostbare ervaring opdoen dat ons leven het perspectief krijgt van Thuiskomst en van het bereiken van onze eeuwige bestemming.
-
Het consequent blijven ontwijken van de levende God en de bewuste keuze om voort te gaan op de weg van de zelfredzaamheid, betekent ten diepste het verwerpen van de Verlosser. Dat heeft als uiterste consequentie dat we in aanraking komen met de toorn van het Lam (Op. 6:16), met als gevolg dat wij onze eeuwige bestemming mislopen in de buitenste duisternis. Met schroom en terughoudendheid moet deze uiterste consequentie worden genoemd.
-
Wij mogen deze Zondag dan ook lezen als een indringende waarschuwing voor deze heilloze weg. Maar de diepste bedoeling is dat wij ons laten leiden tot de Middelaar, over Wie zo veel goeds beleden wordt in de volgende Zondagen.
Met het oog op de tieners
Hoe kan het nu dat God mensen straft met de hel? De Engelse auteur C.S. Lewis heeft zich diepgaand met die vraag beziggehouden. Onderstaand fragment van hem (uit: De grote scheiding. Een droom, Utrecht, 4e druk 2012) kan de tieners misschien helpen er iets van te begrijpen.
‘Ten slotte zijn er maar twee soorten mensen: zij die tot God zeggen: “Uw wil geschiede,” én zij tot wie God eindelijk zegt: “uw wil geschiede.” Allen die in de hel zijn, hebben dat zelf gekozen. Zonder die eigen keus zou er geen hel kunnen zijn. Geen ziel die oprecht en standvastig de vreugde begeert, zal haar ontberen. Wie zoekt, die vindt. Wie klopt, die wordt opengedaan.’
Belangrijk om te benadrukken: een hel die in strijd is met Gods liefde, bestaat niet. Maar juist omdat God liefde is, moet er wel een hel zijn voor hen die Zijn liefde niet willen.
Met het oog op de kinderen
Rob begrijpt er niets van! Hij schreeuwt het uit: ‘Help! Meester Bas! Help!’ Ziet meester Bas dan niet hoe Rob wordt afgetuigd door Max? ‘Au!’ roept Rob. ‘Au! Max, hou op! Alsjeblieft!’ Maar Max houdt niet op, hij blijft maar met zijn vuist tegen Robs buik aan beuken. ‘Meester! Help!’ Waarom doet de meester niks?! Waarom wordt de meester niet kwaad op Max? Eindelijk komt de meester eraan lopen, héél langzaam. ‘Max, hou je een beetje in,’ zegt hij. En ja hoor, dan stopt Max. Maar Rob is boos. Boos op Max, maar ook op de meester. Waarom greep meester Bas niet veel eerder in? Waarom deed hij zo lang niets?
’s Middags moeten Rob en Max allebei naar de kamer komen van juf Annechien, de directeur. Zij is wél boos! Héél erg boos! ‘Ik wil dit absoluut nóóit meer zien!’ zegt ze. ‘Begrepen?!’ Max kijkt haar eerst heel brutaal aan. ‘Begrepen, Max?’ zegt de juf. Eindelijk zegt Max: ‘Ja, juf.’ Mooi zo, denkt Rob. Eindelijk eens iemand die kwaad is op Max. Maar dan vraagt juf Annechien: ‘Rob, waarom werd Max zo kwaad op jou? Wat deed jij?’ ‘Niks!’ zegt Rob. ‘Helemaal niks?’ vraagt de juf. ‘Jawel!’ roept Max. ‘Jij bent al dagenlang mijn zusje aan het pesten! Vanmiddag liep ze te huilen. Daarom werd ik zo kwaad.’ Opeens krijgt Rob een rood gezicht. ‘Niet waar. Eh, nou, ja, kijk…’ hakkelt hij. En opeens beseft hij: de juf is niet alleen kwaad op Max, maar ook op mij! Want juf Annechien wordt altijd héél kwaad als er kinderen aan het pesten zijn.
Max en Rob krijgen allebei straf. Rob kijkt boos voor zich uit. Maar ’s avonds in bed kan hij niet in slaap komen. En terwijl hij ligt te woelen in bed, denkt hij aan juf Annechien. Eigenlijk is het heel goed dat ze kwaad werd. Kwaad op Max. En ook… kwaad op hem. Want pesten is ook heel erg. Juf Annechien is een goeie juf. Was meester Bas maar wat vaker kwaad, denkt Rob. En zo slaapt hij in.
Kwaad worden is soms heel goed. Als er erge dingen gebeuren, móét je kwaad worden. Net als juf Annechien. En daarom is het ook zo goed dat God kwaad wordt, als er vreselijke dingen gebeuren. Als mensen elkaar bedreigen, als mensen elkaar iets aandoen, of dieren mishandelen, of God Zelf beledigen. Dat kán niet. Gelukkig maar, dat we een God hebben die kwaad kan worden. Héél erg kwaad…!
Pastorale aanwijzingen
Het pastorale accent zal met name vallen op het bijbelse gegeven dat Gods toorn een realiteit is, maar tegelijk de keerzijde vormt van Zijn overweldigende liefde en als doel heeft ons te leiden tot de Middelaar Jezus Christus. Zo komt de gemeente in aanraking met een realistisch beeld van God. Daardoor kunnen de gemeenteleden groeien in een volwassen en liefdevolle omgang met de Here.
Er moet overigens voor gewaakt worden om Gods toorn te veel te problematiseren. Met de bedoeling aan te sluiten bij twijfels die gemeenteleden kunnen hebben bij Gods toorn, kunnen heel makkelijk allerlei vragen opgeroepen worden die uiteindelijk niet te beantwoorden zijn. Daarmee is de gemeente niet geholpen. Wees hierin dus terughoudend. Het onderwerp kan té veel gebracht worden als een onderwerp waarmee we als christenen verlegen zijn.
Denk in deze dienst ook aan ouders met kinderen die niet met God leven. De angstige vragen die dat bij hen oplevert, zullen hen vaak bezighouden.
Met het oog op de tieners
Wat hierboven gezegd is over het problematiseren van Gods toorn, geldt des te meer voor tieners.
Met het oog op de kinderen
Hoewel het goed is om voorzichtig en terughoudend te zijn om kinderen te confronteren met een God die toornt en straft, is het van even groot belang om hen ook niet op te voeden met een lievig godsbeeld, een God die eigenlijk alles wel goedvindt.
Liturgische aanwijzingen
-
Psalmen in de oude berijming: 5:4, 5, 6, 12; 40:4, 8; 85:1, 3.
-
Psalmen in de nieuwe berijming: 7:5; 46:3; 51:3, 5.
-
Liedboek voor de Kerken Gezang 83:5; 127:5; 204; 254:3; 395:2; 407; 436.
Helpende vormen
Miroslav Volf, een christelijk theoloog uit Kroatië, had altijd grote moeite met het idee dat God zou kunnen toornen. Hij vond de gedachte van een boze God barbaars en een liefdevolle God onwaardig. Maar toen raakte zijn land betrokken in een afschuwelijke oorlog. In zijn boek Free of Charge (p. 138-139) laat hij zien dat hij op dit punt een nieuw inzicht heeft gekregen in de noodzaak van Gods toorn:
‘Mijn laatste weerstand tegen de gedachte van Gods toorn verdween toen ik zag hoeveel slachtoffers er vielen tijdens de oorlog in voormalig Joegoslavië, de regio waar ik vandaan kom. Volgens sommige schattingen vielen er 200.000 doden en werden meer dan 3.000.000 mensen van huis en haard verdreven. Mijn eigen dorpen en steden werden verwoest, mijn eigen volk werd dag in, dag uit gebombardeerd, sommige van mijn landgenoten werden onvoorstelbaar wreed mishandeld, en ik kon mij niet voorstellen dat God níét woedend was.
Of denk aan Rwanda in het laatste decennium van de vorige eeuw, waar in een tijdsbestek van honderd dagen 800.000 mensen met hakmessen de dood in werden gejaagd. Hoe reageerde God op dat bloedbad? Zou Hij de daders als een soort suffe opa een aai over de bol gegeven hebben? Zou Hij hebben geweigerd om dit bloedbad te veroordelen, en dan hebben vastgehouden aan het idee dat deze daders toch wel goede mensen zijn? Of ontbrandde Hij in hevige toorn tegen hen?
Hoewel ik in het verleden klaagde dat het idee van Gods toorn onfatsoenlijk was, kwam ik tot de conclusie dat ik juist in opstand zou moeten komen tegen een God die níét in toorn zou ontsteken bij het zien van de ellende in de wereld. Gods toorn staat niet tegenóver Zijn liefde. God is toornig omdát God liefde is.’
Na de ‘softe’ jaren zestig en de daaropvolgende decennia, keerde in de Nederlandse politiek vooral door Pim Fortuyn voorgoed het tij. Steeds luider klonk de roep om een strenge overheid en om hogere straffen voor criminelen. In de samenleving bleek veel woede te zitten. Het kan toch niet zo zijn dat iemand die kinderen heeft misbruikt en vermoord maar twee derde van zijn straf uitzit? Het kan toch ook niet zo zijn dat een misdadiger wordt vrijgelaten omdat er in de aanklacht een vormfout staat?
Veel mensen verlangen naar meer ‘heilige woede’ bij rechters en bij de wetgever. Nemen de rechters de slachtoffers van misbruik en onrecht eigenlijk wel serieus? Mondjesmaat krijgen slachtoffers meer rechten: zo mogen zij in de rechtszaal vertellen wat de misdaad met hen heeft gedaan. In dit licht bezien is de toorn van God voor veel mensen heel goed te begrijpen en ook heel goed te accepteren. Zijn vergeving is vaak veel moeilijker te accepteren. Kan God een kindermisbruiker die tot inkeer komt vergeven…?
Alleen… Gods toorn is acceptabel zolang het gaat over ánderen, over criminelen die we niet persoonlijk kennen; zolang het een ver-van-ons-bed-show is. Maar God kijkt dieper. De wortel van seksueel misbruik is de seksuele begeerte. De wortel van moord is jaloezie en haat. De wortel van de graaicultuur ligt in hebzucht. Deze wortels zijn er in het hart van ons allemaal. Dat Gods toorn ook ons kan treffen, is veel moeilijker te aanvaarden. En toch is dat de logische consequentie van ons verlangen naar recht, naar ‘heilige woede’.
Met het oog op de tieners
Het voorbeeld van Volf zal ook tieners aanspreken.
Met het oog op de kinderen
Zie het verhaal bij ‘Homiletische aanwijzingen’.
Literatuur
-
J.H. van de Bank e.a. (red.), Kennen en vertrouwen. Handreiking bij de prediking van de Heidelbergse Catechismus. Zoetermeer, 1993. (KV)
-
G. van den Brink en C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek. Een inleiding. Zoetermeer, 2012. (CD)
-
J. Hoek, Hoop op God. Eschatologische verwachting. Zoetermeer, 1999.
-
H.G. de Graaff, Dopen is diep. Zoetermeer, 2010.
-
J.H. Gunning, Blikken in de Openbaring, deel II. Amsterdam, 1868, Grand Rapids, 2006.